34 049 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287) (Uitvoeringswet verordening bankentoezicht)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 april 2015

1. Inleiding

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. Deze vragen worden hierna beantwoord, in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag.

2. Tijdstip van indiening van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie hebben vragen over het tijdstip van indiening van het wetsvoorstel. De verordening bankentoezicht is 4 november 2013 in werking getreden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe de taakstelling en bevoegdheid van de ECB zich verhouden tot het feit dat de Uitvoeringswet verordening bankentoezicht nog niet in werking is getreden en of zich hierdoor problemen hebben voorgedaan met betrekking tot de taak- en bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank. Deze leden vragen voorts of de regering verwacht dat zich nog problemen zullen voordoen tot het moment van aanvaarding van het wetsvoorstel door de Staten-Generaal. De leden van de SP-fractie merken op dat het wetsvoorstel na adviesaanvrage bij de Raad van State d.d. 20 augustus 2014 op 6 oktober 2014 is ingediend. Zij vragen of het bij het onderhavige wetsvoorstel om formaliteiten gaat die gezien de verordening geringe urgentie hebben en waarom een spoediger indiening niet mogelijk was en of het Ministerie van Financiën over voldoende wet-voorbereidend ambtelijk personeel beschikt.

De verordening bankentoezicht werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. De Uitvoeringswet verordening bankentoezicht ziet op de noodzakelijke aanpassingen die moeten worden doorgevoerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) om deze in lijn te brengen met de verordening bankentoezicht.1 De Wft brengt op deze te wijzigen punten niet langer de juiste bevoegdheden tot uitdrukking. De verdeling van deze bevoegdheden wordt echter niet (meer) bepaald door de Wft, maar door de verordening bankentoezicht. Met de totstandkoming van de verordening heeft de Europese wetgever de bevoegdheden van de ECB in het kader van het Europees prudentieel bankentoezicht vastgesteld, en de bevoegdheidsverdeling met de nationale toezichthoudende autoriteiten (in Nederland DNB).

De verordening bankentoezicht is niet het uitputtend corpus van regels ten aanzien van het Europees prudentieel toezicht. De verordening bankentoezicht is nader uitgewerkt in een zogenaamde kaderverordening. Dat betreft de verordening die door de ECB is opgesteld en waarin de ECB een procedureel kader stelt ter uitvoering van de werkzaamheden binnen het single supervisory mechanism (SSM), zoals ten aanzien van de samenwerking tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten.2 Deze SSM-kaderverordening dateert van 16 april 2014. Om de uitvoeringswet verordening bankentoezicht op te kunnen stellen was het noodzakelijk kennis te nemen van deze verordening. Onderhavig wetsvoorstel is daarna zo spoedig mogelijk afgerond en in procedure gebracht. DNB noch de ECB hebben te kennen gegeven dat de termijn die noodzakelijk is om de uitvoeringswet verordening bankentoezicht tot stand te brengen tot praktische problemen heeft geleid; de verwachting is dan ook niet dat daar alsnog sprake van zal zijn.

3. Verordening nr. 1024/2013

Prudentieel toezicht bij de ECB

De leden van de PvdA-fractie vragen een overzicht van de taken en bevoegdheden welke uit hoofde van de verordening bankentoezicht aan de ECB worden overgedragen, uitgesplitst naar taken en bevoegdheden die tot dusverre door DNB ten uitvoer werden uitgebracht versus nieuwe taken en bevoegdheden.

Alle taken en bevoegdheden die de ECB uit hoofde van de verordening bankentoezicht heeft, werden tot dusverre ten uitvoer gebracht door DNB. DNB had tot taak prudentieel toezicht te houden op de naleving van regels uit de verordening en richtlijn kapitaalvereisten ten aanzien van alle banken in Nederland. DNB beschikte in dat kader over alle in deze verordening en richtlijn opgenomen bevoegdheden. Met de start van het SSM is een (groot) deel van deze taken en bevoegdheden van DNB aan de ECB overgedragen. In dat kader zijn de taken en bevoegdheden die door de ECB worden uitgeoefend in de verordening opgenomen en uitgeschreven. Er zijn echter geen taken en bevoegdheden voor de ECB geïntroduceerd die «nieuw» zijn in de zin dat die voorheen niet werden uitgevoerd of uitgeoefend. Het is dan ook niet mogelijk een overzicht te maken van taken en bevoegdheden uitgesplitst naar taken en bevoegdheden die tot dusverre door DNB ten uitvoer werden uitgebracht versus nieuwe taken en bevoegdheden. Voor een overzicht van de verdeling van taken en (bijbehorende) bevoegdheden tussen de ECB en DNB, wordt verwezen naar de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag.3

De leden van de PvdA-fractie vernemen voorts graag van de regering of zij voorziet dat het SSM verdere schaalvergroting van de banken in de hand werkt en welk sturingsmechanisme het SSM beschikt om het verschijnsel van «too big to fail»-banken te voorkomen c.q. te elimineren.

De bankenunie, waar het SSM een belangrijk onderdeel van vormt, kan mogelijkerwijs leiden tot consolidatie binnen het Europese bankwezen. Hierbij is het van belang dat er geen nieuwe moeilijk afwikkelbare too big to fail instellingen ontstaan. Er zijn in deze kabinetsperiode dan ook op nationaal en Europees niveau maatregelen genomen die het verliesabsorberend vermogen van banken versterken en eveneens beogen banken beter afwikkelbaar te maken.

In Europa zijn in de richtlijn voor herstel en afwikkeling van banken (BRRD) zodoende afspraken gemaakt dat private partijen de verliezen dragen indien een bank in de problemen komt. Deze richtlijn vormt het Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken.4 Binnen de bankenunie is er eveneens sprake van een gemeenschappelijke afwikkelmechanisme (SRM) met een gemeenschappelijke afwikkelingsautoriteit. Een belangrijk onderdeel van deze nieuwe Europese resolutieregels is dat vooraf door banken afwikkelplannen worden opgesteld welke worden getoetst door de afwikkelingsautoriteit. Indien de afwikkelingsautoriteit de afwikkelbaarheid van een bank als onvoldoende beoordeelt kan deze verdere eisen aan een bank opleggen, waaronder het afsplitsen van activiteiten. Daarnaast wordt Europees verder onderhandeld over het scheiden van nuts- en zakenbankactiviteiten, waarmee de veiligheid en afwikkelbaarheid van banken verder wordt ondersteund. Ook wordt internationaal gebouwd aan een raamwerk voor een minimum standaard voor verliesabsorberend vermogen, de zogenaamde Total Loss Absorbency Capacity (TLAC)5; dit in aanvulling op stappen die zowel Europees (MREL) als nationaal (leverage ratio) zijn gezet in de versterking van banken. Op deze wijze wordt het verliesabsorberend vermogen en de afwikkelbaarheid van banken versterkt.

Nieuwe zeer grote, complexe banken zouden ook kunnen ontstaan door fusies en overnames in de Europese bankenunie. De Tweede Kamer heeft hiervoor ook reeds aandacht gevraagd, waarbij onder andere is gevraagd naar een macroprudentiële toets ter voorkoming hiervan. In de richtlijn voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector6 staan criteria op basis waarvan een verklaring van geen bezwaar (vvgb) bij een fusie of overname kan worden getoetst of geweigerd. De ECB zal voor de onder toezicht staande instellingen binnen het SSM beslissen over de vvgb-aanvraag. Een (expliciete) macroprudentiële toets maakt vooralsnog geen onderdeel uit van deze criteria binnen de richtlijn op basis waarvan de ECB haar beslissing neemt. Het is de Nederlandse inzet om een dergelijk criterium in de richtlijn op te nemen. Nederland heeft zich hier recent nog voor uitgesproken richting de Europese Commissie.

In verband met de hiervoor beantwoorde vraag, vragen de leden van de PvdA-fractie voorts wat de relatie tussen het SSM en de European Systematic Risk Board (ESRB) is.

De ECB heeft bij de verordening taken opgedragen gekregen voor wat betreft het prudentieel toezicht op kredietinstellingen die deel uitmaken van de bankenunie. De European Systemic Risk Board (ESRB) is belast met het monitoren van de systeemrisico’s in de financiële sector in de hele EU en het doen van aanbevelingen om risico’s te adresseren. De ECB zal in voorkomende gevallen nauw samenwerken met de Europese autoriteiten zoals de European Banking Authority, de European Securities and Markets Authority, de European Insurance and Occupational Pensions Authority en de (overige autoriteiten die deel uitmaken van) het Europees Systeem voor financieel toezicht. De ECB zal ook nauw samenwerken met de ESRB, bijvoorbeeld door eventuele opgekomen aandachtspunten omtrent het beleid of gesignaleerde risico’s op te brengen bij de ESRB.

Implicaties voor toezicht, verantwoording en controle

De leden van de D66-fractie merken op dat het SSM het gebruik van één set regels en standaarden in het prudentieel toezicht bevordert en dat economen waarschuwen dat door meer homogeniteit binnen het risicomanagement van kredietinstellingen de reactie op een negatieve schok vergelijkbaar zal zijn en het systeemrisico daardoor zal toenemen. Zij vragen of de regering deze zorg deelt en of het single rulebook voldoende ruimte biedt om de diversiteit binnen de Europese financiële sector te waarborgen.

Voor een goed functionerende bankenunie is het belangrijk dat voor alle banken dezelfde regels gelden. Deze Europees geharmoniseerde set van regels (het single rulebook) is één van de pijlers onder de Europese bankenunie. Dit betekent echter niet dat het single rulebook geen ruimte laat voor verschillen tussen banken of geen rekening houdt met verschillen die kunnen bestaan tussen bedrijfsmodellen van banken of de macro-economische omgeving waarin deze banken opereren. Zo kunnen uit hoofde van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten bijvoorbeeld (systeem)buffers aan banken worden opgelegd gekoppeld aan de grootte of complexiteit van banken, en kan bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met macro-economische verschillen tussen lidstaten (de anticyclische kapitaalbuffer is hier een goed voorbeeld van).

Relevant in het kader van risicomanagement is dat grote banken veelal eigen («interne») modellen gebruiken om een inschatting van de risico’s te maken, bijvoorbeeld voor het berekenen van de kans op wanbetaling. De afgelopen jaren is echter uit onderzoeken van het Bazelse Comité van Bankentoezichthouders en de Europese Bankenautoriteit (EBA) gebleken dat grote variatie bestaat in de uitkomsten van deze modellen, en dat een deel van deze variatie niet te verklaren is uit daadwerkelijke verschillen tussen banken in de onderliggende risico’s die zij lopen. Het gevolg hiervan is dat de kapitaalratio’s van banken niet altijd goed onderling vergelijkbaar zijn. Dit is overigens niet alleen een probleem dat speelt binnen het SSM, maar ook daarbuiten.

In reactie hierop heeft de ECB aangekondigd de interne modellen die banken in het SSM op dit moment gebruiken, op geharmoniseerde wijze onder de loep te nemen, om excessieve variabiliteit in de uitkomsten ervan terug te dringen. Het is wenselijk dat bovenmatige variatie in risico-inschattingen door banken wordt teruggedrongen en ik ondersteun de inspanningen van de ECB, EBA en het Bazelse Comité hiertoe dan ook. Dit laat onverlet dat met behulp van interne modellen banken risicomanagement kunnen uitoefenen dat aansluit bij de eigen portefeuilles.

De leden van de D66-fractie merken op dat lidstaten buiten de Eurozone kunnen deelnemen aan het SSM maar dat de ECB alleen de belangen van de Eurozone meeweegt, en vragen of de regering van mening is dat de belangen van deelnemende niet-eurolanden moeten worden meegewogen binnen de besluitvorming over het SSM.

Lidstaten die de euro niet als munt hebben, kunnen vrijwillig toetreden tot de bankenunie. In overweging 43 van de verordening is uiteengezet dat er in de verordening rekening wordt gehouden met het feit dat deze lidstaten niet in de Governing Council zetelen zolang zij niet overeenkomstig het VWEU de euro hebben ingevoerd. Met het oog daarop bevat de verordening bankentoezicht namelijk aanvullende waarborgen in het besluitvormingsproces. Deze zijn door de ECB ook opgenomen in haar reglement van orde voor de interne besluitvorming. Deelnemende niet-eurolanden kunnen bezwaar maken tegen zowel het besluit van de Governing Council als tegen het (ontwerp)besluit van de Supervisory Board. Daarnaast kunnen zij verzoeken om de samenwerking met de ECB met onmiddellijke ingang te beëindigen. Deze waarborgen, met name de mogelijkheid om te verzoeken de nauwe samenwerking te beëindigen, kunnen evenwel enkel in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Deze waarborgen zorgen ervoor dat binnen het SSM de belangen van deelnemende niet-euro landen goed worden meegenomen.

Implicaties voor toezicht, verantwoording en controle

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering zich inzet voor voldoende bevoegdheden voor de ERK en vragen of de regering het gezien het krachtenveld waarschijnlijk acht dat de ERK deze bevoegdheden krijgt en binnen welke termijn. Ook vragen deze leden of de regering in de tussentijd op nationaal niveau mogelijkheden ziet het controlegat te dichten.

De Tweede Kamer heeft eerder over dit onderwerp een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt in Europees verband te pleiten voor het vastleggen van controlebevoegdheden voor de Europese Rekenkamer over de ECB zoals de Algemene Rekenkamer die in Nederland over DNB heeft en de Tweede Kamer voor de zomer over de uitkomst te informeren. Ik zal mij hier voor inzetten, waarbij echter wel bedacht moet worden dat de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer zijn opgenomen in het Europese werkingsverdrag (VWEU) dat niet eenvoudig kan worden gewijzigd.

Het is niet mogelijk op nationaal niveau controlemechanismen in te richten ten aanzien van de ECB als Europese instelling. Dit neemt niet weg dat naast de controle door de Europese Rekenkamer ook in andere manieren van controle op de toezichttaak van de ECB is voorzien. In de beantwoording van de vraag hieronder wordt daarop nader ingegaan.

De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af waar de democratische verantwoording wordt belegd over het toezicht op de significante Nederlandse banken. Zij vragen of het klopt dat de ministeriële verantwoordelijkheid na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel enkel ligt bij het functioneren van het toezicht op de minder significante banken in Nederland en zo ja, of het door de ECB uitgevoerde toezicht op significante banken in de ogen van de regering wel democratisch gelegitimeerd is.

Het is juist dat de ministeriële verantwoordelijkheid is beperkt tot het (zelfstandig) door DNB uitgeoefende toezicht op minder significante banken. De beperking van de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën vloeit voort uit de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het prudentieel toezicht aan een Europese instelling, de ECB. De beperking van de ministeriële verantwoordelijkheid is tot stand gekomen met de inwerkingtreding van de verordening bankentoezicht. Verder wordt opgemerkt dat de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën voor het toezicht op minder significante banken in Nederland beperkt is tot het zelfstandig door DNB uitgeoefende toezicht; als de ECB een instructie geeft aan DNB met betrekking tot minder significante banken of zelf handhavingsbevoegdheden inzet, is de ministeriële verantwoordelijkheid daar niet op van toepassing.

Het door de ECB uitgevoerde toezicht is voorts democratisch gelegitimeerd. De verordening bankentoezicht waarmee de bevoegdheidsoverdracht aan de ECB is bewerkstelligd, is democratisch tot stand gekomen. Ook zijn er (democratische) verantwoordingsmechanismen geïntroduceerd voor de ECB. De ECB legt verantwoording af aan de Raad en het Europees parlement.

Deze verantwoordingsplicht is uitgewerkt in de verordening bankentoezicht en behelst onder meer dat de ECB zijn jaarverslag aan de Raad, het Europees parlement, de Eurogroep en de Europese Commissie stuurt en dat het Europees parlement bijvoorbeeld een hoorzitting kan organiseren om te spreken over de uitvoering van de toezichttaken van de ECB of een onderzoek in te stellen. Het Europees parlement heeft reeds vragen gesteld aan de ECB over haar toezichttaak. Deze worden (voor zover het geen vragen over individuele instellingen betreft) door de ECB beantwoord en gepubliceerd op haar website. In dit verband is het van belang op te merken dat bij de totstandkoming van de verordening bankentoezicht ook is stilgestaan bij het feit dat het Europees uitgevoerde prudentieel toezicht op banken uiteraard van belang is voor lidstaten. Met het oog hierop is in de verordening een voorziening opgenomen dat nationale parlementen vragen kunnen stellen aan de ECB over het door hem uitgevoerde toezicht, en de voorzitter of een lid van de Supervisory Board kan uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van DNB van gedachten te wisselen met het parlement.

Rechtsbescherming

De leden van de PvdA-fractie vragen of ten aanzien van het afwijzen van een vergunningaanvraag door de nationale bevoegde autoriteit de betreffende kredietinstelling niet onder de rechtsbescherming van het EU-recht valt. Zij vragen voorts of het in dit kader denkbaar is dat een kredietinstelling een vergunningaanvraag in een van de deelnemende lidstaten afgewezen ziet, terwijl een vergelijkbare vergunningaanvraag in een andere deelnemende lidstaat wel wordt goedgekeurd. Zij vragen tot slot of de kredietinstelling in dat geval voor bezwaar of beroep toch bij de administrative board of review respectievelijk het Hof van Justitie van de EU terechtkan.

Nationale bevoegde autoriteiten behouden onder het SSM inderdaad de bevoegdheid om zelfstandig te besluiten tot het afwijzen van een bankvergunningaanvraag; zij stellen daartoe geen ontwerpbesluit op voor de ECB. In het geval van Nederland blijft DNB dus bevoegd om op grond van Nederlands recht een vergunningaanvraag voor het uitoefenen van het bedrijf van bank met zetel in Nederland af te wijzen. Wanneer de vergunningaanvrager zich tegen deze afwijzing wil verzetten, dan kan hij daartoe bezwaar maken bij DNB. Na deze bezwaarprocedure heeft de vergunningaanvrager de mogelijkheid om naar de Nederlandse rechter te stappen. De vergunningaanvrager zal in dit geval niet een Europese bezwaarprocedure kunnen doorlopen omdat het een besluit tot afwijzing van de vergunningaanvraag (op grond van Nederlands recht) is genomen door DNB. Wel kan het Hof van Justitie van de Europese Unie zich desgevraagd – als onderdeel van de nationale gerechtelijke procedure – uitspreken over de eventuele vraag of het Europese recht (de richtlijn en verordening kapitaalvereisten) goed wordt toegepast in een lidstaat. Op die manier wordt gewaarborgd dat het relevante Unierecht juist wordt uitgelegd en toegepast.

Waar deze leden vragen naar verschillende behandeling van aanvragen in verschillende lidstaten, is het inderdaad denkbaar dat (enige) verschillen optreden bij de afwijzing van een vergunningaanvraag. De ECB wordt wel geïnformeerd over de afwijzing door een nationale toezichthoudende autoriteit van een vergunningaanvraag. Als een nationale toezichthoudende autoriteit meent dat een vergunning kan worden verleend, zal zij daartoe een voorstel aan de ECB doen. Vervolgens beslist de ECB daarover aan de hand van geüniformeerde Europese regels. De ECB is daarmee verantwoordelijk voor toetreding van marktpartijen tot de Bankenunie en consistente toepassing van deze regels.

4. Het onderhavige wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij voorziet dat het voorstel om het huidige samenwerkingsmodel tussen DNB en de AFM (zoals bij bestuurderstoetsingen) zoveel mogelijk onder het SSM voort te zetten, het in stand houden van het «old boys network» in de hand werkt.

De toetsing van een bestuurder van een bank ziet op de geschiktheid en betrouwbaarheid. Deze toetsing vond reeds onafhankelijk plaats door DNB. Met het samenwerkingsmodel tussen DNB en de AFM is de invalshoek van het gedragstoezicht daarbij geborgd. De regering meent dat voortzetting van deze samenwerking onder het SSM wenselijk is. De regering ziet niet in op welke wijze de voortzetting van de samenwerking zou bijdragen aan het in de hand werken van een old boys network.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de AFM, aangezien zij geen onderdeel uitmaakt van het SSM, gehouden is tot het verlenen van bijstand aan de ECB en hoe dat in het onderhavige wetsvoorstel of anderszins geborgd is.

Het verlenen van bijstand aan de ECB is de verantwoordelijkheid van de autoriteit in een lidstaat die bevoegd is toezicht te houden op de naleving van de regels in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten door banken. In Nederland is dat DNB. Met de verordening en het wetsvoorstel is geborgd dat DNB voldoende toegerust is om deze bijstand te verlenen aan de ECB. Met de aanpassing van het samenwerkingsmodel, waar deze leden aan refereren, wordt bewerkstelligd dat waar DNB in het kader van het bankentoezicht al met de AFM samenwerkte, deze samenwerking ook onder het SSM zo veel mogelijk wordt voortgezet. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de AFM bijstand zou moeten verlenen aan de ECB. Wel zal de AFM met de ECB kunnen samenwerken. In de verordening is de mogelijkheid voor de ECB opgenomen om een memorandum van overeenstemming (MoU) te sluiten met autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op markten voor financiële instrumenten.7 De AFM is hierover zowel zelfstandig als in ESMA-verband met de ECB in gesprek.

De leden van de PvdA-fractie vraagt hoe de taken en bevoegdheden van de AFM zich tot die van de European Securities and Markets Authority (ESMA) en de European Systematic Risk Board (ESRB) verhouden en of deze verhouding ook geen wetgeving behoeft.

De verhouding tussen de taken en bevoegdheden van de AFM en die van de European Securities and Markets Authority en de European Systematic Risk Board is geregeld in de oprichtingsverordeningen van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten en de implementatie van de Omnibus I richtlijn met betrekking tot de samenwerking van DNB en AFM met de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico’s.8 Op basis van deze oprichtingsverordeningen moeten de toezichthouders AFM en DNB samenwerken met deze instanties en hen van de benodigde informatie voorzien. Bovendien zijn AFM en DNB, elk op hun eigen bevoegdheidsterrein, op verschillende niveaus vertegenwoordigd in de expertisecomités en besluitvormende organen van deze Europese autoriteiten. Met de implementatie van de richtlijn is de samenwerking en informatiedeling nader uitgewerkt.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen S en T

De leden van de PvdA-fractie en D66-fractie vragen zich af of door het amendement-De Vries c.s. (nr. 14) waarmee de verlenging van de vergunningtermijn voor DNB uit het onderhavige wetsvoorstel is verwijderd, niet een irreële verrichting van DNB wordt verwacht.

De wijziging van de wet diende er ten eerste toe de wettelijke behandeltermijn voor de aanvraag van een bankvergunning meer in lijn te brengen met de gebruikelijke termijn in andere lidstaten en de ruimte die de richtlijn kapitaalvereisten biedt.9 Ook zou de wettelijke termijn beter aansluiten bij hetgeen de gebruikelijke totale behandeltermijn van de aanvraag van een bankvergunning is. Ingevolge het amendement-De Vries wordt de Wft op dit punt niet aangepast. Daardoor blijft de bestaande situatie met betrekking tot de behandeling van aanvragen voor een vergunning gehandhaafd (met dien verstande dat de ECB nu uiteraard betrokken is) en wordt de gebruikelijke werkwijze tussen aanvragers en DNB voortgezet. Overigens kan hierbij worden opgemerkt dat een van de redenen voor het amendement is gelegen in een lopend onderzoek van Actal naar regeldruk en eventuele barrières daardoor voor toetreding tot en groei binnen de financiële sector. Dit rapport wordt binnenkort verwacht. Dan zal worden bezien of dit rapport aanleiding geeft tot heroverweging van de procedures ten aanzien van bankvergunningen.

Artikel III

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van de inwerkingtredingsbepaling in het wetsvoorstel of, indien het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard, de regering voornemens is het gehele wetsvoorstel binnen twee weken na aanvaarding geheel in werking te laten treden of dat er artikelen beoogd zijn later in werking te treden.

Het is het voornemen van de regering om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in zijn geheel in werking te laten treden wanneer het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard.

De regering hoopt hiermee de vragen en opmerkingen in het voorlopig verslag afdoende te hebben beantwoord.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (SSM-kaderverordening) (Pb EU 2014, L 141).

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 34 049, nr. 6, p. 7–8.

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 21 501-07, nr. 1238.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 013, nr. 86.

X Noot
6

Richtlijn 2007/44/EG van het Europees parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector.

X Noot
7

Artikel 3, eerste lid, tweede alinea, van de verordening bankentoezicht.

X Noot
8

Staatscourant 2012, nr. 190, 2 januari 2012.

X Noot
9

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.

Naar boven