I
In artikel I wordt artikel 273g als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie»
vervangen door: ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. In het tweede lid wordt «ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie»
vervangen door: ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
II
In artikel II wordt artikel 286g als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie»
vervangen door: ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. In het tweede lid wordt «ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie»
vervangen door: ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Met dit amendement beoogt indiener de voorgestelde strafhoogten te verhogen voor de
voorgestelde strafbaarstellingen. Indiener sluit hiermee aan bij het commentaar van
de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: de
Nationaal Rapporteur) alsmede bij het advies van de Raad voor de Rechtspraak (hierna:
de Raad).
De Raad vraagt zich af of de strafbedreiging niet aan de lage kant is, gelet op de
strafbedreiging bij mensenhandel (artikel 273f Sr). Hierbij staat op het «kale» delict
mensenhandel een strafbedreiging van maximaal 12 jaar of een geldboete van de vijfde
categorie. Bij de strafverzwarende omstandigheden die zijn genoemd in het derde lid
bedraagt de maximale gevangenisstraf 15 jaar. Bij zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar
(vierde lid) is de maximumgevangenisstraf achttien jaren, in het geval het feit de
dood ten gevolge heeft is de maximumstraf levenslang of dertig jaren (vijfde lid).
De Nationaal Rapporteur twijfelt aan de aansluiting die de initiatiefnemers gezocht
hebben bij de delicten verleiding en jeugdprostitutie (artikelen 248a en 248b Sr),
en adviseert aan te sluiten bij het delict mensenhandel.
Indiener sluit zich hierbij aan om de volgende redenen. Het initiatiefwetsvoorstel
stelt voor om bezoekers van prostituté(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel,
strafbaar te stellen indien zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat
de betrokken prostitué(e) daartoe is gedwongen of bewogen. Terecht heeft de wetgever
zware straffen in het vooruitzicht gesteld bij het delict mensenhandel, gelet op de
mensonterende en vernederende activiteiten die binnen dit circuit plaatsvinden. Indiener
meent dat klanten die bewust gebruik maken van de diensten van een prostitué(e) die
het slachtoffer is van mensenhandel of weg kijken bij duidelijke aanwijzingen hiervoor,
en dus niet hun verantwoordelijkheid nemen, gestraft dienen te worden. Daar draagt
onderhavig wetsvoorstel aan bij.
Wat in de strafhoogte voor indiener daarbij onvoldoende tot uiting komt, is dat door
het wegkijken van klanten voor misbruik, de misstanden in deze branche blijven gehandhaafd.
Zij houden hiermee feitelijk het genoemde strafbare feit van mensenhandel, in de praktijk
in stand. Een verhoging van de strafmaat die meer in de buurt komt van de strafmaat
bij het delict mensenhandel lijkt indiener daarom dan ook het meest logisch, gelet
op het normstellende karakter van de voorgestelde strafbaarstellingen en de preventieve
werking die daarvan moet uitgaan (Kamerstukken II 2014/15, 34 091, nr. 8, p. 3: Nota n.a.v. het verslag).