34 073 Aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd)

Nr. 12 AMENDEMENT VAN DE LEDEN SCHOUTEN EN VERMEIJ

Ontvangen 12 maart 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het voorgestelde artikel 127c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 127ca

  • 1. In afwijking van de in de artikel 127c, eerste lid, onderdeel a, en tweede volzin, en tweede lid, genoemde termijn van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een termijn van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in artikel 127c, eerste lid, onderdeel a, genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het verslag, bedoeld in artikel XC, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

2. In het voorgestelde artikel 127d, tweede lid, wordt «de in artikel 127c genoemde termijn van zes weken» vervangen door: de in artikel 127ca, eerste lid, genoemde termijn van dertien weken.

II

Artikel III, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «twee artikelen» vervangen door: drie artikelen.

2. Voor het voorgestelde artikel # wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel #0

  • 1. In afwijking van het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het verslag, bedoeld in artikel XC, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

3. In het voorgestelde artikel #, tweede lid, wordt «het in artikel 76a, achtste lid, genoemde tijdvak van zes weken» vervangen door: het in artikel #0 genoemde tijdvak van dertien weken.

III

Na artikel VIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIA. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK

  • 1. In afwijking van het in de artikelen 629, lid 2, 669, derde lid, onderdelen b en c, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer:

    • a. die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, en

    • b. die geen werknemer als bedoeld in artikel 629, lid 2, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. In afwijking van het in artikel 669, derde lid, onderdelen b en c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 4. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het verslag, bedoeld in artikel XC, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

IV

In artikel IX, tweede lid, wordt «de in artikel 629, lid 2, en in artikel 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn van zes weken» vervangen door: de in artikel VIIIA genoemde termijn van dertien weken.

Toelichting

Dit amendement regelt een overgangsregeling om het recht op loondoorbetaling bij ziekte voor personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt te verlengen van zes weken naar 13 weken. De termijn van 13 weken sluiten aan bij een termijn van de Wet Verbetering Poortwachter. Deze kende een ziekmelding aan het UWV na 13 weken ziekteverzuim. Daarmee werd een signaal afgegeven dat het een ernstiger ziektegeval betrof.

Om de overgangsregeling ook van toepassing te laten zijn op de overheidssector worden ook de Ambtenarenwet en de ZW gewijzigd.

Deze tijdelijke overgangsregeling heeft tot doel om de mogelijke verdringing te beperken tussen AOW-gerechtigde werknemers en oudere werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De overgangsregeling wordt per koninklijk besluit (KB) beëindigd na de evaluatie van de wet (zie amendement Dijkgraaf, Kamerstukken II, 2014/2015, 34 073, nr. 11), tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt. Het vaststellen bij KB van het tijdstip tot wanneer de termijn van 13 weken geldt, geschiedt niet eerder dan nadat de Minister van SZW het evaluatieverslag, bedoeld in artikel XB, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden en acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Schouten Vermeij

Naar boven