34 045 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de positie van ouders die gebruik maken van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal voor de opvang van hun kind te versterken door de houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen te verplichten om zowel een interne- als een externe klachtenbehandelingsprocedure in te stellen en door het adviesrecht van de oudercommissie te wijzigen alsmede enkele andere aanpassingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt aan de alfabetische rangschikking toegevoegd:

geschillencommissie:

de commissie, bedoeld in artikel 1.57c, eerste lid;.

B

De artikelen 1.57b en 1.57c komen te luiden:

Artikel 1.57b

  • 1. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:

    • a. een gedraging jegens een ouder of een kind van de houder of van voor de houder of door zijn tussenkomst werkzame personen, en

    • b. de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

  • 2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door de houder van een kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk vastgelegd en voorziet er in ieder geval in dat:

    • a. de ouder zijn klacht schriftelijk bij de houder indient;

    • b. de houder de klacht zorgvuldig onderzoekt;

    • c. de houder de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling van de klacht;

    • d. de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, wordt afgehandeld;

    • e. de houder de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt, en

    • f. er in het oordeel een concrete termijn wordt gesteld waarbinnen eventuele maatregelen naar aanleiding van de klacht zullen zijn gerealiseerd.

  • 3. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de regeling, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen daarvan, op passende wijze onder de aandacht van de ouders en handelt overeenkomstig deze regeling.

  • 4. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar een verslag wordt opgesteld waarin ten minste wordt opgenomen:

    • a. een beknopte beschrijving van de regeling, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de wijze waarop hij die regeling onder de aandacht van de ouders heeft gebracht;

    • c. het aantal en aard van de door de hem behandelde klachten per locatie,

    • d. de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, per locatie, en

    • e. het aantal en de aard van de door de geschillencommissie, bedoeld in artikel 1.57c, eerste lid, behandelde geschillen.

  • 5. Het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt in zodanige vorm opgesteld dat de oordelen niet tot natuurlijke personen herleidbaar zijn, tenzij het de houder betreft.

  • 6. In het verslag, bedoeld in het vierde lid, worden niet opgenomen:

    • a. het woonadres van een gastouder, voor zover op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang is gevestigd, en

    • b. het woonadres van de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau, wanneer die houder een natuurlijk persoon is en voor zover het kindercentrum of gastouderbureau niet op dit adres gevestigd is.

  • 7. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt opgesteld.

  • 8. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau zendt het verslag, bedoeld in het vierde lid, voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft aan de toezichthouder, genoemd in artikel 1.61, eerste lid, en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 9. In afwijking van het vierde lid behoeft geen verslag te worden opgesteld indien er in het betreffende kalenderjaar geen klachten bij de houder zijn ingediend.

Artikel 1.57c

  • 1. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau is aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen:

    • a. tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en een ouder over een onderwerp als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid;

    • b. tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de oudercommissie over de toepassing en uitvoering van artikel 1.60 door de houder.

  • 2. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voor de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de ouder en de oudercommissie verbonden verplichtingen aan de geschillenbeslechting.

  • 4. Bij beschikking van Onze Minister kan een financiële vergoeding worden verstrekt aan de geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid.

C

In artikel 1.57d wordt «artikel 1.57b» vervangen door: de artikelen 1.57b en 1.57c.

D

Artikel 1.58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «stelt» ingevoegd: binnen zes maanden na de registratie, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid,.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:

    • a. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en

    • b. het een kindercentrum, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, of een gastouderbureau, waarbij maximaal 50 gastouders zijn aangesloten, betreft.

  • 3. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij de onderwerpen, bedoeld in artikel 1.60, eerste lid, biedt de houder de ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie, stelt de houder voor die oudercommissie in dat geval een reglement vast en zijn artikel 1.59, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 1.60 van overeenkomstige toepassing.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt het zinsdeel «degenen wier kinderen» vervangen door: de ouders van wie de kinderen.

E

In artikel 1.59, eerste lid, wordt «na de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, voor de oudercommissie een reglement vast» vervangen door: na de registratie, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, voor de oudercommissie een reglement vast, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid, geen oudercommissie is ingesteld.

F

Artikel 1.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd, respectievelijk artikel 1.56, eerste lid, in het bijzonder het beleid dat wordt gevoerd inzake het door de gastouder te voeren pedagogisch beleid.

b. In onderdeel d vervalt «spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen, waaronder».

c. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid.

d. Onderdeel f vervalt.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau voert ten minste eenmaal per 12 maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 1.50, eerste lid, respectievelijk artikel 1.56, eerste lid, in verbinding met artikel 1.56b, eerste lid.

3. Na het vijfde lid (nieuw) worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Na vaststelling door de toezichthouder van het inspectierapport, bedoeld in artikel 1.63, eerste lid, bespreekt de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau dit rapport met de oudercommissie.

  • 7. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.

G

Artikel 1.60a vervalt.

H

In artikel 1.61, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk gestelde regels» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

I

Artikel 1.62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het bepaalde bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

2. In het tweede tot en met vierde lid wordt «de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gestelde regels» telkens vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

J

In de artikelen 1.63, tweede lid, en 1.65, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gegeven voorschriften» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

K

Onder vernummering van paragraaf 2a tot 2b van afdeling 4 van hoofdstuk 1 wordt na artikel 1.66 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a. Geschillen

Artikel 1.66a

  • 1. De geschillencommissie verricht haar werkzaamheden op basis van een reglement dat ten minste waarborgt dat:

    • a. aan de geschillencommissie een geschil kan worden voorgelegd door een ouder:

      • 1°. die na de indiening van een klacht bij de houder van een kindercentrum of een gastouderbureau niet tijdig een oordeel heeft ontvangen als bedoeld in artikel 1.57b, tweede lid, onderdeel e;

      • 2°. die een klacht in tweede aanleg willen laten beoordelen;

      • 3°. voor wie behandeling van een klacht overeenkomstig een schriftelijke regeling als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid, niet gewaarborgd is door het ontbreken van die regeling of doordat de regeling niet aan artikel 1.57b, tweede lid, voldoet, of

      • 4°. van wie in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden een klacht bij de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau indient;

    • b. de geschillencommissie bevoegd is over een geschil door middel van een bindend advies een uitspraak te doen;

    • c. de geschillencommissie uiterlijk binnen zes maanden na de voorlegging van het geschil uitspraak doet;

    • d. de geschillencommissie in afwijking van onderdeel c op kortere termijn na voorlegging van het geschil uitspraak doet in gevallen waarin dat, gelet op de aard van het geschil en de daarbij betrokken belangen, is aangewezen;

    • e. de geschillencommissie de uitspraken over de aan haar voorgelegde geschillen openbaar maakt, zodanig dat deze niet tot natuurlijke- of rechtspersonen herleidbaar zijn, en

    • f. de geschillencommissie uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter bestaat, en deze leden niet werkzaam zijn voor of bij de houder op wie het geschil betrekking heeft noch anderszins in directe relatie tot de betreffende ouder of houder staan.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot geschillenbeslechting door de geschillencommissie en het reglement, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.66b

  • 1. Indien de oudercommissie een geschil met de houder over de toepassing en de uitvoering van artikel 1.60 door de houder aan de geschillencommissie voorlegt, toetst de geschillencommissie uitsluitend of de houder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft gehandeld.

  • 2. Indien de geschillencommissie de oudercommissie in het gelijk stelt, kan zij in haar uitspraak tevens bepalen dat:

    • a. de houder zijn besluit geheel of ten dele intrekt;

    • b. een of meer gevolgen van dat besluit ongedaan worden gemaakt.

  • 3. Indien de houder gebruik maakt van de in artikel 1.58, tweede en derde lid, geboden alternatieve vorm van ouderbetrokkenheid kan, indien deze vorm zich daarvoor leent, bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat deze vorm voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 1.57c gelijk wordt gesteld met een oudercommissie. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 4. Indien gebruik is gemaakt van de in artikel 1.58, tweede en derde lid, geboden alternatieve vorm van ouderbetrokkenheid, maar deze vorm zich niet leent voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 1.57c, kan in plaats daarvan een ouder een geschil over de toepassing en uitvoering van artikel 1.60 aan de geschillencommissie voorleggen en zijn het eerste en tweede lid en artikel 1.57c zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

L

In artikel 1.72, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk» vervangen door:

bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59.

M

Na artikel 1.80 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Vermelding handhaving

Artikel 1.81

  • 1. Indien het college de houder in het kader van het toezicht op de naleving van de verplichtingen op basis van dit hoofdstuk:

    • a. een sanctie als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht oplegt;

    • b. een aanwijzing of een bevel als bedoeld in artikel 1.65 geeft,

    • c. een verbod tot exploitatie als bedoeld in artikel 1.66 oplegt;

    • d. een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht doet; of

    • e. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72 oplegt;

    wordt daarover een vermelding opgenomen het register kinderopvang zodra dit besluit onherroepelijk is.

  • 2. De vermelding, bedoeld in het eerste lid, betreft het karakter van de sanctie of van de maatregel, alsmede een beschrijving van de verplichting die niet is nagekomen.

  • 3. Op verzoek verstrekt het college een afschrift van het besluit, bedoeld in het eerste lid, waarin de tot natuurlijke personen herleidbare gegevens, geanonimiseerd worden, met uitzondering van het woonadres van de houder wanneer opvang plaats vindt op dat woonadres.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

N

In artikel 2.1, eerste lid, wordt aan de alfabetische rangschikking toegevoegd:

geschillencommissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2.13b, eerste lid;.

O

Artikel 2.13a komt te luiden:

Artikel 2.13a

  • 1. De houder treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:

    • a. een gedraging jegens een ouder of een kind van de houder of van voor de houder werkzame personen, en

    • b. de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

  • 2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door de houder schriftelijk vastgelegd en voorziet er in ieder geval in dat:

    • a. de ouder zijn klacht schriftelijk bij de houder indient;

    • b. de houder de klacht zorgvuldig onderzoekt;

    • c. de houder de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling van de klacht;

    • d. de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, wordt afgehandeld;

    • e. de houder de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt, en

    • f. er in het oordeel een concrete termijn wordt gesteld waarbinnen eventuele maatregelen naar aanleiding van de klacht zullen zijn gerealiseerd.

  • 3. De houder brengt de regeling, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen daarvan, op passende wijze onder de aandacht van de ouders en handelt overeenkomstig deze regeling.

  • 4. De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar een verslag wordt opgesteld waarin ten minste wordt opgenomen:

    • a. een beknopte beschrijving van de regeling, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de wijze waarop hij die regeling onder de aandacht van de ouders heeft gebracht;

    • c. het aantal en aard van de door de hem behandelde klachten per locatie,

    • d. de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, per locatie, en

    • e. het aantal en de aard van de door de geschillencommissie, bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, behandelde geschillen.

  • 5. Het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt in zodanige vorm opgesteld dat de oordelen niet tot natuurlijke personen herleidbaar zijn, tenzij het de houder betreft.

  • 6. In het verslag, bedoeld in het vierde lid, worden niet opgenomen het woonadres van de houder wanneer die houder een natuurlijk persoon is en voor zover de peuterspeelzaal niet op dit adres gevestigd is.

  • 7. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt opgesteld.

  • 8. De houder zendt het verslag, bedoeld in het vierde lid, voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslagbetrekking heeft aan de toezichthouder, genoemd in artikel 2.19, eerste lid, en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 9. In afwijking van het vierde lid behoeft geen verslag te worden opgesteld indien er in het betreffende kalenderjaar geen klachten bij de houder zijn ingediend.

P

Na artikel 2.13a worden in paragraaf 2 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.13b

  • 1. De houder is aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen:

    • a. tussen de houder en een ouder over een onderwerp als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid;

    • b. tussen de houder en de oudercommissie over de toepassing en uitvoering van artikel 2.17 door de houder.

  • 2. De houder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voor de houder, de ouder en de oudercommissie verbonden verplichtingen aan de geschillenbeslechting.

  • 4. Bij beschikking van Onze Minister kan een financiële vergoeding worden verstrekt aan de geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.13c

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de artikelen 2.13a en 2.13b en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Q

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «biedt voor elke door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal aan degenen van wie de kinderen in de peuterspeelzaal worden opgevangen, de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie» vervangen door: stelt binnen zes maanden na de registratie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, voor elke door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal een oudercommissie in.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:

    • a. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en

    • b. het een peuterspeelzaal, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, betreft.

3. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, biedt de houder de ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie, stelt de houder voor die oudercommissie in dat geval een reglement vast en zijn artikel 2.16, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 2.17 van overeenkomstige toepassing.

R

In artikel 2.16, eerste lid, wordt «de aanvraag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, voor de oudercommissie een reglement vast» vervangen door: na de registratie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, voor de oudercommissie een reglement vast, tenzij er op grond van artikel 2.15, tweede lid, geen oudercommissie is ingesteld.

S

Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na «artikel 2.6, eerste lid» toegevoegd: , in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd.

b. In onderdeel d vervalt «spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen, waaronder».

c. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid.

d. Onderdeel f vervalt.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De houder van een peuterspeelzaal voert ten minste eenmaal per 12 maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid.

3. Na het vijfde lid (nieuw) worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Na vaststelling door de toezichthouder van het inspectierapport, bedoeld in artikel 2.21, eerste lid, bespreekt de houder dit rapport met de oudercommissie.

  • 7. De houder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.

T

Artikel 2.18 vervalt.

U

In artikel 2.19, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk gestelde regels» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

V

Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het bepaalde bij of krachtens afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

2. In het tweede en derde lid wordt «de bij of krachtens afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gestelde regels» vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

W

In de artikelen 2.21, tweede lid, en 2.23, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gegeven voorschriften» telkens vervangen door:

de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

X

Na artikel 2.24 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2a. Geschillen

Artikel 2.24a

  • 1. De geschillencommissie verricht haar werkzaamheden op basis van een reglement dat ten minste waarborgt dat:

    • a. aan de geschillencommissie een geschil kan worden voorgelegd door een ouder:

      • 1°. die na de indiening van een klacht bij de houder niet tijdig een oordeel heeft ontvangen als bedoeld in artikel 2.13a, tweede lid, onderdeel e;

      • 2°. die een klacht in tweede aanleg willen laten beoordelen;

      • 3°. voor wie behandeling van een klacht overeenkomstig een schriftelijke regeling als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, niet gewaarborgd is door het ontbreken van die regeling of doordat de regeling niet aan artikel 2.13a, tweede lid, voldoet, of

      • 4°. van wie in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden een klacht bij de houder indient;

    • b. de geschillencommissie bevoegd is over een geschil door middel van een bindend advies een uitspraak te doen;

    • c. de geschillencommissie uiterlijk binnen zes maanden na de voorlegging van het geschil uitspraak doet;

    • d. de geschillencommissie in afwijking van onderdeel c op kortere termijn na voorlegging van het geschil uitspraak doet in gevallen waarin dat, gelet op de aard van het geschil en de daarbij betrokken belangen, is aangewezen, en

    • e. de geschillencommissie de uitspraken over de aan haar voorgelegde geschillen openbaar maakt, zodanig dat deze niet tot natuurlijke- of rechtspersonen herleidbaar zijn, en

    • f. de geschillencommissie uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter bestaat, en deze leden niet werkzaam zijn voor of bij de houder op wie het geschil betrekking heeft noch anderszins in directe relatie tot de betreffende ouder of houder staan.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot geschillenbeslechting door de geschillencommissie en het reglement, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.24b

  • 1. Indien de oudercommissie een geschil met de houder over de toepassing en de uitvoering van artikel 2.17 door de houder aan de geschillencommissie voorlegt, toetst de geschillencommissie uitsluitend of de houder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft gehandeld.

  • 2. Indien de geschillencommissie de oudercommissie in het gelijk stelt, kan zij in haar uitspraak tevens bepalen dat:

    • a. de houder zijn besluit geheel of ten dele intrekt;

    • b. een of meer gevolgen van dat besluit ongedaan worden gemaakt.

  • 3. Indien de houder gebruik maakt van de in artikel 2.15, tweede en derde lid, geboden alternatieve vorm van ouderbetrokkenheid kan, indien deze vorm zich daarvoor leent, bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat deze vorm voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.13b gelijk wordt gesteld met een oudercommissie. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 4. Indien gebruik is gemaakt van de in artikel 2.15, tweede en derde lid, geboden alternatieve vorm van ouderbetrokkenheid, maar deze vorm zich niet leent voor de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.13b, kan in plaats daarvan een ouder een geschil over de toepassing en uitvoering van artikel 2.17 aan de geschillencommissie voorleggen en zijn het eerste en tweede lid en artikel 2.13b zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Y

In artikel 2.28, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk» vervangen door:

bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16.

Z

Na artikel 2.28 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 4a. Vermelding handhaving

Artikel 2.28a

  • 1. Indien het college de houder in het kader van het toezicht op de naleving van de verplichtingen op basis van dit hoofdstuk:

    • a. een sanctie als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht oplegt;

    • b. een aanwijzing of een bevel als bedoeld in artikel 2.23, geeft,

    • c. een verbod tot exploitatie als bedoeld in artikel 2.24 oplegt;

    • d. een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht doet; of

    • e. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 2.28 oplegt;

    wordt daarover een vermelding opgenomen het register peuterspeelzaalwerk zodra dit besluit onherroepelijk is.

  • 2. De vermelding, bedoeld in het eerste lid, betreft het karakter van de sanctie of van de maatregel, alsmede een beschrijving van de verplichting die niet is nagekomen.

  • 3. Op verzoek verstrekt het college een afschrift van het besluit, bedoeld in het eerste lid, waarin de tot natuurlijke personen herleidbare gegevens, geanonimiseerd worden, met uitzondering van het woonadres van de houder wanneer opvang plaats vindt op dat woonadres.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

AA

In hoofdstuk 3, paragraaf 1, wordt na artikel 3.8j een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8k

  • 1. Artikel 1.57b zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, blijft van toepassing op de behandeling van klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van die wet zijn ingediend bij een klachtencommissie als bedoeld in artikel 1.57b, tweede lid.

  • 2. Artikel 1.81 inzake de vermelding van sancties en maatregelen in het register kinderopvang is alleen van toepassing op sancties en maatregelen die na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgelegd.

  • 3. Artikel 2.13a zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, blijft van toepassing op de behandeling van klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van die wet zijn ingediend bij een klachtencommissie als bedoeld in artikel 2.13a, tweede lid.

  • 4. Artikel 2.28a inzake de vermelding van sancties en maatregelen in het register kinderopvang is alleen van toepassing op sancties en maatregelen die na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Z, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgelegd.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven