32 500 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2011

Nr. 9 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2010

Hierbij bied ik u het rapport «Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?» aan.1 Het onderzoek betreft een evaluatie van de Wet invoering spreekrecht, en gaat in op de vraag in hoeverre de wet voor slachtoffers en nabestaanden bijdraagt aan het (begin van) herstel van emotionele schade door middel van erkenning.

Aanleiding onderzoek

Sinds 1 januari 2005 bestaat in Nederland het wettelijk spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden. Het spreekrecht geeft het slachtoffer of diens nabestaande het recht op de openbare terechtzitting te kennen te geven welke gevolgen het ten laste gelegde feit bij hem of haar teweeg heeft gebracht. Het spreekrecht kan uitgeoefend worden bij misdrijven met een strafdreiging van ten minste acht jaar en bij delicten die speciaal in art. 302 lid 2 WSv worden genoemd. Voor slachtoffers die geen gebruik willen maken van het mondelinge spreekrecht, biedt de in mei 2004 ingevoerde schriftelijke slachtofferverklaring (ssv) een alternatief. De ssv wordt in het strafdossier gevoegd, waarna de officier van justitie of de rechter de ssv geheel of gedeeltelijk kan voorlezen, of alleen meldt dat het slachtoffer een verklaring heeft opgesteld.

Aangezien het hier nieuwe wetgeving betreft, waarmee in de praktijk ervaring moest worden opgedaan, is drie jaar na invoering een evaluatie van de Wet invoering spreekrecht opgezet. Voor de evaluatie zijn spreekgerechtigden door de tijd gevolgd. Het onderzoek bestond uit enquêtes voor en na de zitting, interviews na de zitting en observaties tijdens de zitting. In het onderzoek zijn zowel sprekers als niet-sprekers betrokken.

Conclusies onderzoek

Met het onderzoek is veel informatie beschikbaar gekomen over de praktijk van het spreekrecht. Waar in het navolgende over slachtoffers wordt gesproken, worden ook nabestaanden van slachtoffers bedoeld.

Het aantal sprekers is relatief laag, naar schattting tussen 230 en 260 per jaar. De schriftelijke variant van het spreekrecht, de ssv, wordt zo’n 3 000 keer per jaar gebruikt. Vooral nabestaanden en slachtoffers van zeer ernstige delicten maken gebruik van het spreekrecht. Slachtoffers van lichtere delicten (zoals bedreiging) zien er over het algemeen vanaf.

Degenen die wel gerechtigd zijn, maar geen gebruik maken van het spreekrecht of de ssv, doen dit omdat ze het delict niet ernstig genoeg vinden. Deze groep rapporteert significant minder posttraumatische stress, minder angst- en woedegevoelens, een sterker gevoel van controle over het herstelproces, minder wraakgevoelens, een lager niveau van negatieve affectiviteiten en minder posttraumatische groei, dan mensen die wel gebruik maken van hun spreekrecht.

Voor slachtoffers is communicatie met de dader en met de rechterlijke autoriteiten de belangrijkste reden om gebruik te maken van het spreekrecht. Het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring lijken in de visie van de spreekgerechtigden erg op elkaar. Slachtoffers die bang zijn hun emoties in de rechtszaal niet de baas te kunnen, stellen een ssv op. Slachtoffers die er een groter gewicht aan geven om zelf «hun zegje te kunnen doen» maken gebruik van het spreekrecht.

Het spreekrecht is redelijk strikt afgebakend. Het slachtoffer mag enkel over de gevolgen van het delict spreken. Uit het onderzoek blijkt dat dit voor een gedeelte van de slachtoffers een nadeel is. Zij hadden zich graag willen uiten over de straf of hadden de uitkomst van de zaak willen kunnen beïnvloeden. Uit de observaties blijkt dat in de praktijk van het spreekrecht de meeste slachtoffers deze onderwerpen wel degelijk aansnijden, maar daarop door de rechter veelal niet worden belemmerd.

De meeste slachtoffers spreken niet langer dan tien minuten; de in de praktijk gehanteerde tijdslimiet vormt daarmee zelden een probleem. Dat geldt niet voor de kring van gerechtigden: er mag volgens de wet slechts één nabestaande spreken. De onderzoekers werpen de vraag op in hoeverre deze beperking noodzakelijk is, gezien de beperkte spreektijden en de kleine groep nabestaanden die van het spreekrecht gebruik maakt.

Bij de totstandkoming van de wet is de angst voor secundaire victimisatie van het slachtoffer door het spreekrecht vaak geuit. Er blijkt uit dit onderzoek echter nauwelijks reden voor deze angst. Er zijn bijna geen slachtoffers die ontevreden zijn over het spreekrecht en er zijn ook geen negatieve effecten geconstateerd die op hertraumatisering wijzen. Of het spreekrecht bijdraagt aan het herstel van emotionele schade is op basis van dit onderzoek niet goed te zeggen. Aangezien de sprekers en niet-sprekers te veel van elkaar blijken te verschillen, was een vergelijking tussen beide groepen op emotioneel herstel niet uit te voeren.

De respondenten zijn tevreden over de uitoefening van het spreekrecht en zouden het spreken ter zitting of het opstellen van een ssv doorgaans ook aan andere slachtoffers aanraden. Uitoefening van het spreekrecht levert hen erkenning op en het gevoel serieus te zijn genomen. Respondenten vinden ook dat uitoefening van het spreekrecht of de ssv bijdraagt aan hun emotionele verwerking, maar niet aan verminderde angst of boosheid ten opzichte van de dader. Het spreken of opstellen van een ssv heeft een positief effect op de controle die respondenten ervaren over hun herstelproces en op de door hen ervaren procedurele rechtvaardigheid.

Reactie op uitkomsten onderzoek

Spreekrecht past goed in het huidige beleid

Deze evaluatie maakt duidelijk dat er een behoefte is aan het spreekrecht bij een specifieke groep: slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van ernstige delicten bij wie het delict een grote (emotionele) impact heeft gehad. Deze uitkomst past in het beeld dat «het» slachtoffer niet bestaat en dat differentiatie in rechten van en diensten voor slachtoffers noodzakelijk is. Het Nederlandse slachtofferbeleid gaat ook uit van dat idee: in ernstige situaties is de aard en omvang van de ondersteuning van slachtoffers groter. Voorbeelden hiervan zijn de casemanagers van Slachtofferhulp Nederland voor nabestaanden, de zaakscoördinatoren van het Openbaar Ministerie voor slachtoffers van ernstige delicten, het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor slachtoffers met ernstig letsel en de kosteloze advocaat voor nabestaanden en voor slachtoffers van ernstige gewelds- en zedendelicten.

Slachtoffers en nabestaanden waarderen het recht om te spreken

Slachtoffers en nabestaanden zijn tevreden over de uitoefening van hun spreekrecht. Het voorziet in hun behoefte aan communicatie richting de rechterlijke macht en de verdachte. Eerder gehoorde bezwaren, zoals kans op secundaire victimisatie en belasting voor de rechterlijke macht, blijken niet gegrond. Door het lage aantal sprekers is de belasting voor het strafproces gering.

Ruimte voor verbetering

Het onderzoek biedt naast een bevesting van de bestaansgrond van het spreekrecht ook ruimte voor verbeteringen. Zoals vermeld stuiten de beperkingen van het spreekrecht op de inhoud (alleen gevolgen delict) en de spreker (alleen slachtoffer of één nabestaande) op bezwaren van slachtoffers en nabestaanden. Op het punt van de beperkingen rond wie er mag spreken, zie ik zeker mogelijkheden voor verbeteringen. Ik denk hierbij aan het opheffen van de beperking tot één sprekende nabestaande en, conform de motie Gerkens over uitbreiding van het spreekrecht voor slachtoffers (32 123 VI, nr. 29), overweeg ik ook het toestaan van vertegenwoording in die gevallen dat een slachtoffer niet in staat is zelf te spreken. Het opheffen van de beperking alleen te spreken over de gevolgen van het delict lijkt mij niet wenselijk, aangezien dit het karakter van het spreekrecht sterk zou wijzigen en consequenties heeft voor de positie van het slachtoffer in het strafproces.

Ik zal de betrokken ketenpartners, zoals Openbaar Ministerie en de Zittende Magistratuur, en de nabestaandenorganisaties betrekken bij de verdere uitwerking hiervan en u voor het einde van dit jaar nader informeren.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven