34 073 Aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 december 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding

3

 

2.

Achtergrond

4

 

3.

Inhoud van het wetsvoorstel

5

   

1.

Hoofdlijnen

5

   

2.

Verplichtingen van de werkgever bij ziekte van de werknemer

6

     

1.

Loondoorbetaling bij ziekte

6

     

2.

Opzegverbod bij ziekte

7

   

3.

Ketenbepaling

7

   

4.

Opzegtermijn

8

   

5.

Minimumloon

8

   

6.

Wet aanpassing arbeidsduur (WAA)

8

 

4.

Relatie tot de Wgbl1

8

 

5.

Verwachte effecten

9

 

6.

Inwerkingtreding en overgangsrecht

11

 

7.

Reacties van derden

11

 

8.

Advies Raad van State

11

 

9.

Overig

12

X Noot
1

Wgbl: wet gelijke behandeling leeftijd bij arbeid

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij ondersteunen het belang van het langer doorwerken. Zowel voor de economie en het land als geheel, als voor het individu kan langer doorwerken positieve effecten hebben. Wel hebben ze oog voor de kans op verdringing. Over het wetsvoorstel hebben deze leden de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om vrijwillig (door)werken na de AOW-gerechtigde1 leeftijd gemakkelijker te maken. De leden constateren dat, zoals de bij de begrotingsbehandeling SZW 20142 aangenomen motie Hamer/Kerstens3 oproept te doen, verschillende maatregelen worden genomen om verdringing van reguliere banen tegen te gaan. De genoemde leden hebben nog een aantal vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met verontwaardiging kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden constateren dat ondanks dat de regering niet langer een te krappe arbeidsmarkt voorziet, de regering evengoed maatregelen wil treffen die oorspronkelijk bedoeld waren om de krapte het hoofd te bieden; namelijk het makkelijker maken van doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de doelstelling om barrières weg te nemen om na de AOW-gerechtigde leeftijd door te kunnen blijven werken. Echter zij wijzen wel op het risico van verdringing van jonger personeel, nu werken na de AOW-gerechtigde leeftijd voor werkgevers nog interessanter wordt gemaakt dan het al was.

De PVV heeft kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en vraagt in welke mate dit kan zorgen voor verdringing op de arbeidsmarkt.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stellen het op prijs dat de regering dit wetsvoorstel heeft ingediend, maar hebben nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Genoemde leden willen graag nog een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij waarderen dat de regering aandacht heeft voor de mogelijkheden om te werken na de AOW-leeftijd. Volgens deze leden dient op dit moment echter terughoudend te worden omgegaan met verruimingen, gelet op de precaire situatie op de arbeidsmarkt in het algemeen en de positie van oudere werknemers in het bijzonder. Met name het bijna volledig schrappen van de loondoorbetalingsverplichting stuit bij deze leden op forse bezwaren.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met zeer gemengde gevoelens kennis genomen van dit wetsvoorstel. Samenvattend is het genoemde lid van mening dat de regering er met dit wetsvoorstel niet in is geslaagd een goede balans treffen tussen enerzijds maatregelen om het (door)werken van AOW-werknemers te stimuleren en anderzijds om verdringing van niet AOW-gerechtigden tegen te gaan. Het lid ziet aanleiding voor het stellen van vragen.

Het lid van de Klein-fractie heeft kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en heeft daarover de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie vragen de regering daarom toe te lichten hoe een maatregel die oorspronkelijk bedoeld was om de problematiek van een te krappe arbeidsmarkt het hoofd te kunnen bieden, past bij de aanpak van de problematiek met de hoogste prioriteit van deze regering; de hoge werkloosheid.

De genoemde leden vragen de regering een vergelijk te maken tussen het algemeen belang van bijvoorbeeld een jaar langer doorwerken na de AOW-leeftijd en dat van een jaar eerder aan het werk kunnen van een jongere. Daarbij vragen de leden het belang van zowel de samenleving als geheel, als het belang van de individuele betrokkenen op zowel korte als lange termijn concreet in beeld te brengen.

De leden vragen in hoeverre aanpassingen van het Ontslagbesluit alsmede regelingen in de Wet werk en zekerheid bedoelt om het beëindigen van een arbeidsovereenkomst van AOW-gerechtigde werknemers te vergemakkelijken, ook de aantrekkelijkheid van de AOW-gerechtigde als flexibele werknemer kan verhogen. Hoe groot is volgens de regering het verdringingseffect van het eenvoudiger kunnen beëindigen van de arbeidsovereenkomst van AOW-gerechtigden en welke leeftijdsgroepen worden hierdoor vooral getroffen, zo willen genoemde leden weten.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Raad van State. Deze leden constateren dat de Raad van State kritisch heeft geadviseerd. Zij vragen de Minister om aan te geven welke wijzigingen naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn doorgevoerd in het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het voorstel vanwege de verschillen in behandeling op grond van leeftijd volgens de Raad van State niet verder dient te gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen en niet op excessieve wijze afbreuk dient te doen aan de belangen van de werknemers. In reactie hierop, geeft de regering aan dat evenwicht beoogd is tussen enerzijds maatregelen die de arbeidsdeelname van AOW-gerechtigden bevorderen en anderzijds maatregelen die mogelijke verdringing van nog niet AOW-gerechtigde werknemers tegen gaan. Genoemde leden vragen de regering om een nadere onderbouwing te geven hoe het evenwicht tussen de maatregelen gewaarborgd is.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt waarom de regering juist op dit moment komt met een wetsvoorstel, dat de situatie op de arbeidsmarkt nóg verder onder druk zet, door oneerlijke concurrentie te creëren tussen gepensioneerden, en het leger van jonge werklozen, en oudere (langdurig) werklozen. Zij zien met dit wetsvoorstel hun kansen op werk nóg kleiner worden.

Het genoemde lid merkt op dat de regering bij de plenaire behandeling van de begroting voor het jaar 2015 heeft aangegeven, dat hij werk wil maken van het nog sneller terugdringen van de hoge werkloosheid, met name onder ouderen én jongeren.

Het lid van de genoemde fractie merkt op dat de voorgestelde maatregelen, die doorwerken na de pensioenleeftijd stimuleren, hier haaks op lijken te staan, en juist te leiden tot verdringing van arbeidsplaatsen. Daarmee lijkt terugdringing van werkloosheid als hoofddoel van deze regering te veel uit beeld te raken. Kan de regering nog eens grondig ingaan op argumenten, waarom de voorgestelde maatregelen legitiem, passend, proportioneel en noodzakelijk zijn onder de huidige economische en arbeidsmarktomstandigheden? Welk doel wordt hiermee gediend? Hoe groot is het probleem dat met de voorgestelde maatregelen wordt opgelost? Zonder deze maatregelen stijgt de arbeidsparticipatie van AOW-ers toch ook al flink? Immers, de arbeidsmarktpositie van AOW-gerechtigden wordt nu al gefaciliteerd door het wegvallen van de premies voor de werknemersverzekeringen, wat leidt tot lagere loonkosten voor de werkgever.

2. Achtergrond

Als eerste willen de leden van de VVD-fractie graag weten wat de gemiddelde uittreedleeftijd is en hoe deze zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld. Kan de regering daarnaast aangeven hoeveel mensen er nu doorwerken na de AOW-leeftijd? Een groot deel doet dat als zelfstandige (zoals de regering bij het nader rapport aangeeft). Hoe heeft dat aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Kan de regering het hoge percentage zelfstandigen onder de AOW-gerechtigden wat uitgebreider verklaren? De regering geeft o.a. aan dat dit komt omdat werkgevers niet alleen kijken naar de loonkosten maar ook naar de risico’s die men loopt bij werknemers. Toont dit niet aan dat op dit moment de risico’s die werkgevers lopen bij werknemers (m.n. ziekte en arbeidsongeschiktheid) er dus toe leiden dat er wel werk is, maar dat dit niet wordt omgezet in banen (voor werknemers), zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of een werkende boven de AOW-gerechtigde leeftijd wordt gezien als een werknemer of een gepensioneerde. Wat betekent dit voor werknemerspremies en werkgeverspremies? En is deze werkende verplicht om pensioenpremie te betalen, zo willen zij weten.

De leden van deze fractie vragen de regering wat deze vindt van het automatisch leeftijdsontslag bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom zij, in het licht van de huidige situatie op de arbeidsmarkt en de gestage groei van het aantal werkende AOW-gerechtigden, nu aanleiding ziet om een gunstiger positie van AOW-gerechtigden te creëren. Waarom acht de regering het niet verstandig met maatregelen te wachten totdat de situatie op de arbeidsmarkt aanmerkelijk is verbeterd, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen hoe de regering weegt dat werken voor AOW-gerechtigden veelal als een leuke bijkomstigheid wordt beschouwd, terwijl het voor werknemers beneden de AOW-leeftijd de belangrijkste bron vormt om de kunnen voorzien in levensonderhoud, waarvan het wegvallen tot een beroep op de sociale zekerheid leidt. Deze leden vragen daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de groep oudere werknemers. In hoeverre ligt het voor de hand om te verwachten dat de kansen voor deze groep nog verder zullen afnemen, waardoor het beroep op de sociale zekerheid toeneemt.

De leden van deze fractie vragen in hoeverre en op basis waarvan de regering veronderstelt dat de werkzaamheden die oudere werknemers en AOW-gerechtigden verrichten uiteenlopen.

De genoemde leden constateren dat werken na de AOW voor bepaalde personen noodzakelijk is om te voorzien in levensonderhoud. Zij vragen of de regering een schatting kan geven van het aantal mensen dat zich genoodzaakt ziet om te werken na de AOW, bijvoorbeeld door onvolledige AOW-opbouw.

3. Inhoud van het wetsvoorstel

3.1. Hoofdlijnen

De leden van de SP-fractie vragen of de voorgestelde maatregelen om verdringing van jongere werknemers door AOW-gerechtigden tegen te gaan, uitputtend zijn. Zo niet, welke maatregelen eveneens zijn overwogen om verdringing te voorkomen en de reden waarom er voor gekozen is deze maatregelen toch niet door te voeren, zo informeren zij.

De genoemde leden vragen of het verwachte gunstige werkgelegenheidseffect voor AOW-gerechtigden zonder dat verdringing plaatsvindt, niet altijd gepaard zou moeten gaan met een groei van de werkgelegenheid. Erkent de regering daarmee dat indien groei van de werkgelegenheid uitblijft dit voorstel tot verdringing leidt, zo willen zij weten.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt waarom er niet voor is gekozen een «gelijk speelveld» in de loonkosten te creëren voor AOW’ers en mensen onder de pensioengerechtigde leeftijd. Daarmee zou kwaliteit nadrukkelijker het onderscheidende criterium worden bij werving en selectie.

Het genoemde lid vraagt waarom het wetsvoorstel niet beperkt is tot het regelen van de minimumloonbescherming bij doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Zoals de voorstellen nu luiden, met een alles bij elkaar arbeidsrechtelijk aanzienlijk lichter regime voor AOW-ers, moeten deze volgens het lid van deze fractie wel leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Op dit punt deelt het genoemde lid de ernstige bedenkingen van de Raad van State bij het onderhavige wetsvoorstel.

Hoe kan, zo vraagt het genoemde lid, een oudere werknemer, die bij ziekte 104 weken moet worden doorbetaald nog concurreren op de arbeidsmarkt met een gepensioneerde die volgens dit wetsvoorstel maar zes weken hoeft te worden doorbetaald bij ziekte. De regering lijkt hiermee volgens het lid van deze fractie het perfecte recept gevonden te hebben om WW en Bijstand tot «voorportaal voor het pensioen» te maken voor oudere werklozen. Dat kán toch niet de bedoeling zijn, zo vraagt het genoemde lid.

Volgens het lid van deze fractie leidt dit voorstel, zoals de bonden ook vaststellen, tot een verdere scheefgroei, door het verminderen van de inkomensbescherming bij ziekte en het oprekken van flexibele arbeidscontracten voor AOW-gerechtigde werknemers die onder een cao4 vallen.

Het lid van de Klein-fractie is verheugd met het feit dat mensen die langer zouden willen doorwerken dan de AOW-gerechtigde leeftijd nu hier ook meer mogelijkheden voor krijgen. Toch valt het het lid op dat de regering hen ziet als verdringers op de arbeidsmarkt ten opzichte van de mensen met de niet AOW-gerechtigde leeftijd. Is dat nog wel van deze tijd? Naar de mening van het genoemd lid is dit achterhaald denken. Een omslag op het gebied van arbeid is dan ook hard nodig. Wat is de reden dat de regering deze tweedeling in AOW-gerechtigden en niet AOW-gerechtigden niet wil loslaten? Zou niet meer de nadruk gelegd moeten worden op de positieve effecten dat ervaring, kennis, inzet, loyaliteit van mensen voor de arbeidsmarkt behouden blijft door werken na de AOW leeftijd, zo vraagt het genoemde lid.

Het lid van genoemde fractie merkt op dat enerzijds deze regering toe wil naar meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, anderzijds grijpt zij niet de kansen die voor het oprapen liggen die hiervoor nodig zijn. Flexibiliteit betekent voor werknemers dat zij voor zichzelf kunnen beslissen hoe zij hun leven invullen. Daar hoort ook de keuze bij om na de AOW-gerechtigde leeftijd te kunnen en mogen werken. Deze mensen ontvangen een basisinkomen, zodat zij ook financieel gezien daadwerkelijk keus hebben om eventueel te stoppen met werken, maar het genoemde lid vindt dat de keus er moet zijn om te blijven werken als iemand daarvoor kiest. De rijksoverheid heeft voor haar eigen personeel reeds het goede voorbeeld gegeven op het punt van het ontslag bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Wat is de reden dat u hier deze kans heeft laten liggen en het punt van het automatisch ontslag na de AOW-gerechtigde leeftijd in dit wetsontwerp niet ter discussie heeft gesteld, zo vraagt dit lid.

3.2. Verplichtingen van de werkgever bij ziekte van de werknemer

3.2.1. Loondoorbetaling bij ziekte

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering heeft overwogen om de loondoorbetalingsplicht helemaal te schrappen. Het is immers niet meer «vanzelfsprekend» dat mensen na de AOW-gerechtigde leeftijd nog doorwerken. Er bestaat namelijk al een vangnet in de vorm van AOW en (in bijna alle gevallen) aanvullend pensioen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Raad van State in haar advies wijst op de mogelijk verdringingseffecten van de zeer beperkte loondoorbetalingsverplichting bij ziekte voor AOW-plussers, en ook het CPB5 heeft in haar doorrekening aangegeven dat op korte termijn sprake kan zijn van verdringing. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom dan toch is gekozen voor een periode van slechts zes weken en niet voor een langere periode, zoals de SER6 adviseerde in 2006.7 En kan de regering nader onderbouwen waarom zij denkt, dat een termijn van zes weken AOW-gerechtigde werknemers voldoende beschermt tegen een abrupte teruggang in inkomen, zo vragen zij.

De genoemde leden merken op dat in het nader rapport de regering stelt, dat werkgevers huiverig zijn om AOW-gerechtigden in dienst te nemen op basis van een arbeidsovereenkomst door de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. De leden vragen op basis waarvan de regering tot deze conclusie komt, gelet op het feit dat juist een onderzoek loopt naar knelpunten van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Daarnaast heeft de loondoorbetalingsverplichting een belangrijke functie in het kader van preventie van ziekte. Deze leden vragen hoe wordt voorkomen, dat een forse beperking van de loondoorbetalingsverplichting ten koste gaat van preventie van ziekte.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in hoeverre zij de maatregelen die verdringing moeten tegengaan als een aanmerkelijk tegenwicht tegen de verkorting van de loondoorbetaling ziet. Immers, het onderscheidende element betreft juist de risico’s waarmee de werkgever geconfronteerd wordt bij overigens min of meer vergelijkbare arbeidsrechtelijke voorwaarden en verplichtingen. Aangezien juist de bijzonder lange loondoorbetalingsverplichting door veel werkgevers als een blok aan het been wordt ervaren, zal een aanmerkelijke beperking ervan een sterke prikkel ten behoeve van AOW-gerechtigden zijn. Deze leden vragen waarom de regering geen integrale afweging maakt met betrekking tot het verkorten van de loondoorbetaling, zowel voor werknemers beneden en boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

De genoemde leden maken zich zorgen over 55-plussers die door het wetsvoorstel mogelijk verder op achterstand komen te staan op de arbeidsmarkt. Jongere werknemers zijn vaak al aantrekkelijker voor werkgevers en door het wegnemen van een aantal belemmeringen voor AOW-gerechtigden, vallen 55-plussers mogelijk tussen wal en schip. Welke aanvullende maatregelen worden genomen om 55-plussers aantrekkelijker te maken, zo willen deze leden weten.

3.2.2. Opzegverbod bij ziekte

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering voorstelt om de periode waarin de loondoorbetalingsplicht, de re-integratieverplichtingen van de werkgever en het opzegverbod bij ziekte gelden voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd te verkorten van 104 weken naar zes weken. De genoemde leden vragen of de regering een nadere toelichting kan geven waarom een periode van zes weken voldoende wordt geacht om verdringingseffecten te voorkomen. Zou mede gezien de huidige werkloosheid een lagere periode niet beter zijn om te grote verdringingseffecten te voorkomen, zo vragen deze leden.

3.3. Ketenbepaling

De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke wetten, jurisprudentie of richtlijnen het niet mogelijk maken om af te zien van een ketenbepaling na de AOW-leeftijd? Heeft de regering overwogen om de termijn die nu gebruikt wordt bij afwijking door middel van cao’s (6 contracten en 48 maanden) in de wet mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet, zo informeren genoemde leden.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat met het mogelijk maken af te wijken van de ketenbepaling bij cao, de regering beoogt betrokken partijen de mogelijkheid te bieden te anticiperen op ontwikkelingen in een bepaalde sector. Deze leden vragen of het voorstel daarmee vooral is bedoeld voor sectoren waar sprake is van een krappe arbeidsmarkt.

De genoemde leden vragen de regering ook naar de effecten van deze maatregel voor oudere (nog niet gepensioneerde) werknemers. Wat zijn, zo vragen deze leden, de concrete verschillen die door dit voorstel ontstaan indien een oudere werknemer voor de laatste twee jaar voor zijn pensioengerechtigde leeftijd, tot aan zijn pensioen, wordt aangenomen. Tot hoeveel jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd verwacht de regering mogelijke positieve effecten van dit voorstel op de kansen voor oudere (nog niet gepensioneerde) werknemers? Waaruit bestaan die positieve effecten en hoeveel mensen kunnen daardoor extra aan het werk, zo informeren de leden van deze fractie.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor een beperking van het aantal tijdelijke contracten. Zij vragen of dit op basis van welke Europese regelgeving dit moet. Tevens vragen de aan het woord zijnde leden waarom de regering afwijking van de wettelijke ketenbepaling bij cao wil toestaan en waarom dit niet bij wet geregeld wordt.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het advies van de Raad van State wordt aangegeven dat de maatregel om het verder werken in de vorm van tijdelijke contracten gemakkelijker te maken voor AOW-gerechtigden te ver gaat. De bescherming tegen het onbeperkt gebruiken van tijdelijke arbeidsovereenkomsten wordt weggenomen, en dit zou het voor werkgevers mogelijk maken om misbruik te maken van de afhankelijkheid van de betrokken werknemers. Deze leden vragen om een nadere toelichting of de regering aanvullende maatregelen ter bescherming van de AOW-gerechtigde werknemers heeft overwogen en hoe misbruik van de afhankelijkheid van de betrokken werknemers wordt voorkomen.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt om een reactie op het commentaar van de ANBO8 van 9 december jl.9 Hierin wordt, in aansluiting op het Advies van de Raad van State, de vraag opgeworpen, of het automatisch eindigen van de arbeidsovereenkomst op het moment van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, zoals dit thans nog in veel cao’s en arbeidsovereenkomsten is opgenomen, nog wel maatschappelijk wenselijk is. Dit mede gelet op de behoefte van een aantal oudere werknemers om langer door te kunnen werken.

3.4. Opzegtermijn

De leden van de CDA-fractie vragen de regering uitgebreid in te gaan op de vraag van de Raad van State of het automatisch eindigen van de arbeidsovereenkomst op het moment van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, zoals dit nu nog in veel cao’s en arbeidsovereenkomsten is opgenomen, nog wel maatschappelijk wenselijk is, gelet op de wenselijkheid dat langer doorwerken wordt bevorderd? Wat vindt de regering in dit verband van het oordeel van de Raad van State dat een verdere versterking van een dergelijke gedwongen pensionering buiten de wensen van partijen om moeilijk kan worden gerechtvaardigd.

Het lid van de Klein-fractie is van mening dat het stimuleren van werken na de AOW-leeftijd, wat dit wetsontwerp beoogd, pas echt gerealiseerd zou worden als de mogelijkheid tot beëindiging van het dienstverband niet meer eenzijdig aan de werkgever wordt voorbehouden.

Kan de regering aangeven hoe deze eenzijdigheid doorbroken kan worden, zo vraagt het genoemde lid.

3.5. Minimumloon

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie wat het effect is van het laten gelden van het WML10 voor AOW-gerechtigden binnen de geldende cao. Geldt hiermee het WML of het cao loon voor de werkende AOW-gerechtigde? In hoeveel gevallen werken AOW’ers op dit moment binnen een arbeidscontract tegen een loon dat beneden het WML ligt? Kan de regering een inschatting geven over de toename die wordt voorzien indien het WML niet zou gaan gelden voor deze groep, zo vragen zij.

3.6. Wet aanpassing arbeidsduur (WAA)

De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak in de afgelopen jaren AOW-gerechtigden aanspraak hebben gemaakt op de WAA. Voorziet de regering de komende jaren een toename aan aanspraken vanuit AOW-gerechtigden, zo willen zij weten.

4. Relatie tot de Wgbl

De leden van de CDA-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd. Op grond van Europese wetgeving is dit onderscheid alleen gerechtvaardigd als dit passend en noodzakelijk is. Kan de regering nader ingaan op de noodzaak van dit wetsvoorstel en op de vraag waarom dit wetsvoorstel volgens de regering niet strijdig zou zijn met Europese wetgeving (verbod op leeftijdsdiscriminatie),11 zo vragen zij.

5. Verwachte effecten

De leden van de PvdA-fractie merken op dat AOW-gerechtigden voor werkgevers financieel aantrekkelijker zijn dan nog niet AOW-gerechtigde werknemers, doordat voor de eerste groep geen premieplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat. Deze leden vragen hoe dit opweegt tegen de maatregelen om verdringing tegen te gaan. En, zo vragen de leden, kan de regering daarbij specifiek ingegaan op de positie van oudere niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden.

De genoemde leden denken dat het in ieder geval verstandig is om enige tijd na inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen te evalueren of verdringingseffecten zijn opgetreden.

De leden van deze fractie merken op dat in de wet Werk en Zekerheid12 geregeld is, dat de werkgever de arbeidsovereenkomst van een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt tegen of na die dag vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd mag opzeggen. De genoemde leden vragen of de regering de mening van de Raad van State deelt, dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat hij de mogelijkheden van doorwerken met oudere werknemers bespreekt. De Raad van State wijst in haar advies op de in het Engelse recht ingevoerde «duty to consider working beyond retirement». De leden vragen de regering hoe zij aankijkt tegen het invoeren van een dergelijke vorm van informatieplicht, in het bijzonder de regel dat een werkgever op een tijdig verzoek van de werknemer om te morgen doorwerken dient te reageren in een gesprek.

De leden van de SP-fractie vragen de regering de verwachte ontwikkeling van het verschil in gebruik van de mogelijkheid tot werken na de AOW-gerechtigde leeftijd tussen hoogopgeleide en laagopgeleide te schetsen. Zijn er ook verschillen in de gronden om langer door te werken tussen hoog- en laagopgeleiden? Welke ontwikkeling is hierin te verwachten

De leden van deze fractie vragen de regering tot slot of bij de inschatting van maatschappelijke en persoonlijke effecten van dit voorstel reeds rekening is gehouden met een mogelijk versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Acht de regering het waarschijnlijk dat bij verdere verhoging van de AOW-leeftijd minder gebruik gemaakt zal worden van de mogelijkheid tot werken na de AOW-gerechtigde leeftijd? Is het op basis van levensverwachting aannemelijk dat met name lager opgeleiden minder en minder lang gebruik van dit voorstel kunnen maken, zo willen zij weten.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering hun zienswijze deelt dat door het wegvallen van premies voor werknemersverzekeringen de loonkosten voor werkgevers voor personeel ouder dan de AOW-gerechtigde leeftijd, ook zonder deze wet al substantieel lager liggen dan die voor werknemers jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd? Hoe groot acht de regering het risico dat door het verder stimuleren van het aannemen van werknemers na de AOW-leeftijd gepaard zal gaan met verdringing van werknemers jonger dan de AOW-leeftijd, zo informeren genoemde leden.

Deelt de regering de inschatting van de genoemde leden dat, mede door onderhavig wetsvoorstel, het aantal AOW-gerechtigden op de arbeidsmarkt flink toe zal nemen? Hoe kan voorkomen worden dat deze toename ten koste zal gaan van de arbeidsdeelname van werknemers jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd? Is het voor een werkgever na aanname van deze wetgeving niet substantieel en significant goedkoper en minder risicovol om een AOW-gerechtigde aan te nemen boven iemand van bijvoorbeeld tussen de 50 en 60 jaar? Kan de regering garanderen dat een verdere toename van de arbeidsparticipatie van AOW-gerechtigden niet gepaard zal gaan met een verslechtering van de arbeidsmarktkansen van werkloze 50-plussers, zo vragen de leden van genoemde fractie.

De genoemde leden vragen de regering welke toegevoegde waarde de aangepaste ketenbepaling voor AOW-gerechtigden heeft bovenop de aanpassingen op het ontslagrecht en de transitievergoeding voor AOW-gerechtigden, zoals bepaald in de Wet Werk en Zekerheid.

De leden van de PVV-fractie de regering uitgebreid in te gaan op mogelijke verdringing op de arbeidsmarkt, aangezien de doorwerkende AOW-gerechtigden een aantal belastingvoordelen genieten.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de het CPB concludeert dat de maatregelen uit het wetsvoorstel per saldo leiden tot een toename van de werkgelegenheid onder AOW-gerechtigden, zonder dat er op de langere termijn sprake is van verdringing. Op de korte termijn wordt het risico op verdringing als beperkt ingeschat. Genoemde leden willen weten of de regering de mogelijke verdringingseffecten op de korte termijn gaat monitoren.

Deze leden vragen daarnaast om een toelichting in hoeverre bij de verwachte werkgelegenheidseffecten rekening is gehouden met het verschil in loonkosten tussen werknemers die nog niet de AOW-leeftijd hebben bereikt en de doorwerkende AOW’ers.

De leden van de SGP-fractie merken op dat het begrip «enige verdringing» nogal vaag is, terwijl een heldere indicatie van de gevolgen juist voor de korte termijn wezenlijk is. Deze leden vragen of de regering inzichtelijk kan maken in hoeverre verdringing wordt tegengegaan wanneer de voorgestelde loondoorbetalingstermijn wordt verlengd naar 26 en 52 weken.

De genoemde leden constateren dat het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de relatieve positie van de werknemers vergeleken met de positie van zelfstandigen. Acht de regering het een wenselijke ontwikkeling dat minder AOW-gerechtigden zelfstandige zullen worden en meer mensen in dienst gaan of blijven? Hoe groot acht de regering dit effect, zo vragen zij.

De leden van de genoemde fractie vragen om nadere onderbouwing van de door de regering genoemde conclusie van het CPB dat op de lange termijn geen verdringing plaatsvindt. Hangt het ontbreken van verdringing niet één op één samen met het feit dat op de lange termijn altijd sprake is van evenwichtswerkloosheid, zo informeren genoemde leden.

Het lid van de 50PLUS-fractie kan verder niet inzien, waarom na de gerichte versobering van maatregelen om de arbeidsparticipatie van werknemers boven de 55 jaar te bevorderen, de inmiddels benarde arbeidsmarktpositie van deze groep verder onder druk moet komen door arbeidsdeelname van AOW’ers verder te stimuleren.

Met de vakbonden vermag het genoemde lid niet in te zien hoe het CPB in haar notitie over de werkgelegenheidseffecten van het wetsvoorstel, tot bepaalde conclusies kan komen. Waarom zouden zzp-ers13 met een AOW-uitkering verdrongen worden door werknemers met een AOW, zo vraagt dit lid.

Het lid van de genoemde fractie meent dat de conclusie in de notitie, dat niet gevreesd hoeft te worden voor verdringing van werknemers die nog géén AOW genieten door doorwerkende AOW’ers, ondanks een groot verschil in loonkosten, niet logisch en weinig aannemelijk lijkt.

Gevraagd wordt, of de regering dieper in kan gaan op deze notitie en de conclusies die op grond van het onderzoek worden getrokken. De conclusie bijvoorbeeld dat «op termijn» geen verdringing plaats vindt, en dat «op korte termijn enige verdringing» plaatsvindt kan het lid van deze fractie allerminst geruststellen.

Het genoemde lid merkt op dat in de Beleidsagenda 2020 van de Stichting van de Arbeid14 afspraken zijn gemaakt over het verhogen van de arbeidsparticipatie van de groep werknemers ouder dan 55 jaar. De focus zou moeten liggen op die groep en andere groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit wetsvoorstel draagt daar niet aan bij.

6. Inwerkingtreding en overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie merken op dat het UWV15 en de belastingdienst geen totaal oordeel over de uitvoerbaarheid van het voorstel «ZW-premie AOW’ers»16 hebben kunnen geven. Ook acht het UWV de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari 2016 niet haalbaar. Kan de regering daar op reageren, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen waarom er is gekozen voor een inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2016.

De leden van de SGP-fractie zijn blij dat de werkloosheid de afgelopen maanden is gedaald, maar maken zich zorgen over het aantal mensen dat nog steeds werkeloos is. Het CPB voorspelt dat dit wetsvoorstel op korte termijn voor verdringing zorgt, die ten koste gaat van niet-AOW-gerechtigden. De genoemde leden vragen of de regering rekening houdt met de ontwikkeling van de werkloosheid bij de invoeringsdatum van het wetsvoorstel.

7. Reacties van derden

Het lid van de 50PLUS-fractie is van mening, dat de aanwezigheid van een «terugvalscenario», lees de AOW, géén aanleiding kan vormen voor het maken van een aanzienlijk onderscheid in het arbeidsrechtelijk regime. Veel AOW-ers, denk bijvoorbeeld aan mensen met een onvolledige AOW-opbouw, kunnen dringend behoefte hebben aan inkomensaanvulling. Dit lijkt zeker het geval, nu de aanvullende inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden beperkt wordt, en afhankelijk wordt van de AOW-opbouw.

8. Advies Raad van State

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook kan reageren op het advies van de Raad van State waarin zij aangeeft dat de arbeidsmarkt ook op andere onderdelen verbeterd (geflexibiliseerd) kan worden om zo de arbeidsmobiliteit te verbeteren.

De genoemde leden merken op dat de Raad van State in haar advies een knelpunt signaleert van uitsluiting van oudere werknemers door verzekeringsmaatschappijen tot herverzekering van het ziekterisico voor werkgevers. Kan de regering aangeven welke verzekeraars in hun polisvoorwaarden geen dekking bieden voor herverzekering? Kan de regering toelichting geven op het knelpunt dat de Raad van State in haar advies signaleert, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering bereid is een hernieuwd oordeel te vragen aan de Raad van State gezien de eerdere kritiek op het voorstel met betrekking tot verdringing.

9. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de loonkosten van werknemers in Nederland van 23 tot 65 jaar (of de AOW-leeftijd) en deze te vergelijken met andere Europese landen.

Kan de regering aangeven aan de genoemde leden in hoeveel cao’s automatische loonstijgingen zijn opgenomen (op basis van leeftijd of aantal arbeidsjaren bij dezelfde werkgever)? Kan de regering ook aangeven in hoeveel cao’s er aandacht wordt besteed aan duurzame inzetbaarheid en of het aantal afspraken de afgelopen jaren gestegen is, zo vragen zij.

De leden van de genoemde fractie vinden het belangrijk dat mensen zelf kunnen kiezen of ze langer doorwerken (na de AOW-leeftijd). Wanneer ze dat besluiten zou het ook voor de hand liggen dat deze mensen later AOW ontvangen. Als ze werken kan het zo zijn dat ze geen AOW nodig hebben en dat ze deze liever later (en dus door middel van een hoger bedrag) ontvangen. Deze leden overwegen een amendement op onderwerp. Ook vragen de genoemde leden of de regering deeltijd AOW mogelijk wil maken. Op deze manier kunnen werken en AOW gecombineerd worden.

Kan, zo vragen de genoemde leden, de regering aangeven wat er gebeurt als meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld in de jaren «90 toen de arbeidsparticipatie (met name door de toename van vrouwen op de arbeidsmarkt) steeg? Klopt het dat toen er meer banen beschikbaar zijn gekomen in plaats van dat er sprake was van verdringing, zo vragen deze leden. En kan de regering aangeven in hoeverre jongeren de plaatsen van «VUT’ers»17 hebben ingenomen in het verleden? Of klopt de aanname van deze leden dat het hier om heel ander type banen gaat en er dus niet zozeer een vaste hoeveelheid banen is, zo willen zij weten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering een vergelijk te maken van de loonkosten voor de werkgever voor een 23, 45, 55 en 65 jarige.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering het mogelijk acht om ook de ingangsdatum van de AOW-uitkering vrijwillig naar een later moment te verplaatsen, zodat mensen er voor kunnen kiezen om langer door te werken en hun AOW-uitkering later te laten starten.

Het lid van de Klein-fractie merkt op dat werken na de vastgestelde AOW leeftijd wordt nu als iets bijzonders gezien. Eerder heeft het genoemde lid in dit licht bij de behandeling van de begroting 2014 de aangenomen motie-Klein18 ingediend, waarin wordt verzocht te onderzoeken wat het invoeren van een flexibele AOW qua financiële kosten en maatschappelijke opbrengsten betekent. Hoe staat het met de voortgang hiervan, zo vraagt het genoemde lid.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk


X Noot
1

AOW: Algemene ouderdomswet

X Noot
2

SZW: Sociale Zaken en Werkgelegenheid

X Noot
3

Kamerstuk 33 750-XV, nr. 35

X Noot
4

cao: collectieve arbeidsovereenkomst

X Noot
5

CPB: Centraal Planbureau

X Noot
6

SER: Sociaal Economische Raad

X Noot
7

SER-advies 2006/03, Wegnemen belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar

X Noot
8

ANBO: Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen

X Noot
10

WML: wettelijk minimumloon

X Noot
11

Richtlijn 2000/78/EG

X Noot
12

St. blad 216, jaargang 2014

X Noot
13

zzp: zelfstandige zonder personeel

X Noot
15

UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

X Noot
16

Zw: ziektewet

X Noot
17

VUT: vervroegde uittreding

X Noot
18

Kamerstuk 33 750-XV, nr. 49

Naar boven