34 059 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 17 december 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN

2

 

1.

Inleiding

2

1.1

Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht

2

1.2

De kern van het wetsvoorstel

6

1. 2.1

Eén procesinleiding en één basisprocedure in het burgerlijk procesrecht

6

1.2.2

Termijnen

6

1.2.3

Regie en maatwerk door de civiele rechter

7

1.2.4

Digitaal en eenvoudig procederen

7

2.

Voorgeschiedenis

8

3.

Voorbereiding

8

4.

Inleiding civiele vordering- en verzoekprocedures

8

5.

Bekendmaking van de procedure aan wederpartij en belanghebbenden

9

6.

De civiele basisprocedure

9

7.

De civiele mondelinge behandeling

9

8.

Wettelijke termijnen

9

9.

Regievoering door de rechter

10

10.

Digitaal indienen van stukken

11

10.1

Uitgangspunten en uitwerking

11

10.1.1

Indienen van stukken via elektronische weg

13

10.1.2

Verplichting tot digitaal indienen van (proces)stukken

13

10.1.3

Verstoring van communicatie via elektronische weg

13

11.

Eenvoudige, snelle en digitale procedure voor incassozaken

15

12.

Gefaseerde inwerkingtreding en overgangsrecht

15

13.

Adviezen

15

14.

Financiële gevolgen

17

15.

Administratieve lasten en andere effecten wetsvoorstel

18

 

ARTIKELEN

18

 

Artikel I Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

18

I onderdeel N (Derde afdeling A, artikelen 30a-30q)

18

I onderdeel NNNN (artikel 251)

19

Artikel II Algemene wet bestuursrecht

19

I onderdeel H (Afdeling 8.1.6a Digitaal verkeer met de bestuursrechter)

19

I onderdelen RR en SS (artikelen 111–115)

20

ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1 Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben hier al lange tijd naar uitgekeken. De digitalisering en de vereenvoudiging van het procesrecht is immers een hoognodige stap, waarmee ook de rechtspraak haar intrede kan doen in de 21e eeuw. Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) krijgt dan ook alle steun van de aan het woord zijnde leden. Ook zijn zij blij dat de regeringscommissarissen voor bestuursrecht en civielrecht, de heren Scheltema en Hammerstein, nauw zijn betrokken bij het project.

De aan het woord zijnde leden merken op dat digitale behandeling van de processtukken natuurlijk grote voordelen heeft boven een papieren systeem. Inzage in de digitale stukken is op een need-to-know basis, zo hebben deze leden begrepen. Dat is mooi, maar één medewerker van de rechtbank kan alsnog, met opzet of per ongeluk, gemakkelijk grote hoeveelheden data versturen naar personen die niet geautoriseerd zijn deze in te zien. Ook is het mogelijk dat er een digitale aanval van buitenaf komt, waardoor het hele systeem plat komt te liggen. Wat heeft de regering gedaan om deze scenario’s uit te sluiten? Klopt het dat KEI afhankelijk is van DigiD en dat DigiD niet voldoet aan de veiligheidseisen die de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) graag ziet voor Programma KEI? Wat gaat de regering doen teneinde dit op te lossen? Wat is de stand van zaken omtrent de eHerkenning, de DigiD voor bedrijven? Voldoet de herkenning wel aan de veiligheidseisen die de rechtspraak graag ziet?

Voornoemde leden merken op dat vele partijen bij het Programma Kei zijn betrokken. Zij hebben vernomen dat niet iedereen tevreden is met de wijze waarop de leiding van het Programma KEI de betrokkenen op de hoogte houdt. Zo zou er te weinig terugkoppeling zijn op suggesties voor aanpassingen van de ketenpartners, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Herkent de regering dat beeld?

Ook is er nog geen testomgeving waarmee de betrokken partijen in de toekomst moeten werken. Dit is wel handig ter voorbereiding en om te wennen aan de aankomende wijzigingen. Klopt het dat de ketenpartners nog geen toegang mogen hebben tot de testomgeving? Wanneer is dit wel het geval? Kan de regering concrete data noemen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat door dit procesrecht te vereenvoudigen en te digitaliseren tot versnelling van deze procedures kan leiden.

Kan worden aangegeven of en in hoeverre rechtszoekende burgers geholpen worden met de voorgenomen digitalisering? Kan de regering de voor- en nadelen voor burgers op een rij zetten? In hoeverre wordt met het wetsvoorstel een eerste stap gezet in de richting van een ook voor burgers digitaal procesrecht? In hoeverre wordt er rekening gehouden met de belangen van burgers die niet voldoende in staat zijn via de digitale weg te procederen?

In dit verband vragen de aan het woord zijnde leden of het aantal burgers dat zonder rechtshulp gaat procederen als gevolg van dit wetsvoorstel zal toenemen. Zo ja, in welke mate en wat heeft dit voor gevolg voor met name de positie van de «lijdelijke» civiele rechter?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat de gevolgen zijn van de voorgestelde digitalisering voor de kleine ondernemingen die ook verplicht het beroep en overige stukken bij de bestuursrechter digitaal moeten indienen. Belemmert deze verplichting de toegang tot het recht voor de rechtspersonen die, ook al zijn het zijn het rechtspersonen, zo klein zijn dat er de facto nauwelijks onderscheid te maken is met natuurlijke personen? Hebben dergelijke kleine rechtspersonen wel altijd de beschikking tot de benodigde digitale infrastructuur? Wat is het gevolg voor hun toegang tot het recht als zij niet in staat zijn tot digitaal procederen?

Voornoemde leden vragen voorts in hoeverre artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) verplicht tot het voorzien in de mogelijkheid tot een mondelinge toelichting en een wettelijke verankering in geval van digitaal procederen. Voldoet in dat licht de bepaling van het voorgestelde artikel 30k-eerste lid, sub b, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin staat dat de rechter aan partijen de gelegenheid kan geven hun stellingen kort toe te lichten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen teneinde alsnog voor de genoemde wettelijke verankering te zorgen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij lezen in de memorie van toelichting dat de toegang tot de rechter eenvoudiger moet worden. Dit betekent echter niet hetzelfde als financieel toegankelijker. Wat zijn de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de hoogte van de griffierechten en uiteindelijk voor de inkomsten van de rechtspraak? Heeft de regering daaraan gedacht? Zo ja, wat is haar conclusie?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat digitalisering en modernisering in de rechtspraak geen doel op zich zouden moeten zijn. Zij beoordelen onderhavig wetsvoorstel op de concrete bijdrage de rechtspraak efficiënter, sneller, duidelijker en goedkoper te organiseren. Er leven in beperkte mate zorgen bij deze leden ten aanzien van de processuele voorstellen voorafgaand aan en tijdens de zitting. De andere zorgen hebben voornamelijk betrekking op de totstandkoming van het Programma KEI, de financiering daarvan in combinatie met de opgelegde taakstellingen bij de rechtspraak en de (on)voorziene gevolgen van de implementatie van het Programma KEI op de werkdruk en prestatieafspraken van en met de gerechten.

Voornoemde leden vragen de regering de aanbevelingen in het eindrapport van de parlementaire commissie naar ICT-projecten bij de overheid «Naar grip op ICT» (hierna: de tijdelijke commissie ICT) te betrekken op het Programma KEI (Kamerstuk 33 326, nr. 5). In het bijzonder vragen zij de regering afzonderlijk te reageren op de aanbevelingen 4, 5,6, 8, 9, 10, 11, 16, 17 18, 19, 20, 26, 27, 29,30, 32 en 33 uit dit rapport in relatie tot het Programma KEI.

Gemakshalve hebben de aan het woord zijnde leden deze aandachtspunten omgezet in de volgende concrete vragen aan de regering met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel. Op welke wijze worden bestaande instrumenten zoals de Regeling Grote Projecten betrokken in het Programma KEI? Wat zijn de mogelijke gevolgen en risico’s van het Programma KEI voor de rechtspraak vanuit ICT-perspectief? Is de Minister van Veiligheid en Justitie als enige verantwoordelijk voor de beheersing van het Programma KEI bij de rechtspraak? Kan de regering een overzicht geven van de besparingen en maatschappelijke opbrengsten van het Programma KEI bij de rechtspraak? Bedragen de maatschappelijke baten 250 miljoen euro, zoals de Rvdr heeft aangegeven? Kan de regering dit bedrag specificeren met betrekking tot de verwachte batenopbrengsten en een bijbehorend tijdspad? Kan zij voorts de vraag van de Afdeling advisering van de Raad van State alsnog beantwoorden welk deel van het extra bedrag van 26 miljoen euro aan de rechtspraak kan worden toegerekend aan frictiekosten en investeringen in automatisering voor de jaren 2014–2016? Klopt het dat de maatschappelijke baten pas medio 2019 zichtbaar zullen zijn? Zo ja, waarom is dit niet eerder het geval? Op welke wijze ziet de regering tijdens de implementatiefase toe op de naleving van de gemaakte afspraken? Kan de regering schematisch weergeven welke partijen en personen betrokken zijn bij het Programma KEI en tevens inzichtelijk maken wat ieders rol en bevoegdheid hierin is, inclusief de rol en betrokkenheid van interne en externe stakeholders? Op welke wijze wordt aan de business case van het Programma KEI bij de rechtspraak ook tijdens de implementatie aandacht besteed? Heeft de regering een starttoets uitgevoerd aangezien het een ICT-project betreft van meer dan 5 miljoen euro? Zo ja, kan de regering deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid de Kamer jaarlijks voorafgaand aan de begrotingsbehandeling te informeren over de financiële staat van het Programma KEI bij de rechtspraak? Kan de regering aantonen op welke wijze voldoende ICT-expertise is gewaarborgd in het Programma KEI? Heeft er een open aanbestedingstraject plaatsgevonden voor het Programma KEI of is dit onderhands toebedeeld aan spir-it, het ICT-bedrijf voor de rechtspraak? Hanteert spir-it een gedragscode voor het project, inclusief definities voor goed opdrachtgeverschap, opdrachtnemerschap en bijbehorende zorgplicht? Zo nee, is de regering van mening dat spir-it deze gedragscode moet opstellen? Op welke wijze worden de mogelijkheden van de Aanbestedingswet ten aanzien van het Programma KEI benut? Op welke wijze gaat de rechtspraak en/of spir-it concreet om met meerwerk en uurtarieven en zet zij eventuele perverse prikkels om in positieve prikkels? Wat voor type contract is afgesloten met spir-it voor de uitvoering van het Programma KEI? Zijn hierin ontsnappingsclausules en wijzigingsprocedures opgenomen? Zo ja, welke? Is de regering bereid de overeenkomsten met spir-it aan de Kamer te doen toekomen, eventueel vertrouwelijk?

De leden van de CDA-fractie vragen ook op welke wijze in het Programma KEI lering wordt getrokken uit de oplossing van de mankementen waarmee het inlogsysteem van DigiD regelmatig heeft te kampen. Worden instanties die het beheer voeren over DigiD ook actief betrokken in het Programma KEI? Zo ja, welke instanties zijn dat? De aan woord zijnde leden vragen voorts of de regering de business case van het Programma KEI van 25 juni 2013 aan de Kamer kan doen toekomen, alsmede de herijkte versie hiervan die aan het einde van 2014 gereed zou zijn. Deze leden vragen de regering ook de door PA Consulting uitgevoerde Programmareview van 30 april 2014 en het rapport van de Boston Consulting Group van 30 maart 2013 aan de Kamer te doen toekomen. De leden van de CDA-fractie willen volledigheidshalve ook graag de impactanalyse ontvangen zoals opgesteld door Significant naar de effecten van onderhavig wetsvoorstel voor de betrokkenen organisaties. Door de regering wordt ook aangegeven dat door een extern bureau onderzoek is gedaan naar de behoefte van burgers aan digitalisering van de rechtsgang en verbetering van de procedure. Deze leden willen ook graag dit rapport van de regering ontvangen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering ten aanzien van het ontwerp van de digitale omgeving bij de rechtspraak lessen trekt uit de kritiek op het digitale aangifteformulier op de site van de politie De Monitor, 1 december 2014, http://altijdwatmonitor.ncrv.nl/#politie-waar-is-mijn-aangifte/rapporten-kritisch-over-aangifte). Deze leden vragen de afzonderlijke kritiekpunten op dit formulier, namelijk dat het gemaakt is vanuit een politieblik, dat er teveel juridische voorkennis is, dat een verplichte legitimatie ontbreekt en dat er een gebrek is aan terugkoppeling van de ingevoerde informatie, mee te nemen bij het ontwerp van de digitale omgeving bij de rechtspraak en vernemen hierop graag de bevindingen van de regering.

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering van mening is dat zij door de informatie op het Rijks ICT-dashboard (https://www.rijksictdashboard.nl/content/project/kwaliteit-en-innovatie-kei) de Kamer voldoende inzicht verschaft in de financiële risico’s van dit ICT-project. Kan de regering een overzicht geven van alle onderdelen uit het project, de zogeheten «releases», gekoppeld aan een tijdspad en de gerechten en rechtbanken waar de bijbehorende testen worden uitgevoerd? Voornoemde leden vragen welke onderdelen tot nu toe in werking zijn gesteld en of het haalbaar is dat het project eind 2018 uiterlijk zal zijn afgerond. Wat zijn de knelpunten waar de regering tot nu toe tegenaan is gelopen in de uitvoering van het project?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen. Deze leden merken op dat uit het EU Justice Scoreboard van 2013 blijkt dat partijen de lange duur van procedures ervaren als een belasting. Blijkt uit ditzelfde EU Justice Scoreboard dat in Nederland sprake is van langere procedures dan in andere Europese landen? Is om deze reden besloten tot digitalisering van het procesrecht? Heeft het EU Justice Scoreboard ook op andere punten als inspiratie van dit wetsvoorstel gediend?

Voornoemde leden lezen dat de gerechten en de Rvdr een nieuw digitaal systeem voorbereiden ten behoeve van de nieuwe rechtsgang. Wordt hierbij samengewerkt met ICT-professionals? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Welke nieuwe landelijke uniforme procesreglementen en werkprocessen worden door de gerechten opgesteld?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. Zij juichen het toe dat de rechterlijke macht toegankelijker wordt gemaakt en het burgerlijk- en bestuursprocesrecht waar nodig wordt gemoderniseerd. Rechtszoekenden zijn gebaat bij een vlot verloop van de procedure waarbij zorgvuldigheid is gewaarborgd en de rechter maatwerk kan leveren door flexibiliteit in de procedure. Digitalisering van het recht draagt daar in belangrijke mate aan bij. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en vragen bij het voorliggende wetsvoorstel. In reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State stelt de regering dat het voor digitalisering wenselijk is dat verschillen tussen procedures worden gereduceerd. Dat voorkomt dat het digitale systeem met alle bestaande verschillen rekening moet houden, hetgeen de bouw ervan onnodig belast. Voornoemde leden zien de relatie tussen digitalisering en aansluitende procedures. Kan de regering toelichten welke aanpassingen nodig zijn teneinde digitalisering mogelijk te maken? Welke vereenvoudiging en versnelling in de procedures beschouwt de regering als een wenselijke verbetering in de toegankelijkheid van de rechtspraak los van de digitalisering?

De aan het woord zijnde leden lezen in het nader rapport bij het wetsvoorstel dat het gedigitaliseerde systeem pas wordt ingevoerd «als het allemaal klopt». Is er niettemin een maximale termijn voor invoering voorzien en zo ja, wanneer? Zijn er Europese good practices waar vereenvoudiging, versnelling en digitalisering op vergelijkbare wijze is ingevoerd? Zo ja, wat zijn die ervaringen en in hoeverre zijn die meegenomen in dit wetsvoorstel? Welke gevolgen kunnen van de voorgestelde vereenvoudiging, versnelling en digitalisering worden verwacht voor de uitsparing van griffierechten? Op welke wijze wordt daarmee rekening gehouden in het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten (Kamerstuk 33 757) inzake de wijziging van de griffierechten waarin een verhoging wordt voorgesteld?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat er toe strekt het burgerlijk procesrecht te vereenvoudigen en nagenoeg alle partijen verplicht digitaal te procederen. Deze leden hebben enkele vragen aangaande de gemaakte keuzes in dit wetsvoorstel, de waarborging van de privacy, de beveiliging van de systemen en de financiële onderbouwing.

De leden van de SGP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt het procesrecht te vereenvoudigen en meer te digitaliseren. Zij willen over enkele onderdelen een vraag stellen.

1.2 De kern van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie begrijpen de keuze van de regering om de eerste vier uitgangspunten van het wetsvoorstel (de processuele vernieuwingen) te koppelen aan het vijfde uitgangspunt, namelijk de digitalisering in zowel het burgerlijk procesrecht als het bestuursprocesrecht. Tegelijkertijd hebben deze leden hun twijfels over de uitvoering van het vijfde punt. Zij vragen of de regering alsnog bereid is deze uitgangspunten los te koppelen als in de uitvoering van de gefaseerde onderdelen van het Programma KEI blijkt dat zich grote problemen voordoen.

1.2.1 Eén procesinleiding en één basisprocedure in het burgerlijk procesrecht

De leden van de CDA-fractie vragen of de rechter in het algemeen een tweede schriftelijke ronde, zoals die nu bestaat met re- en dupliek, zal toestaan als één van beide partijen hierom verzoekt maar van mening verschilt met de andere partij ten aanzien van het nut hiervan en de behoefte hieraan.

De leden van de PVV-fractie merken op dat het wetsvoorstel voor de eiser de mogelijkheid introduceert een procedure bij de rechtbank te starten waarbij hij of zij vervolgens voor de oproeping van de wederpartij zorg moet dragen. Kan een opsomming worden gegeven van alle voordelen om dit initiatief aan de eisende partij te geven? Zijn de nadelen van deze wijziging ook overwogen? Zo ja, kan een opsomming hiervan worden gegeven? Zo nee, waarom niet? Waarom is niet voorzien in een controle van de gegevens die de eiser opgeeft?

1.2.2. Termijnen

De leden van de VVD-fractie zien het wetsvoorstel niet als een bezuiniging. De efficiëntere werkwijze zal besparingen opleveren, maar dat is slechts een welkom bijeffect en niet het doel van de operatie. Ook als het geen geld zou opleveren, dan moet het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht alsnog worden vereenvoudigd. Kan de regering duidelijk aangeven welke besparingen het wetsvoorstel op den duur zal opleveren? Is het tijdspad niet te ambitieus? Stel dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel later is dan gepland, bijvoorbeeld omdat de parlementaire behandeling of de implementatie van de benodigde automatisering onverhoopt vertraging oploopt, wat is dan het gevolg daarvan voor de ingeplande besparingen? De aan het woord zijnde leden hebben begrepen dat er een herijking van de business case gaande is. Wat is daarvan de laatste stand van zaken? Volgens de planning moet er al vanaf 1 juli 2015 digitaal geprocedeerd worden in civiele handelszaken. Hoe realistisch is die deadline? Wat is de planning van het automatiseringstraject en loopt dat volgens schema?

De leden van de SP-fractie constateren dat een verweerder twee weken de tijd heeft om in de procedure te verschijnen. Betekent verschijnen in het licht van dit wetsvoorstel derhalve aanmelden dan wel inloggen in het systeem van de rechtspraak? Zien deze leden het goed dat het in een civiele procedure kan voorkomen dat een rechter minstens tien dagen heeft teneinde een mondelinge behandeling te organiseren? De aan het woord zijnde leden maken zich zorgen over de zorgvuldigheid en de tijd die onder andere de eiser en de rechter krijgen om een verweerschrift zorgvuldig te bekijken alvorens de mondelinge behandeling start. Deelt de regering deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Als de rechter de mogelijkheid heeft in overleg met partijen de termijn voor de mondelinge behandeling in overleg op te schorten, zal er dan vaak worden afgeweken van de wettelijke termijnen? Waar komt de termijn van tien dagen vandaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben gelezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd in de memorie van toelichting in te gaan op het verwaterde onderscheid tussen vorderingen en verzoeken en een overzicht te bieden van de verschillende vorderings- en verzoekprocedures. Voorts is geadviseerd de daarbij gemaakte keuzes zo nodig te herzien. Deze leden hebben er begrip voor dat er op dit moment niet gekozen wordt voor materiële veranderingen in het recht. Zij willen echter graag het hierboven genoemde overzicht alsnog ontvangen. Bovendien vragen zij een concrete invulling met termijnen daaraan verbonden bij het streven van de regering op langere termijn opnieuw te bezien of een verdere harmonisatie van vordering- en verzoekprocedures mogelijk is.

1.2.3 Regie en maatwerk door de civiele rechter

De leden van de CDA-fractie waarderen de strekking van onderhavig wetsvoorstel teneinde de rechter meer ruimte te geven regie te voeren ten aanzien van het verloop van de procedure. Deze leden vragen de regering of de voorgestelde uitbreiding van het aantal artikelen in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 30 Rv en volgend) en ook de inhoud van deze artikelen juist niet het tegenovergestelde bewerkstelligen. Zijn de voorgestelde artikelen niet te gedetailleerd en daarmee onnodig beperkend voor de rechtspraak? Gaat de regering toetsen of de regierol van de rechter door onderhavig wetsvoorstel ook daadwerkelijk is versterkt na verloop van tijd? Zo ja, op welke wijze?

1.2.4 Digitaal en eenvoudig procederen

De leden van de SP-fractie zien voordelen in de interactie met de rechter, maar willen waarschuwen voor de duidelijke grenzen die hieraan gesteld dienen te worden. Wat is de visie van de regering hierop? Er mag met de rechter overlegd worden over de procedure, maar deze leden nemen aan dat niets over de inhoud van de zaak wordt bediscussieerd buiten de formele procedure om. Mogelijk hebben partijen na een rechterlijke uitspraak nog verhelderende vragen aan de rechter waarmee eventueel een hoger beroep kan worden voorkomen. Is het in de toekomst mogelijk deze vragen te stellen via het digitale systeem?

2. Voorgeschiedenis

De leden van de SP-fractie willen weten of en op welke wijze partijen voldoende op de hoogte worden gesteld van de gevolgen als in een kantongerechtprocedure wordt bepaald of voorgesteld geen mondelinge behandeling te organiseren. Wie bepaalt of deze partijen die gevolgen voldoende hebben kunnen overzien, met name als zij zich niet door een professionele procespartij laten vertegenwoordigen?

3. Voorbereiding

De leden van de SP-fractie merken op dat er debatcafés worden georganiseerd om een ieder binnen de rechtspraak zo goed mogelijk te informeren over de gevolgen van de op handen zijnde veranderingen. Ook worden cursussen gegeven. Gebeurt dit ook bij andere beroepsgroepen? Zo nee, op welke manier worden partners die tevens te maken krijgen met deze veranderingen maar niet voor de rechtspraak zelf werken, zo goed mogelijk geïnformeerd? Deze leden hebben vernomen dat er nog geen sprake is van een volwaardige testomgeving, maar alleen van zogenaamde screenshots. Klopt dat? Zo ja, gaat hier snel en tijdig verandering in komen? Zo nee, kan de regering meer vertellen over de wijze waarop de implementatie wordt voorbereid met de testomgevingen? Welke partijen werken mee aan deze testen en hoe ver van tevoren zal dit plaatsvinden? Deelt de regering de mening dat er ruimte moet zijn in de planning voor een goede testcyclus conform de aanbevelingen in het eindrapport van de tijdelijke commissie ICT? Is er een noodkanaal als het systeem onverhoopt faalt? Welke gevolgen heeft een falend systeem voor de rechtzoekenden?

4. Inleiding civiele vordering- en verzoekprocedures

De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat zoveel mogelijk uniformiteit wordt aangebracht met betrekking tot de verschillende soorten procedures. Begrijpen deze leden het goed dat er één basisprocedure komt waarbij er alleen een verschillende procedure wordt gevolgd als het verzoek niet volgens een vorderingsprocedure kan worden behandeld? Kan daar een voorbeeld van worden gegeven? Welke knelpunten voorziet de regering nog meer bij het zoveel mogelijk samentrekken van de behandeling van verschillende procedures, met name waar het gaat om de verzoekschriftprocedures? Zit het verschil in beginsel alleen in de manier van aanmelden van de zaak en oproepen van de partijen? Er kunnen meerdere procedures samengetrokken worden als er verband is tussen de vorderingen dan wel de verzoeken. Betekent dit dat er automatisch in dezelfde zaak meerdere procedures door één en dezelfde rechter zal worden behandeld?

De aan het woord zijnde leden constateren dat de verweerder in principe bij verstek wordt veroordeeld als het griffierecht niet wordt betaald. Deze leden gaan ervan uit dat hierop tevens de hardheidsclausule van toepassing is. Wordt er van tevoren gewaarschuwd wat de gevolgen van wanbetaling zijn, zodat de verweerder hiervan op de hoogte is? Zij wijzen hierbij op het aangenomen amendement-Gesthuizen (Kamerstuk 33 108, nr. 15), waardoor in de wet is opgenomen dat niet alleen in dagvaardings- maar ook verzoekschriftprocedures bij de oproeping van verweerders dan wel belanghebbenden zij op de hoogte gebracht moeten worden van de consequenties van het te laat of niet betalen van het verschuldigde griffierecht.

Voornoemde leden willen graag weten waarom het in het belang is van de rechtzoekende te regelen dat kantonrechters bij gecombineerde procedures ook recht moeten spreken over de zaken die samenhangen met de hoofdvordering, maar die onder de huidige procedure voorgelegd moeten worden aan de rechtbank. Geldt dit ook voor zaken die normaliter door de meervoudige kamer van de civiele rechtbank behandeld hadden moeten worden?

5. Bekendmaking van de procedure aan wederpartij en belanghebbenden

De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke risico’s zijn verbonden aan de voorgestelde informele bezorging van de procesinleiding. Deze leden leggen de situatie voor dat een verweerder informeel is opgeroepen in het geding maar bewust niet ter zitting verschijnt, bijvoorbeeld om de procedure te traineren. Volstaat voor een verstekvonnis dan ook een ontvangst- en/of leesbevestiging van een e-mail die aan de verweerder is gestuurd? Voornoemde leden vragen of de regering, al dan niet met behulp van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), kan aangeven in hoeveel procent van de gevallen de tussenkomst van een deurwaarder voorkomt dat een procedure wordt gestart tegen een schuldenaar die geen of onvoldoende verhaal kan bieden. Zij vernemen graag de concrete ideeën van de regering ten aanzien van het terugbetalen van het al betaalde griffierecht aan de eiser indien tot intrekking van de procesinleiding wordt overgegaan voordat de wederpartij in de procedure is verschenen, of uiterlijk had kunnen verschijnen.

De leden van de D66-fractie merken op dat naast de formele oproeping een informele oproeping wordt geïntroduceerd. Hoe wordt de rechtsbescherming gewaarborgd van degene die wordt opgeroepen, bijvoorbeeld door zeker te stellen dat de brief of e-mail is aangekomen bij de verweerder, nu deze niet langer in persoon door de deurwaarder hoeft te worden betekend?

6. De civiele basisprocedure

De leden van de SP-fractie merken op dat de bijzondere procedures in het familierecht en het ondernemingsrecht blijven bestaan. Zijn er nog meer procedures waarvoor geldt dat deze niet geschikt zijn om via de basisprocedure af te handelen? Kan de regering hiervan een overzicht geven? Van welke verzoekschriftprocedures verwacht de regering dat deze wel via de basisprocedure kunnen worden afgehandeld?

7. De civiele mondelinge behandeling

De leden van de CDA-fractie vragen of op het moment dat één van de partijen prijs stelt op een mondelinge behandeling, hieraan gevolg zal worden gegeven door de rechter. Zo ja, welke mogelijkheden bestaan er voor de rechter om hier vanaf te wijken?

8. Wettelijke termijnen

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd wat wordt verstaan onder het verschijnen van de wederpartij in de procedure. Betekent dit dat bijvoorbeeld een particulier via zijn of haar DigiD heeft ingelogd in «Mijn Zaak»? Wanneer kan men er vanuit gaan dat een wederpartij is verschenen en dat de wettelijke termijnen dus zijn aangevangen?

Deze leden merken op dat het aan de rechter is zoveel als mogelijk binnen zes weken uitspraak te doen. De gerechten moeten zorgen voor voldoende ruimte binnen de zittingsplanning van de individuele rechters. Voornoemde leden achten dit gemakkelijker gezegd dan gedaan. In hoeverre is deze doelstelling binnen de huidige bezetting haalbaar? Hoeveel tijd hebben rechters op dit moment gemiddeld nodig in het geval van niet-omvangrijke c.q. inhoudelijk minder complexe zaken? Is hierbij tevens rekening gehouden met de tijd die zij nodig hebben teneinde vakkennis bij te houden, tijd voor het meelezen van vonnissen en de omstandigheid dat zaken steeds complexer en zwaarder worden? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie, mede in het licht van de noodkreet vanuit de rechtspraak ten aanzien van de financiën.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij het juist interpreteren dat naar aanleiding van de consultatieronde de termijn voor het verschijnen van verweerder na een informele oproeping is gewijzigd van maximaal zes weken naar maximaal zes maanden. Als dit correct is, wat zijn dan de risico’s van een dergelijke lange termijn waarop verweerders kunnen inplannen wanneer zij willen verschijnen? In het bijzonder vragen deze leden naar de gevolgen hiervan voor de doorlooptijden en de regie van de gerechten over hun eigen zittingsrooster. Kan de regering een inschatting maken van de duur van een gemiddelde kantongerechtzaak, daarbij als uitgangspunt nemend dat verweerder de maximale termijn van zes maanden zal benutten om te verschijnen? De aan het woord zijnde leden vragen de regering hoe een maximale termijn van zes maanden voor verschijning van verweerder na oproeping zich verhoudt tot het doel van onderhavig wetsvoorstel rechtszaken zo spoedig en efficiënt mogelijk te laten verlopen, aangezien na de maximale termijn van zes maanden ook nog een mondelinge zitting moet worden ingepland. Graag vernemen deze leden op bovenstaande vragen een reactie van de regering.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de rechtzoekende er belang bij heeft dat hij snel een rechterlijk oordeel heeft in zijn zaak. In principe geldt een termijn van vier of zes weken. Zij lezen in de memorie van toelichting dat die termijn verlengd kan worden. Zij vragen of het niet beter zou zijn een uiterste beslistermijn op te nemen waarbinnen de rechter alsnog tot een uitspraak kan komen. Waarom zou het niet haalbaar zijn uitdrukkelijk vast te leggen dat bij bijzondere omstandigheden een verlenging met ten hoogste een vergelijkbare termijn mogelijk is? Mag van de rechter die inspanning niet gevraagd worden, waar de burger wel geacht wordt zijn verzoeken binnen de geldende termijnen in te dienen? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan teneinde een beroep te kunnen doen op de bijzondere omstandigheden? Aan welke motiveringseisen moet de rechter in dit verband voldoen? Betreft dit alleen omstandigheden die met de inhoud van de betrokken zaak te maken hebben, zodat dus geen beroep op te weinig menskracht mogelijk is? Is verlenging slechts éénmalig mogelijk? Ook zien de aan het woord zijnde leden graag een vergelijking met de handhaving van deze termijnen in het bestuursrecht. Hoe vaak is het daar mogelijk binnen de termijnen van artikel 8:66 Algemene wet bestuursrecht tot een beslissing te komen? Wordt in het bestuursrecht ook steeds met de melding dat de termijn voor een uitspraak wordt verlengd een datum van de uitspraak genoemd?

9. regievoering door de rechter

De leden van de D66-fractie merken op dat de rechter een grotere regierol krijgt tijdens de zitting. Zij vragen de regering of en zo ja op welke wijze professionele standaarden zullen worden ontwikkeld teneinde discussie te voorkomen als de rechters meer ruimte in het proces nemen.

10. Digitaal indienen van stukken

10.1 Uitgangspunten en uitwerking

De leden van de SP-fractie hebben van de NOvA vernomen dat advocatenkantoren nog niet voorbereid zijn op de system-to-system voorziening, aangezien er technische gegevens missen om te bekijken wat advocatenkantoren nodig hebben teneinde de juiste koppeling te maken. Is de regering bekend met deze problematiek en is zij bereid ervoor te zorgen dat de juiste technische informatie snel wordt gegeven zodat de advocatenkantoren alsnog op tijd zijn voorbereid op de digitalisering?

Naast partijen krijgen ook gemachtigden en advocaten inzage in de digitale zaak. Dit geldt echter ook voor deskundigen. Deze leden snappen de meerwaarde hiervan, maar zijn benieuwd op welke manier wordt aangegeven wie wanneer inzage heeft, om welke stukken het gaat en op welke manier dat aan alle betrokkenen duidelijk wordt gemaakt. Wordt bijvoorbeeld per processtuk aangegeven wie inzage heeft en waarom? En wie bepaalt dit?

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat termijnoverschrijding wordt getolereerd als er sprake is van een storing waar de professionele indiener niet zelf verantwoordelijk voor is. Hoe wordt dit gecontroleerd? Deze verschoonbare termijnoverschrijding geldt dus niet alleen voor de uitspraken van de rechters, maar ook voor het indienen van bijvoorbeeld de verweerschriften. Voornoemde leden begrijpen dat een storing nooit kan worden tegengeworpen aan particulieren en zzp'ers, klop dat? Geldt de mogelijkheid van termijnoverschrijding ook als er een storing is in de eigen omgeving van de professionele indiener? Welke termijnoverschrijding is dan geoorloofd?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat de gerechten aanzienlijke investeringen doen ten behoeve van de digitale infrastructuur en bij het herzien van hun werkprocessen. Wat is in dit verband «aanzienlijk»? Hoe groot zijn deze investeringen en in hoeverre is de overheid hieraan tegemoetkomen? Als het gaat om de bescherming van de persoonsgegevens willen deze leden weten welke partijen er toegang hebben tot de specifieke persoonsgegevens en waarom. In hoeverre worden er ethische hackers ingezet en op welke momenten in de digitalisering worden zij ingezet? Zal de mate van beveiliging structureel worden gecontroleerd? Zo ja, op welke manier? Er zijn een aantal medewerkers binnen de rechtspraak die inzage hebben in de specifieke persoonsgegevens. Op welke manier is de integriteit van hen gewaarborgd? Er komt een digitaal zegel of een waarmerk voor digitale documenten om aan te geven dat deze overeenkomen met het origineel. In hoeverre is deze methode fraudegevoelig en is hier al ervaring mee opgedaan in bijvoorbeeld Estland?

De leden van de SP-fractie zijn voorts benieuwd of en welke lessen er met betrekking tot onderhavige digitalisering zijn getrokken uit het eindrapport van de tijdelijke commissie ICT. Deze leden hebben het dan niet alleen over de financiën, maar ook over de tijd en het eindresultaat. Op welke punten in onderhavig wetsvoorstel is rekening gehouden met de aanbevelingen uit genoemd eindrapport?

De aan het woord zijnde leden willen met betrekking tot de verschijningstermijn van twee weken en het aanvragen van een DigiD graag weten of particulieren hierover worden geïnformeerd. Er is in principe voldoende tijd om een DigiD aan te vragen, te activeren en te verschijnen in de procedure. Echter niet elke particulier zal zich bewust zijn van met name de termijn die geldt voor het aanvragen van een DigiD. De aan het woord zijnde leden zouden het daarom netjes vinden als daar kort naar wordt verwezen bij de oproeping. Graag ontvangen zij een reactie hierop van de regering.

De leden van de PVV-fractie merken op dat in bovengenoemd wetsvoorstel wordt aangegeven dat het de bedoeling is dat de procesdossiers uitsluitend digitaal worden bewaard door de gerechten en dat papieren stukken zullen worden gescand. Op welke wijze vindt dit scannen plaats? De aan het woord zijnde leden vragen voorts waarom een geëxecuteerde uitspraak door de griffier voorlopig nog op papier wordt uitgegeven, maar een uitspraak die niet geëxecuteerd hoeft te worden met een elektronische handtekening door de rechter wordt ondertekend.

De leden van de D66-fractie menen dat digitalisering eenvoudig gebruik behoeft teneinde een laagdrempelige toegang tot de rechter te behouden. Op welke wijze wordt in de systemen duidelijkheid ingebouwd over de noodzakelijke informatie die natuurlijke personen moeten uploaden? Deze leden hebben enkele vragen over hoe de authenticatie en identificatie binnen het gedigitaliseerde procesrecht vormgegeven gaan worden. De gerechten zullen voor toegang tot «mijn zaak» aansluiten bij DigD voor natuurlijke personen. Hoe verhoudt die keuze voor DigiD zich tot de mededeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat het niet gaat lukken de Digitale Overheid per 2017 gereed te hebben en over de inrichting van het ID-stelsel de besluitvorming nog steeds loopt? In hoeverre wordt aangesloten bij het beveiligingsniveau «midden» voor DigiD nu blijkt dat het gebruiken van dat beveiligingsniveau zodanig duur is dat verplicht gebruik ervan budgettair niet haalbaar is? Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe wordt zeker gesteld dat vanaf het eerste begin identificatiemiddelen grensoverschrijdend te gebruiken zijn binnen de Europese Unie zodat Unieburgers geen hindernissen ondervinden?

De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat asieladvocaten als eerste aan de slag gaan met de digitalisering. In hoeverre is dat een logische keus nu de NOvA aangeeft dat deze groep advocaten en hun cliënten over het algemeen juist het minst zijn gedigitaliseerd en de middelen ontberen om kostbare aanpassingen in hun ICT-voorzieningen te treffen?

Een digitaal systeem is ook vatbaar voor technische storingen die de toegang tot het systeem kunnen verhinderen. De leden van de D66-fractie hebben dienaangaande enkele vragen. De gerechten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van een zo hoog mogelijk niveau van bedrijfszekerheid. Op welke wijze worden de gerechten individueel in staat gesteld die waarborg te kunnen bieden? Welke procedures treden in werking op het moment dat een verstoring van de digitale omgeving optreedt en procespartijen niet bij de processtukken kunnen en termijnen worden overschreden? Hoe kunnen de procespartijen daarvan een melding maken? Hoe gaat het noodkanaal er uitzien? Geldt de verschoonbare termijnoverschrijding alleen indien het systeem van het gerecht een verstoring heeft? Of ook indien bij procespartijen sprake is van een verstoring bijvoorbeeld door een stroomstoring in een wijk, stad etc.? Voornoemde leden vragen tevens hoe de toegang tot het systeem wordt geregeld indien de procespartijen zich in het buitenland bevinden?

Gezien de grote hoeveelheden gevoelige informatie, vragen de leden van de D66-fractie hoe de beveiliging van het ICT-systeem wordt geregeld? Zowel ten aanzien van hacken, autorisatiebeveiliging als integriteitsbeleid? Hoe worden fouten in de ICT-systemen voorkomen die potentieel verstrekkende gevolgen voor procespartijen kunnen hebben zoals bijvoorbeeld een onterechte uitzetting van een asielzoeker? Welke lessen zijn dienaangaande geleerd en worden meegenomen van andere ICT-projecten zoals INDiGO? Worden de aanbevelingen van de tijdelijke commissie ICT meegenomen in de besluitvorming en het projectbeheer?

De leden van de fractie van de ChristenUnie missen ten aanzien van de nieuwe mogelijkheid tot het inzetten van beeld- en geluidsopnamen een concrete invulling van de informatieplicht en het kenbaarheidsvereiste (artikelen 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)) richting professionele en niet-professionele partijen, zij vragen de regering hierin te voorzien. Deze leden vragen of wordt geborgd dat partijen die toegang hebben tot digitale beeld- of geluidopnamen deze niet verder kunnen verspreiden op internet en of het wettelijk instrumentarium hierin op dit moment voldoende voorziet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden het van groot belang dat het beveiligingssysteem voldoende wordt gecontroleerd, maar ook dat er een periodieke evaluatie plaatsvindt zodat het beveiligingsniveau passend is en optimale veiligheid gegarandeerd wordt, juist door met regelmaat te bezien of een en ander nog afdoende rekening houdt met de stand van de techniek. Zij vragen de regering op dit aspect in te gaan.

10.1.1 Indienen van stukken via elektronische weg

De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om bij algemene maatregel van bestuur en niet in het wetsvoorstel zelf te bepalen aan welke eisen middelen moeten voldoen waarmee de authenticatie van de identiteit van degene die de procedure inleidt.

10.1.2 Verplichting tot digitaal indienen van (proces)stukken

De leden van de PVV-fractie vragen wat moet worden verstaan onder een «professionele partij». Zijn dit alle partijen die vallen onder de opsomming genoemd in de memorie van toelichting? Zo ja, is dit een limitatieve opsomming? Waarom is ervoor gekozen bij algemene maatregel van bestuur en niet in bovengenoemde wet te bepalen aan welke eisen c.q. middelen moeten voldoen waarmee de authenticatie van de identiteit van degene die de procedure inleidt

De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over de verplichting digitaal te procederen. Zij delen de opvatting dat dit in veel gevallen goed mogelijk is. Wel vragen zij of in de praktijk er geen uitzonderingen op deze verplichting noodzakelijk zijn. De mogelijkheid van de algemene maatregel van bestuur biedt hiervoor al wel ruimte voor bepaalde categorieën. Zij vragen of het in individuele gevallen ook voor verenigingen of stichtingen die wel hun statuten in een notariële akte hebben vastgelegd het toch moeilijk haalbaar kan zijn digitaal te procederen. Is ook een uitzondering overwogen voor individuele gevallen als er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het onmogelijk is digitaal te procederen? Is er een rechtstreeks verband tussen het hebben van een notariële oprichtingsakte en de mate van professionaliteit, inclusief het ter beschikking hebben van bijvoorbeeld Digid, in de deelname aan het rechtsverkeer? Zou er voor dergelijke gevallen geen expliciete hardheidsclausule dienen te zijn?

10.1.3 Verstoring van communicatie via elektronische weg

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van oordeel is dat onderhavig wetsvoorstel de rechtspraak strikt genomen minder toegankelijk maakt, aangezien het versturen van papieren documenten altijd en onder alle omstandigheden mogelijk is voor de betrokkene (brief opstellen en in de brievenbus gooien) terwijl de digitale voorzieningen niet altijd 100% beschikbaar zullen zijn in de praktijk.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts hoe de regering denkt over de suggestie van de NOvA met betrekking tot een beroep op overmacht, als de gevolgen van termijnoverschrijving door technische storingen ingrijpend van aard zijn. Beschikken gerechten over voldoende ICT-expertise om eventuele zwaardere storingen acuut te verhelpen en sluit de regering uit dat bij dergelijke storingen externe partijen moeten worden ingehuurd?

Voornoemde leden vragen of de regering een overzicht kan geven van alle soort denkbare schadelijke effecten die een storing kunnen veroorzaken, aangezien enkel het gevolg van een termijnoverschrijding wordt genoemd. Deze leden denken dan onder meer aan technische storingen waardoor stukken onleesbaar of zelf onbewust bewerkt kunnen zijn met alle gevolgen van dien en aan storingen waardoor het digitaal dossier niet te raadplegen is (kort) voor de zitting waardoor betrokkenen onvoldoende voorbereid zijn. Acht de regering de situatie echter ook denkbaar dat het inlogsysteem van DigiD met mankementen kampt waardoor inloggen onmogelijk is, terwijl de achterliggende digitale omgeving wél functioneert? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering. Kan voorts een overzicht worden gegeven van de besturingssystemen en versies van tekstverwerkers die vereist (zullen) zijn voor het indienen van digitale stukken?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke technische voorzieningen in het systeem ingebouwd zullen worden zodat een storing kenbaar wordt voor de gebruikers. Op wie rust de bewijslast bij storingen in het digitale systeem? Berust deze bij de gerechten of bij de gedupeerde burgers/bedrijven? Hoe zit het in dat kader met storingen die andere effecten sorteren dan de door de regering aangegeven termijnoverschrijding, zoals eerder door deze leden geschetst?

Voornoemde leden vragen of er ook een meldpunt komt waar burgers en/of bedrijven eventuele storingen en mankementen aan het digitale systeem kunnen doorgeven. Het lijkt voor de hand te liggen dat dit bij de rechtspraak zelf wordt belegd. Deze leden vragen echter of het, gezien de eventueel te betwiste bewijslast bij storingen, niet meer voor de hand ligt klachten extern in te dienen en te laten beoordelen.

De aan het woord zijnde leden vragen op dit onderwerp of er een noodkanaal beschikbaar komt op basis waarvan bij storingen, bijvoorbeeld in een vereenvoudigde digitale omgeving, toch stukken kunnen worden ingediend of dat aan gebruikers dan kenbaar wordt gemaakt dat zij alle stukken op papier in kunnen dienen. Zo ja, aan wat voor soort noodkanaal denkt de regering?

De leden van de PVV-fractie merken op dat digitalisering van het procesrecht tot gevolg heeft dat de ICT-systemen binnen de rechterlijke macht moeten worden aangepast. Welke maatregelen worden genomen teneinde mogelijke schendingen van en of problemen met de privacy te voorkomen? Kan een limitatieve lijst met maatregelen worden gegeven? Op welke wijze wordt de autorisatie van inzage in het persoonlijke dossier «Mijn Zaak» beperkt en gewaarborgd? Welke maatregelen worden genomen teneinde mogelijke fraude te voorkomen? Kan een limitatieve lijst met maatregelen worden verstrekt? Op welke manieren, naast het vroegtijdig overleggen met partijen, zal door de civiele rechter meer sturing worden gegeven aan het verloop van de procedure?

Kan worden gespecificeerd op welke manier tijdelijke verstoringen geregistreerd worden in de gevallen waarin het wegens technische redenen niet mogelijk is geweest een gerecht digitaal te bereiken? Op welk moment zullen de digitale systemen bij de rechtspraak volledig werken, betrouwbaar en stabiel zijn?

11. Eenvoudige, snelle en digitale procedure voor incassozaken

De leden van de SP-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat aandacht wordt geschonken aan het informeren van schuldenaren over de mogelijkheden van betalingsregelingen en schuldhulpverlening. Deze informatie zal te zien zijn op het nieuwe webportaal van de gerechten. Vele schuldenaren, met name met deze problemen, openen echter hun post niet meer of zullen niet eens in de procedure verschijnen. Hoe worden zij toch bereikt met deze informatie? Zal de gerechtsdeurwaarder hierop ook actief wijzen? In hoeverre biedt het oproepingsbericht dergelijke informatie? Welke rol kan de rechter hierin aannemen? Ook schuldeisers kunnen hierbij gebaat zijn. Worden zij ook geïnformeerd over de mogelijkheden op andere wijzen hun geld te krijgen?

12. Gefaseerde inwerkingtreding en overgangsrecht

De leden van de SP-fractie zijn voorstander van gefaseerde invoering van de digitalisering. Kan de regering hier meer over vertellen? Kan er van de planning worden afgeweken als tijdens een bepaalde fase duidelijk wordt dat het niet verantwoord is de volgende fase in te gaan? Wordt er per fase uitgebreid geëvalueerd met de betrokkenen alvorens wordt besloten dat de volgende fase verantwoord is?

13. Adviezen

De leden van de VVD-fractie constateren met blijdschap dat het uitgangspunt en de doelstellingen van het wetsvoorstel worden ondersteund door de NOvA, blijkens de adviezen van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht en de Adviescommissie Bestuursrecht van de van respectievelijk 17 en 15 januari 2014. Wel heeft de NOvA kritiek op de opzet en meent dat het wetsvoorstel niet op alle punten even goed doordacht is. Ziet de regering nog verbeteringen naar aanleiding van de opmerkingen van de NOvA? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid de concepten van de beoogde algemene maatregel van bestuur naar de Kamer te sturen, zoals de NOvA vraagt? Hoe oordeelt de regering over de opmerking dat het geen goed idee is voor de uniforme procesinleiding de term «verzoekschrift» te gebruiken? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een uitgebreide reactie van de regering op deze punten.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op enkele kanttekeningen die de NOvA maakt bij het voorliggende wetsvoorstel. Zo is de NOvA van mening dat dit wetsvoorstel niet ingaat op de modernisering van het bewijsrecht, waardoor de bewijsvoering steeds meer het karakter van een sluitpost krijgt. De NOvA vreest onder andere onjuiste uitspraken omdat die niet op alle feiten gebaseerd zullen zijn, dat het vertrouwen in de rechtspraak zal afnemen en dat de kosten zullen stijgen in verband met het vaker instellen van hoger beroep. Kan de regering op deze punten ingaan? Ziet de regering het belang van de modernisering van het bewijsrecht en wanneer valt die modernisering te verwachten?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd met welke partijen allemaal overleg is geweest en wat er met hun advies is gebeurd? Waarom zijn bijvoorbeeld de deurwaarders en de advocaten niet betrokken in de projectgroep KEI? Op welke manier vond er terugkoppeling plaats naar de verschillende betrokken partijen? Is de regering bekend met de kritiek van de NOvA dat het niet duidelijk is wat met hun zorgen wordt gedaan? Het lijkt deze leden verstandig eventuele miscommunicatie op te lossen en eventuele onnodige zorgen van andere partijen weg te nemen waar mogelijk. Is de regering het daarmee eens? Graag een reactie en een toelichting van de regering op de manier waarop dit in de toekomst beter wordt aangepakt.

De aan het woord zijnde leden willen graag een reactie van de regering op het standpunt van de NOvA dat er geen connexiteitseis moet komen ten aanzien van verzoeken en tegenverzoeken, omdat daarmee een doelmatige rechtspraak wordt belemmerd. Hoe worden deze zorgen weggenomen?

Deze leden willen in navolging van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) graag weten welke organisatie verantwoordelijk is voor het systeem in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. Waarom worden de beveiligingsmaatregelen vastgelegd bij algemene maatregel van bestuur en niet bij wet? Zal deze algemene maatregel van bestuur uiteindelijk ter advies worden voorgelegd aan bijvoorbeeld het CBP?

Voornoemde leden merken op dat het wetsvoorstel niet inwerking zal treden voordat de projectgroep KEI heeft verzekerd dat het digitale systeem daarvoor gereed is. Wordt hierbij ook input gevraagd van de deurwaarders en de advocaten, aangezien zij ook een belangrijke rol spelen bij de uitvoering? Ook deze belanghebbenden moeten er klaar voor zijn. Voorts vragen deze leden of, als wordt gesproken over inwerkingtreding, hiermee wordt gedoeld op de eerste fase en op dus de pilot met de vreemdelingenadvocatuur?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat behalve de ingediende adviezen ook een aantal bijeenkomsten met deskundigen zijn georganiseerd in voorbereiding op onderhavig wetsvoorstel. De regering geeft aan dat de standpunten in deze bijeenkomsten ten aanzien van de materiële wijzigingen sterk verdeeld zijn, hetgeen deze leden ook teruglezen in de adviezen bij onderhavig wetsvoorstel. Tezamen met het kwantitatieve gehalte van de gedane suggesties doet deze leden de regering vragen inzichtelijk te maken wat er met de diverse opmerkingen en vragen is gedaan, de sporadische reacties in het nader rapport op eenzelfde vraag van de Afdeling advisering van de Raad van State ten spijt. Zo heeft de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht maar liefst 144 suggesties geplaatst waarop zij graag afzonderlijk een reactie krijgen van de regering. De aan het woord zijnde leden vragen de regering dan ook, op dezelfde wijze als dit vorm is gegeven onder punt acht van het nader rapport bij het wetsvoorstel, te reageren op de ingebrachte adviezen bij onderhavig wetsvoorstel.

De aan het woord zijnde leden willen voorts graag een reactie op de verwachting van de KBvG dat onderhavig wetsvoorstel voor een landelijk omzetverlies van circa 9.000.000 miljoen euro zal zorgen bij de gerechtsdeurwaarders en dat als gevolg hiervan faillissementen zullen optreden. Kan de regering nader onderzoek verrichten naar de precieze gevolgen voor de gerechtsdeurwaardersbranche naar aanleiding van deze onheilspellende inschattingen en de Kamer hierover te informeren?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een reactie op het advies van de Rvdr teneinde de mogelijkheid tot doorverwijzing naar mediation meer expliciet te maken in de wet. Deze leden merken op dat de thans bij de Tweede Kamer aanhangige initiatiefwetsvoorstellen-Van der Steur inzake mediation in het civiele recht (Kamerstukken 33 722, 33 723 en 33 727) hierin voldoende zouden kunnen voorzien maar missen dit aspect in deze memorie van toelichting. Deze leden vragen waarom niet conform het advies van het CBP expliciet in de wet is vastgelegd welke organisatie verantwoordelijk is voor het systeem in de zin van de Wbp. De aan het woord zijnde leden vragen tevens naar de uitkomsten van de Privacy Impact Assessment.

14. Financiële gevolgen

De leden van de SP-fractie snappen dat dit wetsvoorstel geen directe financiële gevolgen heeft voor de rijksbegroting als de verwachting is dat de rechtspraak de kosten zelf ophoest. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State heeft hierop gewezen. Wat zijn de financiële gevolgen voor de begroting van de Rvdr? Er zijn efficiëncyvoordelen afgesproken, maar zijn deze afspraken realistisch aangezien een dergelijk grote operatie in het begin veel investeringen kost? Wanneer worden de eerste concrete opbrengsten verwacht en hoe zijn deze opbrengsten opgebouwd? Wegen deze opbrengsten op tegen de kosten die gemoeid zijn met de digitalisering en de nieuwe werkprocessen? Klopt het dat de «maatschappelijke baten» pas in 2019 gerealiseerd kunnen worden? Om welke baten gaat het? De Rvdr verwacht dat de werklast per bestuurs- en civiele zaak af zal nemen. Wanneer zal dit dan het geval zijn? Wanneer zijn de effecten van het Programma KEI merkbaar en meetbaar? De Rdvr heeft blijkens de memorie van toelichting aangegeven dat er geen goed onderbouwde inschatting gemaakt kan worden van de financiële gevolgen, terwijl er wel efficiëncyvoordelen zijn afgesproken. Dit gaat volgens deze leden niet samen, aangezien het één met het ander te maken heeft. Hoe ziet de regering dit? Hoe kan de regering weten dat de baten per 2016 zullen opwegen tegen de kosten als er niet eens duidelijkheid is over de financiële onderbouwing?

De aan het woord zijnde leden merken op dat uit een rapportage van de Rvdr via het ICT-dashboard rijksoverheid blijkt dat tot 2 juli 2018 onderhavig ICT-project 29 miljoen euro zal kosten. Er is dan alleen rekening gehouden met licenties, IT- en runkosten. Kan de regering ingaan op deze kosten? Wat houden deze in? Voornoemde leden nemen aan dat dit niet de enige kosten zullen zijn die gepaard gaan met het project. Is er bijvoorbeeld rekening gehouden met de opleidingen van het personeel? Een digitaal systeem moet voorts onderhouden worden. Is hier ook rekening mee gehouden? Bovendien zitten hier niet de kosten bij van het organiseren van de nieuwe werkprocessen. Graag ontvangen voornoemde leden een beter en vollediger inzicht in de kosten en de baten. Zij vragen de regering of dit nu nu wel of niet mogelijk is.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering spreekt over nieuwe prijsafspraken vanaf 2016. Zien deze leden het goed dat de regering deze afspraken tot 2016 niet volledig is nagekomen omdat het bedrag dat door de rechtspraak was berekend niet volledig is vergoed? Kan de regering dit uitgebreid onderbouwen? Hoe kunnen voornoemde leden erop vertrouwen dat de regering de afspraken vanaf 2016 wel nakomt en de rechtspraak niet met een groot tekort én een Programma KEI komt te zitten? Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat eind 2014 een validatie van de kosten volgt. Klopt het dat dit alleen de ICT-kosten zijn en niet de kosten van de nieuwe werkprocessen? Zij ontvangen graag van de regering de uitkomsten van deze validatie.

De leden van de CDA-fractie verwijzen ten aanzien van de financiële onderbouwing van onderhavig wetsvoorstel naar vragen zoals eerder gesteld in het verslag. Zij voegen daar de vraag aan toe hoeveel administratieve banen er volgens de regering verdwijnen binnen de rechtspraak als gevolg van onderhavig wetsvoorstel. Het rapport van de Boston Consulting Group van 30 maart 2013 geeft een reductie aan van 40% procent onder de administratief medewerkers bij de rechtspraak. Graag ontvangen zij een reactie op dit punt van de regering.

De leden van de D66-fractie merken op dat tijdens de verbouwing de winkel open blijft. In hoeverre is de overgang naar vereenvoudiging, versnelling en met name digitalisering op dit moment een extra financiële belasting voor de rechtspraak en in hoeverre is de incidentele 26,5 miljoen euro toereikend om die extra financiële belasting op te vangen? In hoeverre zijn in het huidige Prijsakkoord met de Rvdr al efficiencywinsten ingeboekt? Als deze zijn ingeboekt, op grond van welke berekening is dat dan gebeurd nu de Rvdr aangeeft dat een goed onderbouwde inschatting van de financiële gevolgen op dit moment nog niet mogelijk is omdat nog niet duidelijk is op welke wijze de eigen werkprocessen als gevolg van innovatie en digitalisering gewijzigd moeten worden? Het wetsvoorstel ontbeert een adequate beschrijving van de financiële gevolgen en de noodzakelijke dekking. De aan het woord zijnde leden beschouwen dat als groot gebrek nu niet duidelijk blijkt hoe hoog de kosten zullen gaan oplopen en wie die kosten gaat betalen. Kan de regering aanvullend toelichten hoe zij de financiën van dit wetsvoorstel en de gevolgen daarvan voor de rechtspraak denkt te waarborgen en wanneer een goed onderbouwde inschatting van de financiële gevolgen wel beschikbaar is?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel geen directe gevolgen heeft voor de rijksbegroting en zien deze stelling graag verder onderbouwd. Zij vragen waar het bedrag van de tijdelijke tegemoetkoming op is gebaseerd en hoe van de lessen van de tijdelijke commissie ICT bij de projectinvulling is geleerd.

Deze leden lezen voorts in de memorie van toelichting dat deze vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht tot besparingen zal leiden welke ingezet wordt voor de algemene efficiencytaakstelling uit het regeerakkoord. Zij vragen inzichtelijk te maken of de efficiencywinst ook doorwerkt ten aanzien van de griffierechten nu na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de proceskosten klaarblijkelijk lager zijn. Kan de regering dit ook getalsmatig inzichtelijk te maken?

15. Administratieve lasten en andere effecten wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vernemen graag de reactie van de regering op de in de adviezen over het wetsvoorstel geuite zorg dat er een verschuiving plaatsvindt van de werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder naar de rechtspraak en dat met name de griffier hier de concrete verzwaarde lasten van zal moeten dragen. Graag ontvangen zij een overzicht van alle in het wetsvoorstel aangegeven verschuivingen van diverse beroepsgroepen, waaronder de gerechtsdeurwaarders, naar de rechtspraak.

ARTIKELEN

Artikel I Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

I onderdeel N (Derde afdeling A, artikelen 30a-30q)

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd wat een rechtszoekende kan ondernemen als een door hem gecombineerde procedure toch niet gecombineerd kan worden als de rechter daartoe heeft bepaald. Kan hier bezwaar tegen worden ingediend?

Artikel 30c

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het klopt dat onderhavig wetsvoorstel het mogelijk maakt dat tijdens de zaakbehandeling door één of beide betrokken partijen gewisseld kan worden van op papier naar digitaal procederen of visa versa. Zo ja, welke risico’s zijn hieraan verbonden voor een efficiënte rechtsgang? Kan juist het tussendoor wisselen van digitaal op papier of visa versa niet de bron vormen van allerlei negatieve bijeffecten, zoals het kwijtraken, niet overhandigen en niet (tijdig) lezen van documenten, zowel bij betrokken procespartijen als de rechtspraak zelf? Deze leden vragen de regering in dit kader ook welke communicatie-en/of uitvoeringsproblemen aan de griffier kunnen worden toegerekend en welke aan partijen zelf en in hoeverre dat van invloed is op rechtsgevolgen als nietigheid en niet-ontvankelijkheid in een zaak.

Artikel 30j

De leden van de CDA-fractie vragen of de zogeheten zittingsprikker die ontwikkeld wordt door de gerechten overeenkomt met het model van datumprikker.nl. Wat zijn de risico’s van een dergelijk systeem in vergelijking met de huidige praktijk?

Artikel 30k

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de ratio is achter de gekozen wettelijke termijn van tien dagen voor de indiening van stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Graag ontvangen deze leden een reactie op de kanttekening van de Adviescommissie burgerlijk procesrecht dat partijen op deze wijze worden gedwongen al tijdig de kaarten op tafel te leggen. Zij vragen de regering de nadelen voor procespartijen op dit punt weer te geven, ook met betrekking tot de overige bepalingen waarin dezelfde termijn wordt gehanteerd (zoals het oproepen van getuigen, ex artikel 170 Rv.)

Artikel 30n

De leden van de CDA-fractie vragen of er enige verandering is ten aanzien van de voorgestelde zakelijke samenvatting ten opzichte van de huidige praktijk waarin van de mondelinge zitting een proces-verbaal wordt opgemaakt. Zo ja, zijn er risico’s verbonden aan de voorgestelde samenvatting, bijvoorbeeld met betrekking tot een nodeloze discussie over de verschillende standpunten van partijen over de inhoud van hetgeen wel of juist niet is samengevat.

Voornoemde leden vragen voorts of één van de partijen bezwaar kan maken en/of kan weigeren mee te werken aan beeld- of geluidsopnames van de mondelinge behandeling in plaats van het opmaken van een papieren proces-verbaal, overeenkomstig de wijze waarop in de huidige praktijk dit verhinderd kan worden wanneer men televisie- en/of radioopnames wil maken van de zitting.

I onderdeel NNNN (artikel 251)

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering heeft overwogen een kortere termijn dan één jaar vast te stellen ten aanzien waarvan verval van instantie kan worden gevorderd.

Artikel II Algemene wet bestuursrecht

I onderdeel H (Afdeling 8.1.6a Digitaal verkeer met de bestuursrechter)

Artikel 8:36f

De leden van de CDA-fractie vragen of concreet kan worden gemaakt welke voorwaarden redelijk worden geacht bij beperking van de omvang van digitale bestanden. Deelt de regering het standpunt van de Rvdr dat als een dergelijke beperking voor digitale bestanden wordt ingesteld, het ook logisch is een maximum te verbinden aan de op papier aangeleverde stukken, nog los van de mogelijkheid voor de rechter om ook papieren stukken te weigeren als de relevantie niet kan worden aangetoond.

I onderdelen RR en SS (artikelen 111–115)

Artikel 112 en 113

De leden van de SGP-fractie merken op dat de eisende partij in principe vormvrij de oproep om bij de rechter te verschijnen aan de opgeroepen partij kan sturen. Zij hebben de indruk dat dit veelal een positieve verbetering is. Wel vragen zij in hoeverre de visie van de KBvG opgaat dat het risico bestaat dat er misbruik van wordt gemaakt. Hoe reëel is dit risico? Is dit risico groter dan bij een informele wijze van handelen, zonder een formele procesinleiding? Ook wordt er door de KBvG aandacht gevraagd voor fouten in de procesinleiding die herstel nodig maken. In hoeverre is dit een reële gedachte? Is er, bijvoorbeeld in andere landen, meer bekend over ervaringen met deze vorm van bezorging en de risico’s dat er fouten optreden?

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-tripels

Naar boven