Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34082 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34082 nr. 5 |
Vastgesteld 28 januari 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
INLEIDING |
2 |
1. |
Doel van het wetsvoorstel |
2 |
2. |
Samenhang van het wetsvoorstel met het tweefasenproces |
4 |
3. |
Onderzoek naar tweefasenproces |
6 |
4. |
Waardering uitkomsten onderzoek |
6 |
5. |
Aanpassing wettelijke regeling |
7 |
Geldend recht |
7 |
|
Ingekomen reacties |
7 |
|
Aanpassing van de voorgestelde regeling |
9 |
|
Uitgangspunten nieuwe regeling |
9 |
|
Uitvoering van het spreekrecht |
10 |
|
Mogelijkheden voor rechterlijk ingrijpen |
11 |
|
Handhaving onschuldpresumptie door de strafrechter |
12 |
|
6. |
Financiële paragraaf en administratieve lasten |
12 |
Financiële consequenties van de uitbreiding van het spreekrecht |
12 |
|
Financiële consequenties van de uitbreiding van het schadefonds |
12 |
|
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
13 |
Artikel I |
13 |
|
Onderdeel D |
13 |
|
Artikel II |
13 |
|
Onderdeel A en B |
13 |
De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden (hierna: het wetsvoorstel). De daarin voorgestelde maatregelen zijn een uitwerking van wat hierover in het regeerakkoord is afgesproken, namelijk dat het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden verder zal worden uitgebreid en de bestaande beperking die ertoe strekt dat slachtoffers zich uitsluitend over de gevolgen van het strafbare feit waardoor zij zijn getroffen mogen uitlaten, zal worden opgeheven. Reeds in 2012 hebben voornoemde leden van de VVD-fractie samen met de leden van de PvdA-fractie in een ingediend amendement (Kamerstuk 33 176, 8) zich sterk gemaakt voor een uitgebreid spreekrecht voor slachtoffers. Zij zijn van mening dat het slachtoffer de mogelijkheid moet hebben zich ten overstaan van de rechterlijke macht en de verdachte(n) uit te laten over al hetgeen het slachtoffer relevant en wenselijk acht. Het spreekt voor zich dat de rechter dan de grenzen van de betamelijkheid en de goede procesorde bewaakt. Zij zijn dan ook verheugd dat het spreekrecht voor slachtoffers in het nu voorliggende wetsvoorstel op deze wijze wordt uitgebreid. Hiermee wordt ook het bestaande probleem van rechtsongelijkheid en willekeur opgelost dat thans in de rechtszalen in Nederland aan de orde is, omdat sommige rechters- naar het oordeel van deze leden om zeer begrijpelijke redenen – al lang vinden dat het spreekrecht van slachtoffers niet kunstmatig beperkt dient te worden. Deze leden achten het goed dat deze ongelijkheid eens en voor altijd wordt opgelost, zonder dat tijdrovende kunstgrepen worden ingevoerd zoals een splitsing van het strafproces of een eigenstandige positie van het slachtoffer in dit proces.
Daarnaast zijn zij ook verheugd dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld het schadefonds geweldsmisdrijven ten behoeve van nabestaanden van slachtoffers van ernstige verkeersovertredingen uit te breiden. De aan het woord zijnde leden hebben in 2011 al door middel van een amendement op de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Kamerstuk 32 363, 11) samen met de leden van de SP-fractie gepoogd deze schrijnende problematiek op te lossen door middel van de introductie van een hardheidsclausule. Deze wetswijziging heeft naar het oordeel van deze leden niet tot het gewenste resultaat geleid. Het is dan ook toe te juichen dat in deze lacune nu concreet en helder wordt voorzien.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen dit wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, maar hebben nog wel veel kritische vragen en opmerkingen. Deze leden willen als eerste benadrukken tevreden te zijn met het schrappen van het adviesrecht. Met de |Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en andere geconsulteerde partijen delen zij de mening dat een adviesrecht meer nadelen dan voordelen met zich meebrengt. Zij onderstrepen het belang van slachtoffers en de ruimte die zij moeten krijgen om hun stem te laten horen tijdens een proces. Het is goed dat dit wetsvoorstel daarom meer in lijn wordt gebracht met de praktijk ten aanzien van de beperkingen die het spreekrecht voor slachtoffers nu kent. Kan de regering duidelijker aangeven waarom rechters de slachtoffers in de praktijk meer vrijheid geven? Is dat, afgezien van het feit dat slachtoffers er behoefte aan hebben, ook omdat het in de praktijk gewoon vrij lastig blijkt te zijn voor rechters om duidelijke kaders aan te brengen in het spreekrecht.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij steunen van harte het voornemen van de regering de positie van slachtoffers te verbeteren. Deze leden hebben echter wel enkele vragen over de wijze waarop de regering dit in het wetvoorstel heeft vormgegeven. Is, en zo ja, in hoeverre het wetsvoorstel ook van toepassing is op de schriftelijke variant van het spreekrecht, ook wel de schriftelijke slachtofferverklaring (ssv) genoemd?
Had de regering niet kunnen volstaan met een wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden en al eerder een beleidswijziging aan de Kamer had kunnen voorleggen ten aanzien van de voorgestane invulling van het begrip spreekrecht ex artikel 302 Wetboek van Strafvordering (Sv)? In de voorgestelde wettekst wordt materieel gezien het spreekrecht ongewijzigd gelaten. Enkel uit de memorie van toelichting blijkt dat de regering voortaan een onbelemmerd spreekrecht voor ogen heeft. Verder blijkt dat er geen wijzigingen worden beoogd ten opzichte van de huidige praktijk. Slachtoffers blijven procesdeelnemer en zullen bij een belastende verklaring, zoals het zich uit laten over de bewijsvragen ex artikel 350 Sv, beëdigd moet worden.
Een andere optie was geweest beide voorstellen te splitsen in twee afzonderlijke wetsvoorstellen om zo het voorstel ten aanzien van het schadefonds al eerder in werking te kunnen laten treden, een mogelijkheid waar blijkens de consultatie ook het Fonds Slachtofferhulp op heeft aangedrongen. De aan het woord zijnde leden vernemen graag waarom de regering hier niet toe over is gegaan en vernemen voorts graag een reactie op de andere hierboven gestelde vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan hebben zij nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Aan het slachtoffer en nabestaanden worden geen beperkingen meer opgelegd over wat hij of zij in het kader van de strafzaak aan de orde wil stellen. Deze leden vragen in hoeverre het belang van het slachtoffer, de nabestaande en het strafproces daadwerkelijk is gediend met een dermate vergaande verruiming van het spreekrecht en of de gevolgen van die verruiming in voldoende mate worden ondervangen. In het bijzonder vragen voornoemde leden wat dit wetsvoorstel toevoegt aan de bestaande praktijk aangezien slachtoffers zich soms al over de strafmaat uitlaten en daarin zelden door de rechter worden gecorrigeerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderkennen het belang van het slachtoffer bij het strafproces maar stellen vragen bij de keuzes die in het wetsvoorstel worden gemaakt.
De aan het woord zijnde leden kunnen zich vinden in de keuze niet verder te gaan met het uitwerken van een adviesrecht voor het slachtoffer. Kan worden ingegaan op de overwegingen hiervan af te zien en in het bijzonder die overwegingen die niet van praktische aard zijn? Zij vragen of met dit wetsvoorstel volledig invulling is gegeven aan de beleidsvoornemens van de regering ten aanzien van de positie van het slachtoffer in het strafproces of dat er alsnog verderstrekkende voorstellen verwacht kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat slachtoffers in de gelegenheid worden gesteld hun visie weer te geven. Zij vinden het belangrijk dat dit goed is geregeld. Wel moet het voor slachtoffers zo min mogelijk belastend zijn een verklaring af te leggen. Daarom hebben zij nog de nodige vragen bij het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor haar uitvoerige toelichting ten aanzien van het tweefasenproces. Deze leden hebben zich eerder voorstander getoond van het proces in tweefasen, vooral vanwege de samenhang met het spreekrecht van het slachtoffer. Gezien de uitkomst van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), het rechtsvergelijkend onderzoek daarbinnen en de adviezen die in de consultatiefase over het conceptwetsvoorstel zijn uitgebracht, begrijpen de aan het woord zijnde leden waarom er in het wetsvoorstel niet voor is gekozen het strafproces in twee fasen op te knippen noch dat er een adviesrecht voor slachtoffers wordt geïntroduceerd.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de mate van invloed die de wet tot wijziging van het wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (Stb. 2012, 345) mogelijk heeft gehad op de groep slachtoffers die blijkens de evaluatie van het spreekrecht, te weten de helft van het aantal slachtoffers dat nu gebruik maakt van het spreekrecht, wil uitweiden over de strafmaat en de feiten van het misdrijf. Bestaat de kans dat dit wetsvoorstel ertoe heeft geleid dat deze groep minder groot is geworden? Voornoemde leden vragen de regering ook naar het mogelijk verband tussen deze groep slachtoffers die een verruimend spreekrecht wil en de slachtoffers die zich in de praktijk al over de strafmaat uitlaten en hierin zelden door de rechter worden gecorrigeerd. Bestaat de groep slachtoffers die een verruimd spreekrecht wil ook (deels) uit slachtoffers die ter zitting zich al uitlaten over de strafmaat?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of uit de evaluatie of anderszins blijkt of, en zo ja, op welke wijze slachtoffers die gebruik maken van de svv behoefte hebben aan uitbreiding van het spreekrecht. Deze leden vragen of slachtoffers die een ssv geven in deze verklaring het spreekrecht ook ruimer benutten, dat wil zeggen zich tevens uitlaten over de strafmaat en de feiten van het misdrijf. Voornoemde leden vragen naar de overwegingen om naar aanleiding van het evaluatierapport destijds niet te voorzien in het opheffen van de beperking alleen te spreken over de gevolgen van het delict (zie reactie regering evaluatie spreekrecht, 32 500 VI, nr. 9) en dit thans wel mogelijk te maken blijkens onderhavig wetsvoorstel. Ten aanzien van de verruiming van het spreekrecht valt het de aan het woord zijnde leden op dat slachtoffers die gebruik maken van hun mondeling spreekrecht, het vaker eens dan oneens zijn over de stelling dat spreken over de toedracht (de feiten) tot een hogere tevredenheid heeft geleid maar dat dit niet geldt voor de hoogte van de straf of voor de invloed op de uitkomst van de strafzaak. Zij vragen of naar aanleiding van deze uitkomsten de regering nog heeft overwogen geen onbelemmerd spreekrecht toe te kennen maar slechts een verruiming voor te stellen ten aanzien van het spreken over de toedracht en het feitencomplex. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering inzicht heeft en/of wetenschappelijk sinds het verschijnen van genoemd evaluatierapport al meer bekend is over, het verband tussen deelname aan het spreekrecht (schriftelijk of mondeling) enerzijds en een afname van psychische klachten zoals PTSS (posttraumatische stress syndroom) anderzijds. Deelt de regering de mening dat meer resultaten over dit verband waardevol kunnen zijn, niet in de laatste plaats voor slachtoffers zelf. Heeft de regering hiernaar verder onderzoek gedaan? Zo ja, op welke wijze?
De leden van de D66-fractie lezen dat jaarlijks naar schatting zo’n 250 slachtoffers gebruik maken van het spreekrecht. Beschikt de regering over cijfers in hoeveel gevallen en in wat voor soort gevallen slachtoffers verder wilden, dan wel zijn gegaan, dan thans formeel mogelijk is? In hoeverre acht de regering het voorstelbaar dat meer slachtoffers en nabestaanden een beroep zullen doen op het spreekrecht nu zij zich ook formeel mogen uitlaten over de feiten en met name over de strafmaat? Uit onderzoek naar de evaluatie van het spreekrecht blijkt dat slachtoffers zich in de praktijk al over de strafmaat uitlaten en daarin zelden door de rechter worden gecorrigeerd. Wat voegt onderhavig wetsvoorstel toe aan de bestaande praktijk? Waar wordt de noodzaak tot codificatie aan ontleend? De bestaande wettelijke beperking van het spreekrecht beschermt het slachtoffer ook tegen de situatie dat hij of zij uitspraken doet ter zitting die de grenzen ver overschrijden en de positie van het slachtoffer zodanig wijzigt dat deze zelf intensief wordt ondervraagd door de officier van justitie of de advocaat ter zitting. Indien slachtoffers en nabestaanden uitspraken doen over de strafmaat en de feiten van het misdrijf, hoe kan dan de rechter het slachtoffer straks beschermen tegen secundaire victimisatie? Hoe kan voorts worden voorkomen dat de verwachtingen van het slachtoffer over de strafmaat ver uiteen gaan lopen met hetgeen het Openbaar Ministerie(OM) kan en zal eisen en de rechter op basis van de voorgelegde feiten kan en zal opleggen? Hoe kan worden voorkomen dat vergaande uitspraken van het slachtoffer ter zitting de verdedigingspositie van de verdachte wiens schuld nog niet is komen vast te staan, onevenredig nadelig beïnvloedt? Het wetsvoorstel zou aansluiten op het voorstel van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) een uniforme ruimhartige omgang in de praktijk met verklaringen van spreekgerechtigden te codificeren, voor zover het strafproces daardoor niet onnodig wordt belast. Daarmee blijft de beoordeling aan de voorzitter van de rechtbank. Op welke wijze vloeit dit voort uit de bestaande systematiek in de wettelijke regeling zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel wordt gesteld? Spreekgerechtigden kunnen straks aanhouding verzoeken indien zij weten dat zij niet op de geplande zittingsdatum aanwezig kunnen zijn. In hoeverre kan hierdoor vaker vertraging van een zaak worden verwacht? Wat betekent het wetsoorstel voorts ten aanzien van de urenbelasting van een rechtszaak?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat dit wetsvoorstel boogt op de wens van een gedeelte van de slachtoffers. Zij vragen of ook is nagegaan wat de andere respondenten zouden vinden van het onderzoek van een eventuele uitbreiding. Deze leden vragen of duidelijk is welk beeld de slachtoffers die pleiten voor uitbreiding hebben bij een concretisering van die wens. Voornoemde leden vragen voorts op welke manier de nadelen gewogen zijn, die uitbreiding van het spreekrecht met zich mee brengt. Zij vragen daarbij in het bijzonder naar de gevolgen voor slachtoffers die hier gebruik van maken en de kans die er is op een ondervraging. De aan het woord zijnde leden wijzen op het advies van de Afdeling waarin benoemd wordt dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij een eerdere wetsbehandeling heeft aangegeven dat de echte vraag die aan slachtoffers moet worden gesteld is of zij zich realiseren dat een volledig spreekrecht over de bewezenverklaring en de strafmaat er ook toe kan leiden dat zij in veel meer gevallen worden onderworpen aan een openlijk verhoor van de verdediging ter terechtzitting. Zij vragen waarom deze vraag dan niet is gesteld. Voornoemde leden vragen of gegevens bekend zijn welke invloed dit heeft op slachtoffers, bijvoorbeeld in landen waar de positie van slachtoffers te vergelijken is met die nu wordt voorgesteld in de Nederlandse strafwetgeving.
De leden van de VVD-fractie delen de conclusie van de regering dat de invoering van een tweefasenproces in het Nederlands recht geen noodzakelijke voorwaarde is voor verruiming van de mogelijkheden voor het slachtoffer zich over meer uit te laten dan waartoe hij nu gerechtigd is. Het ontbreken van nut en noodzaak werd ook helder aangetoond in het uitstekende rapport van prof. mr. dr B.F. Keulen en zijn onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen. Wel vragen de aan het woord zijnde leden op welke wijze kan worden voorkomen dat een slachtoffer bij gebruikmaking van zijn spreekrecht zonder dat hij hierover is voorgelicht, onnodig kwetsbaar wordt gemaakt door bijvoorbeeld ondervraging als getuige, naar aanleiding van zijn verklaring, door de advocaat van de verdachte. Op welke wijze wordt hiermee in het buitenland omgegaan, bijvoorbeeld in België en in Duitsland? Hoe wordt gewaarborgd dat het slachtoffer van dit – overigens naar de mening van deze leden kleine – risico op de hoogte wordt gesteld zodat hij een eigenstandige keuze kan maken over de inhoud van zijn verklaring?
De leden van de SP-fractie zien net als de regering zowel de voor- als de nadelen van een tweefasenproces. Zij missen een duidelijkere visie als het gaat om de onschuldpresumptie, de onafhankelijkheid en de onbevangenheid van de rechter als wel de voorargumenten. De regering wijst een tweefasenproces te snel af wegens de praktische bezwaren, zonder daarbij aan te geven waarom deze zwaarder wegen dan de genoemde voorargumenten. Dat in landen met een tweefasenproces het spreekrecht niet of beperkt is geregeld is niet direct een argument om te stellen dat het voor een slachtoffer geen wezenlijke voordelen meebrengt. Die voordelen zijn immers bij wet te regelen, wat in onderhavig wetsvoorstel immers ook gebeurt. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering.
De leden van de SP-fractie willen, afgezien van hun kritische vragen over het niet invoeren van een tweefasenproces, wel benadrukken dat zij de voordelen zien van de uitbreiding van het spreekrecht binnen de bestaande structuur van het strafproces. De laatste jaren is de positie van slachtoffers sterk verbeterd en zijn hun rechten steeds meer uitgebreid. Deze leden zijn hier positief over. Zijn er meer knelpunten waar de regering mee aan de slag wil? Recent was er nog kort een discussie in de media over het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden bij tbs-zittingen waarbij wordt besloten over het wel of niet verlengen van een behandeling. Kan de regering een reactie geven op de suggestie van Slachtofferhulp, dat nabestaanden en slachtoffers vooraf standaard een gesprek krijgen met de officier van justitie zodat deze op de hoogte wordt gebracht van hun vragen, emoties en zorgen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de resultaten zijn geweest van de pilots in Amsterdam en Rotterdam met een tweefasenproces. Is het waar dat uiteindelijk geen zaken zijn gevonden teneinde hiermee te experimenteren? Wat is daarvan de oorzaak?
Geldend recht
De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering het meest geschikte moment acht voor het slachtoffer om gebruik te maken van het voorgestelde uitgebreide spreekrecht. Deze leden vragen ook of het wenselijk zou zijn een en ander wettelijk te verankeren, aangezien in de praktijk het spreekrecht ná het requisitoir wordt uitgeoefend terwijl het idee is dit vóór het requisitoir te laten plaatsvinden.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering een onderscheid maakt tussen het adviesrecht en het geven van een onbeperkte mogelijkheid tot het afleggen van een verklaring. Deze leden vragen in hoeverre de consequenties van beide vormen van deelname aan het strafproces verschillen. De reactie van de regering op het advies van de Afdeling suggereert dat ze heel dicht bij elkaar kunnen liggen. In hoeverre is het risico reëel dat het proces verruwt of dat slachtoffers onheus worden bejegend? Zij vragen hoe dat in de huidige context is als slachtoffers over meer zaken hun visie geven dan officieel is toegestaan. Hoe veel slachtoffers hebben, bijvoorbeeld als gevolg van de bejegening door de advocaat of de verdachte, achteraf spijt van hun bijdrage aan het proces? Er is ook een mogelijkheid dat slachtoffers als gevolg van hun verklaring opgeroepen worden als getuige. Voornoemde leden vragen in hoeverre het bij slachtoffers bekend is dat zij eventueel gevraagd kunnen worden als beëdigd getuige? Hoe vaak komt dat voor? Zal dit als gevolg van de uitbreiding van het recht een verklaring af te leggen vaker gaan plaatsvinden? Het uitbreiden van het spreekrecht kan ook als consequentie hebben dat slachtoffers teleurgesteld zijn over wat er met hun visie wordt gedaan. In hoeverre is het risico van dit wetsvoorstel dat de verwachtingen van slachtoffers te hooggespannen raken en de uitspraak van de rechter alleen maar kan tegenvallen, omdat juridisch gezien de zaak complexer is dan het feitelijk lijkt?
Ingekomen reacties
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in reactie op de suggestie van de Rvdr stelt dat de uitdrukkelijke bevoegdheid van de rechter om in te grijpen reeds voortvloeit uit de systematiek in de wettelijke regeling. Kan de regering dit toelichten? Betekent dit dat een rechter altijd kan ingrijpen als een verklaring tot gevolg heeft dat het strafproces onnodig wordt belast? Kan daarvan een voorbeeld worden gegeven? Deze leden vinden het interessant te lezen dat geen uitspraak kan worden gedaan over de feitelijke invloed van het spreekrecht op de uiteindelijke strafoplegging. Toch stelt de regering in reactie op het advies van het College van procureurs-generaal dat een rechter niet nader hoeft te motiveren of rekening is gehouden met een verklaring van een slachtoffer of niet. Zal de rechter dit toch niet moeten doen als hij zijn strafmaat mede heeft laten afhangen van een verklaring van een slachtoffer, die niet als getuige is beëdigd, ter terechtzitting? Wat is de principiële opstelling van de regering hieromtrent? Deelt zij de mening dat een rechter onafhankelijk en onpartijdig dient te zijn en een verklaring van een slachtoffer ter terechtzitting alleen mee kan nemen als deze in de hoedanigheid van getuige is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting van de regering. De aan het woord zijnde leden constateren dat de suggestie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) slachtoffers standaard als getuige te beëdigen geen verbetering van de positie van het slachtoffer inhoudt. Kan worden toegelicht op welke gronden de regering deze conclusie heeft getrokken? De leden van de SP-fractie vragen een reactie van de regering op de aanbevelingen van het Fonds Slachtofferhulp en 3RO om inspraak van slachtoffers in een eerder stadium dan de terechtzitting. Kan daarbij worden aangegeven op welke manieren daar nu rekening mee wordt gehouden en of de regering daar knelpunten bij ziet?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering heeft overwogen het wetsvoorstel opnieuw ter consultatie voor te leggen, aangezien het op belangrijke onderdelen is gewijzigd ten aanzien van het eerder verstuurde wetsvoorstel. Onder meer de Rvdr heeft blijkens haar advies aangegeven hier prijs op te stellen. Los van het antwoord op het hierboven genoemde punt vragen zij de regering het advies van het College van procureurs-generaal ten aanzien van het eerder voorgestelde adviesrecht, alsnog te beoordelen tegen de achtergrond van het uiteindelijk voorgestelde onbelemmerde spreekrecht. Kan de regering aangeven hoe zij de bezwaren beoordeelt van het College van procureurs-generaal, ook ten aanzien van de mogelijke onvrede over de voorgenomen koers voor de officier van justitie?
De regering geeft aan, in tegenstellig tot het oorspronkelijk ter consultatie voorgelegde voorstel, het niet nodig te vinden dat de rechter gemotiveerd afwijkt in het advies van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van het slachtoffer omdat de mogelijkheden voor het slachtoffer zijn zienswijze naar voren te brengen, worden verruimd. De leden van de CDA-fractie vragen naar de logica van die redenering. Deelt de regering de mening dat juist omdat slachtoffers zich kunnen uitlaten over het geheel van het proces, de rechter de opmerkingen daarover serieus moeten nemen en dat kan doen door hier expliciet aandacht aan te besteden in zijn vonnis? Zeker wanneer het oordeel van de rechter afwijkt van de opinie van het slachtoffer, bijvoorbeeld ten aanzien van de strafmaat, lijkt het deze leden logisch dat de rechter uitlegt waarom hij op dit punt niet meegaat met het relaas van het slachtoffer. Dit is temeer van belang omdat niet alleen een afwijkend oordeel maar zeker ook een gebrek aan toelichting hierop, kan leiden tot teleurstelling en mogelijk frustratie bij het slachtoffer. Voornoemde leden vragen of de regering deze zienswijze volgt en ook of onderhavig wetsvoorstel er niet toe leidt dat slachtoffers weliswaar gehoord, maar niet begrepen worden in hun zienswijze.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts in hoeverre een vergelijking met de inschatting van de Rvdr opgaat dat een preciezere motiveringsplicht een belasting van een half uur extra per zaak zou betekenen. De situatie waar de Rvdr vanuit ging in haar advies was het door de regering voorgestelde scenario van een apart uitgeoefend adviesrecht door het slachtoffer. In onderhavig wetsvoorstel is echter de adviesmogelijkheid geïncorporeerd in het spreekrecht en zal dat wellicht van invloed kunnen zijn op de duur van het uit te oefenen spreekrecht. Deze leden vragen de regering aan te geven waarom in haar ogen een half uur extra tijd aan motivering door de rechter een reële inschatting is, gelet op de vijf á tien minuten die slachtoffers op de zitting doorgaans nodig hebben voor het uitoefenen van hun spreekrecht.
De leden van de PVV-fractie vragen, in reactie op de mening van het College van procureurs-generaal dat de rechter verplicht zou moeten worden het vonnis afzonderlijk te motiveren, op welke wijze rekening is gehouden met de verklaring van de spreekgerechtigde, wanneer wordt aangegeven dat er geen reden is de rechter daartoe te verplichten? Eerder heeft de Rvdr becijferd dat een preciezere motiveringsplicht een belasting van een half uur extra per zaak betekent en dat is disproportioneel. Deze leden vragen of de rechter niet hoeft te motiveren op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de verklaring van een spreekgerechtigde, ook nu wordt afgezien van het voorstel tot invoering van een adviesrecht?
De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de ingekomen reactie van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR), in hoeverre het nu al gebruikelijk is dat in slachtoffergesprekken ook over de strafmaat wordt gesproken. Hoe uitgebreid hebben de officieren van justitie contact met de slachtoffers over de inhoud van de zaak en de visie van de betrokkene hierop? Wordt dit ook nu al zichtbaar meegewogen in de strafeis?
Aanpassing van de voorgestelde regeling
De leden van de SP-fractie willen meer duidelijkheid wanneer een rechter een verklaring van een slachtoffer ter terechtzitting mag meenemen in de beoordeling en wanneer niet. De Hoge Raad heeft aangegeven, zoals ook in de memorie van toelichting wordt gesteld, dat belastende verklaringen van het slachtoffer in het kader van het spreekrecht niet zonder meer aan de rechterlijke beslissing ten grondslag mag worden gelegd. Wat betekent «niet zonder meer»? Lezen deze leden het goed dat dit betekent dat een verklaring ook kan worden meegenomen als een slachtoffer niet als getuige is beëdigd? Dient de rechter dit te motiveren als hij uiteindelijk toch besluit de verklaring van het slachtoffer in het kader van het spreekrecht mee te nemen in de beslissing? Verwacht de regering dat slachtoffers meer dan nu als getuige opgeroepen zullen worden door de uitbreiding van het spreekrecht?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het eerder voorgestelde adviesrecht inhoudelijk alsnog heeft verwerkt in de thans bestaande situatie. Zo ja, brengt dat eenzelfde risico met zich mee ten aanzien van een grotere kans op secundaire victimisatie? Immers, indien het slachtoffer een belastende verklaring aflegt door in te gaan op de bewijsvragen van artikel 350 Sv zal de verdediging hem hierop ook kunnen aanspreken, hetgeen het slachtoffer in een ongewild kwetsbare positie kan brengen. Indien het adviesrecht wordt overgelaten aan een raadsman om dit effect te vermijden, vragen deze leden in hoeverre de regering daarmee recht doet aan de voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht van het slachtoffer zelf.
Uitgangspunten nieuwe regeling
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een slachtoffer in beginsel geen vragen hoeft te dulden van de officier van justitie of de verdediging. Wanneer is dit wel het geval? Hoe vaak gebeurt dit nu en wat is de impact op een slachtoffer? Zal de uitbreiding van het spreekrecht ertoe leiden dat de wens om vragen te stellen groter wordt? Kan een slachtoffer in het geval van vragen niet beter als getuige worden opgeroepen en in hoeverre is dat in het belang van het slachtoffer? In hoeverre wordt een slachtoffer gewezen op de kans dat zij ondervraagd worden door de verdediging op een openbare terechtzitting?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij er niet voor heeft gekozen de uitbreiding van het spreekrecht expliciet te verankeren in de voorgestelde wettekst, dat wil zeggen het vastleggen van enkele dan wel alle elementen die het spreekrecht kan bevatten. Ter verduidelijking zou de regering ook de bewoording «onbelemmerd» kunnen codificeren. Deze leden vragen de regering, bij gebrek aan bovenstaande invullingen, een overzicht te geven van de elementen die het spreekrecht krachtens onderhavig wetsvoorstel kan bevatten. Is dit naast de eigen ervaringen beperkt tot de omvang van de bewezenverklaring, de kwalificatie van het feit, de schuld van de verdachte en de passende straftoemeting of valt daaronder ook een beoordeling van vragen ex artikel 348 Sv, zoals een beoordeling van de wijze waarop het gehele strafproces is verlopen, inclusief de wijze waarop politie en justitie de opsporingsmiddelen hebben ingezet? Indien artikel 348 Sv ook onder de reikwijdte van onderhavig wetsvoorstel valt, vragen de aan het woord zijnde leden de regering de risico’s aan te geven die hier mogelijk aan verbonden kunnen zijn. Voornoemde leden vragen de regering of de kwalificatie van het feit wel een geschikt element is dat zich leent voor beoordeling door het slachtoffer, temeer daar dit aspect mogelijk secundaire victimisatie in de hand werkt omdat de verdediging maar wellicht ook het OM geneigd zal zijn juridisch de stellingname van het slachtoffer te betwisten (is het moord of is het doodslag bijvoorbeeld). Indien het slachtoffer zich zal laten bijstaan door een advocaat is dat risico kleiner. Maar zeker wanneer dat niet het geval was, hoe schat de regering het risico in dat het slachtoffer mogelijk juridisch overruled wordt door de verdediging?
Uitvoering van het spreekrecht
De leden van de VVD-fractie merken op dat, zoals thans voorgesteld door de regering, slachtoffers over diverse aspecten van wat hen is aangedaan een verklaring ter terechtzitting kunnen afleggen. Dit betreft ook de strafmaat en de toedracht van het misdrijf. De rechter bepaalt of de verklaring van het slachtoffer aanleiding geeft tot het beëdigen van het slachtoffer als getuige. Voornoemde leden kunnen zich vinden in deze praktische insteek. Het sluit ook aan bij de huidige praktijk. Kan de regering aangeven of en zo ja, hoe vaak en op welke gronden, een rechter overgaat c.q. is overgegaan tot het beëdigen van een slachtoffer als getuige omdat de verdachte en de verdediging de kans moet worden gegeven in te gaan op de inhoud van de verklaring van het slachtoffer? Het College van procureurs-generaal heeft in haar advies voorgesteld een rechter in het vonnis afzonderlijk te laten motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de verklaring van het slachtoffer. Hiertoe zag de regering geen aanleiding. Hoe kijkt zij aan tegen de mogelijkheid de rechter, op welke wijze dan ook, in het vonnis te laten verduidelijken of en zo ja, op welke wijze zij de verklaring van het slachtoffer heeft betrokken in het vonnis?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de wijze waarop in het wetsvoorstel het spreekrecht van slachtoffers wordt uitgebreid relatief eenvoudig is als het om wetgeving gaat. De bestaande belemmeringen in het spreekrecht kunnen zonder formele belemmeringen worden geschrapt. Toch zien de aan het woord zijnde leden in de praktijk enkele haken en ogen. Zij delen de mening dat wanneer een slachtoffer gebruik maakt van zijn spreekrecht en daarbij belastende verklaringen aflegt, dat het op enig moment onoverkomelijk kan zijn dat het slachtoffer als getuige moet worden beëdigd. Voornoemde leden vragen of en zo ja, in hoeverre de voorgestelde verruiming van het spreekrecht er eerder toe zal bijdragen dat het slachtoffer getuige gaat worden. Verder vragen zij in hoeverre de uitbreiding van het spreekrecht ook naar de straftoemeting, voor slachtoffers tot gevolg kan hebben dat zij de indruk krijgen dat zij daadwerkelijk de rechter kunnen beïnvloeden in zijn overwegingen ten aanzien van straftoemeting? In hoeverre acht de regering rechters op deze wijze beïnvloedbaar? Vindt de regering het wenselijk dat rechters zich in hun straftoemeting door slachtoffers laten beïnvloeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt de regering de visie dat als de mening van de slachtoffers geen factor van belang bij de bepaling van de strafmaat mag of zal zijn, daardoor de kans bestaat dat het slachtoffer mogelijk niet realistische verwachtingen kan gaan hebben ten aanzien van de door hem ingeschatte beïnvloeding van de rechter op dit punt? Dreigt op deze wijze het risico van secundaire victimisatie? Acht de regering het nodig dat naar aanleiding van de uitbreiding van het spreekrecht, het meer dan tot nu toe gebruikelijk is, slachtoffers die gebruik maken van hun spreekrecht voor te lichten over welke verwachtingen zij ten aanzien van hun spreekrecht en de gevolgen daarvan moeten hebben? Zo ja, op welke wijze gaat de regering hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat gezien het grotere gewicht dat toe komt aan de aanwezigheid van het slachtoffer bij het strafproces een goede oproeping van het slachtoffer van belang is. In hoeverre wordt vanwege de door het slachtoffer gewenste aanwezigheid in de rechtszaal, de planning van strafzaken gecompliceerder? In hoeverre kan dit tot vertragingen leiden?
De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat een slachtoffer goed en tijdig wordt geïnformeerd over de datum van de behandeling van de zaak. Als een slachtoffer (nog) geen advocaat heeft betekent dit automatisch dat het slachtoffer zelf op de hoogte wordt gehouden? In de werkprocessen van het OM wordt opgenomen dat een aantal slachtoffers een slachtoffergesprek met de officier van justitie of advocaat-generaal wordt aangeboden. Welke slachtoffers komen hiervoor in aanmerking? Waarom kan geen gesprek met de reclassering plaatsvinden als deze een advies moet uitbrengen over eventueel te stellen voorwaarden?
De leden van de PVV-fractie merken op dat er geen termen aanwezig worden geacht voor een verschijningsplicht van de verdachte, zoals ook is verwoord in de motie Helder (Kamerstuk 33 400-VI, nr.20). Deze leden merken op dat slachtoffers en nabestaanden dus een onbeperkt spreekrecht krijgen en het jammer voor hen is als een verdachte niet bij de zitting aanwezig is. Zij mogen dan uitgebreid spreken tegen een lege stoel. Ook tegen de rechter, maar of die er wat mee zal doen blijft de vraag. Is het geen gemiste kans en ook nadelig voor het slachtoffer(s)/de nabestaande(n) dat zij wel uitgebreid mogen spreken, maar dat het dus zo kan zijn dat ze dat niet tegen de verdachte kunnen zeggen, omdat deze er voor heeft gekozen niet aanwezig te zijn op de zitting(en)?
Mogelijkheden voor rechterlijk ingrijpen
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat het gegeven in de praktijk dat slachtoffers soms uitgebreider hun spreekrecht benutten door zich uit te laten over de (te betwiste) feiten of strafmaat, niet op al te veel problemen lijkt te stuiten, zowel niet ten aanzien van een goede procesorde als wel ten aanzien van mogelijke secundaire victimisatie. Dit bleek deze leden ook al uit het eerder genoemde evaluatierapport naar het spreekrecht waarin wordt gesteld dat opmerkingen van slachtoffers die buiten het wettelijk kader van het spreekrecht vallen, die dus wel degelijk de hoogte van de straf of de toedracht betreffen, geen aanleiding geven voor de rechter of de advocaat van de verdachte om het slachtoffer bijvoorbeeld als getuige op te roepen. Deze leden vragen of de regering als gevolg van onderhavig wetsvoorstel vreest dat door het toestaan van een beoordeling van de bewijsvragen door het slachtoffer, veel vaker de situatie zal ontstaan (en niet alleen ten aanzien van de kwalificatie van het feit zoals hierboven benoemd door deze leden) dat de verdediging dan wel de rechter zelf het slachtoffer als getuige zal willen horen.
De regering geeft aan dat een van de redenen voor onderhavig wetsvoorstel is dat er ongelijkheid bestaat bij de verschillende gerechten omtrent de grenzen die gehanteerd worden bij de uitoefening van het spreekrecht. Voornoemde leden vragen de regering wat de mate is van deze veronderstelde ongelijkheid en welke gevolgen dit concreet heeft voor de verschillende procespartijen, in het bijzonder de slachtoffers. Zij vragen ook of het volledig uniformeren van de wijze waarop de gerechten dienen om te gaan met het spreekrecht, niet het risico inhoudt dat meer juridisering optreedt als gevolg van (minieme) verschillen in de wijze waarop rechters invulling zullen geven aan het spreekrecht en wat dan de toegevoegde waarde is ten opzichte van de (ogenschijnlijk) probleemloze praktijk waarin slachtoffers soms meer ruimte benutten in hun spreekrecht dan het wettelijk kader toestaat. Graag vernemen deze leden daarop een reactie van de regering. Voorts vragen zij ook op welke wijze de regering uniformiteit op dit punt wil bewerkstelligen, temeer daar er onvermijdelijk verschil is en zal blijven optreden in de sympathiserende houding die rechters aannemen jegens het slachtoffer.
Handhaving onschuldpresumptie door de strafrechter
De leden van de SP-fractie missen zoals hiervoor genoemd een duidelijkere visie op de argumenten voor een tweefasenproces. De regering gaat er niet vanuit dat een rechter zich laat beïnvloeden. Hoe ziet hij deze visie in het licht van de rechtsbeoefenaars die menen dat het voor de rechter lastig is de onpartijdige rol te combineren met een voldoende empatische houding jegens het slachtoffer?
Financiële consequenties van de uitbreiding van het spreekrecht
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er jaarlijks zo’n 250 slachtoffers gebruik maken van het spreekrecht. De uitbreiding van het spreekrecht zou echter slechts leiden tot een dermate beperkte toename van het aantal sprekers dat dit nauwelijks extra financiële lasten met zich mee zou brengen. Deze leden vragen waarop de veronderstelling gebaseerd is dat het aantal slachtoffers dat gebruik wil maken van het spreekrecht nauwelijks zal stijgen? Het komt deze leden voor dat naarmate slachtoffers meer mogen zeggen in de rechtszaal het voor slachtoffers ook aantrekkelijker wordt van dat spreekrecht gebruik te maken. Of wordt met het voorliggend wetsvoorstel in feite niet meer dan wat in de praktijk nu al gangbaar is gecodificeerd en kunnen slachtoffers de facto zich nu al over bijvoorbeeld de strafmaat uitlaten? Zo nee, hoe gaat de voorgestelde wettelijke verruiming van het spreekrecht in de praktijk zichtbaar worden, zowel in de aard van wat er gezegd mag gaan worden als in het aantal slachtoffers dat gebruik maakt van het spreekrecht?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of en zo ja, in welke mate de voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht gevolgen heeft voor de gemiddelde kostprijs per zaak.
De leden van de PVV-fractie merken op dat wordt verwacht dat de uitbreiding van het spreekrecht met de mogelijkheid om te spreken over de door het slachtoffer gewenste afdoening van de zaak zal naar verwachting leiden tot een dermate beperkte toename van het aantal sprekers dat de extra inspanningen gericht op informatievoorziening aan en extra bejegening van deze slachtoffers binnen de huidige financiële kaders zullen kunnen worden opgevangen. Zij vragen of hierbij ook rekening is gehouden met een eventuele toename van het aantal slachtoffers dat als getuige wordt beëdigd en zittingen die wellicht langer zullen duren vanwege de bevraging door de verdediging?
Financiële consequenties van de uitbreiding van het schadefonds
De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt bedoeld met de zinsnede dat het aanspreken van het schadefonds geweldsmisdrijven minder budgettair effect heeft gehad dan eerder werd geschat? Betekent dit dat het budget dat voor het schadefonds beschikbaar is, niet gebruikt werd en feitelijk te ruim is voor de doelgroep die tot nu toe een beroep op het fonds heeft gedaan?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoeveel slachtoffers van dood door schuld als geval van een commuun delict (dus buiten het verkeer) een beroep op het schadefonds naar verwachting zullen doen en welke financiële gevolgen heeft dit voor het schadefonds.
De leden van de SGP-fractie lezen in de reactie van het Schadefonds geweldsmisdrijven dat de regeling van artikel 6, vierde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven onjuist is. Het is deze leden niet duidelijk in hoeverre dit nog steeds van toepassing is. Is verhaalbaarheid van de schade bij de dader nog steeds van toepassing, zonder dat dit ten nadele komt van de belastingbetalers in het algemeen? In principe moet de schadevergoeding toch op de dader verhaald blijven worden? Kan de regering reageren op dit onderdeel van het advies en het vergelijkbare advies van de Rvdr om de wet in overeenstemming met de bedoeling te brengen? Er vindt een verruiming plaats van de termijn van indiening van drie naar tien jaar. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er situaties kunnen zijn die om een lange termijn van indiening vragen. Tegelijkertijd is het in principe wel gewenst dat er zo snel mogelijk tot indiening van het verzoek wordt overgegaan. Is ook overwogen om de termijn minder vergaand te verruimen en bijvoorbeeld te kiezen voor een duidelijker en ruimhartiger hardheidsclausule of om de termijn meer te koppelen aan een bepaalde periode na afronding van het strafproces?
Artikel I
Onderdeel D
De leden van de SP-fractie constateren dat de rechter het slachtoffer dat gebruik wenst te maken van zijn spreekrecht wijst op de systematiek. Betekent dit ook dat de rechter aangeeft dat deze verklaring geen invloed zal hebben op de uitspraak?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom wordt voorgesteld het tweede lid van artikel 302 Sv te laten vervallen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering niet ingaat op onderdeel E van het wetsvoorstel. Vervalt het eerste lid van artikel 303 Sv om dezelfde reden als in de memorie van toelichting bij onderdeel D wordt gegeven of heeft dit een andere reden?
Artikel II
Onderdeel A en B
De leden van de SP-fractie zijn positief over de uitbreiding van de reikwijdte van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Zij hebben naar aanleiding van opmerkingen van zowel de Rvdr als het Schadefonds geweldsmisdrijven een vraag over artikel 6, vierde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Hierin wordt bepaald dat de staat voor het uitgekeerde bedrag in de rechten van het slachtoffer treedt. Dit was oorspronkelijk niet de bedoeling van de wetgever. Kan de regering hierop ingaan en is zij bereid dit artikel aan te passen? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van de commissie, Ypma
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34082-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.