34 041 Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178)

Nr. 27 SUBAMENDEMENT VAN HET LID SMALING

Ontvangen 22 april 2015

De ondergetekende stelt het volgende subamendement voor:

Het gewijzigd amendement van de leden Jan Vos en Ouwehand (stuk nr. 12) wordt als volgt gewijzigd:

In artikel II wordt in artikel IA na lid 8 een lid ingevoegd, luidende:

  • 8a. Op verzoek van de wederpartij verstrekt de exploitant alle informatie waarover hij beschikt ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur, en bodembewegingen die benodigd is om te kunnen beoordelen of zijn verweer gegrond is. In dit verband staat de informatie waarover publiekrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hun adviserende instanties beschikken op verzoek van de exploitant ter beschikking van degene die verhaal voor mijnbouwschade zoekt op de exploitant.

Toelichting

Het amendement Jan Vos/Ouwehand (34 041, nr. 12) is een verbetering van de rechtspositie van gedupeerde woonachtig in een mijnbouwgebied. Gelet op alle wetenschappelijke inzichten die er (nu) zijn is het niet langer redelijk om de bewijslast compleet bij de benadeelde te laten liggen en is er een goede reden om de bewijslast voortaan eerlijker te verdelen.

Dit subamendement wil de positie van de benadeelde verdergaand versterken. De mijnexploitant heeft de mogelijkheid tot zijn beschikking om tegenbewijs te leveren tegen het wettelijke vermoeden dat in het voorliggende geval van mijnbouwschade sprake is. Indien de exploitant van die mogelijkheid gebruik maakt, zou de schade-lijdende partij alsnog in bewijsproblemen geraken wanneer hij tracht dat tegenbewijs te weerleggen. Zijn gebrek aan deskundigheid, aan kennis van mijnbouwzaken, breekt hem dan op. Er is dan nog steeds geen sprake van level playing field of een equality of arms tussen partijen, zoals dat bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg heet, wil men van fair trial kunnen spreken.

Daarom stelt dit subamendement voor dat de partij die over de benodigde informatie beschikt, deze aan haar wederpartij ter beschikking stelt teneinde te kunnen beoordelen of het door de eerste partij ingenomen standpunt gegrond is, dat wil zeggen op juiste feiten en omstandigheden gebaseerd is. In het voorgestelde lid 8a van dit subamendement wordt aan die zienswijze vorm gegeven.

Smaling

Naar boven