34 036 Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het vervangen van de Verklaring arbeidsrelatie door de Beschikking geen loonheffingen (Wet invoering Beschikking geen loonheffingen)

Nr. 10 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2015

Hierbij bied ik u aan de nota van wijziging (Kamerstuk 34 036, nr. 11) bij het wetsvoorstel Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (Kamerstuk 34 036). Deze vloeit voort uit mijn voornemen om een alternatief voor de Beschikking geen loonheffingen (BGL) te introduceren, zoals verwoord in mijn brief van 20 april 2015 aan uw Kamer.1 Voorts treft u hierbij aan een afschrift van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en van het naar aanleiding daarvan opgestelde nader rapport (Kamerstuk 34 036, nr. 12). Het ontwerp van deze nota van wijziging heeft de Afdeling geen aanleiding gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Mijn in de eerdergenoemde brief van 20 april 2015 verwoorde voornemen inzake een alternatief voor de BGL is ter advisering voorgelegd aan Actal. Het inmiddels ontvangen advies van dit college, gedateerd 1 mei 2015, doe ik u hierbij ook toekomen2. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om, met dank aan Actal voor de voortvarendheid waarmee het advies is uitgebracht, op het advies te reageren.

Ik ben blij dat Actal met mij van mening is dat dit alternatief voordelen biedt ten opzichte van zowel het eerdere voorstel voor de BGL als de huidige Verklaring arbeidsrelatie (VAR) doordat hiermee de administratieve lasten worden verlaagd en per sector meer duidelijkheid kan worden geboden over de wijze waarop de overheid een arbeidsrelatie kwalificeert.

Het advies van Actal heeft mij verbaasd. Actal plaatst vraagtekens bij de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel. Dit is voor mij om twee redenen moeilijk te begrijpen. Ten eerste leidt het huidige voorstel tot minder administratieve lasten dan de huidige situatie en ook minder dan de invoering van de BGL. Hoe een vermindering van administratieve lasten mogelijk disproportioneel zou zijn, is mij onduidelijk. Ten tweede is het voor de Belastingdienst vrijwel onuitvoerbaar om de huidige wetgeving te handhaven. Ongeacht de precieze aantallen van gevallen waarin de wet op dit moment niet wordt nageleefd, is een verbeterd handhavingsproces toch niet gauw disproportioneel te noemen? Het advies van Actal maakt ook niet duidelijk in welke richting naar de mening van Actal dan wel gezocht zou moeten worden naar een proportionele maatregel.

Ook het advies van Actal om de bevindingen uit het IBO-zzp af te wachten verbaast mij. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag op het onderhavige wetsvoorstel3 is aangegeven, ziet het kabinet geen directe koppeling tussen het interdepartementale beleidsonderzoek naar zzp’ers en het onderhavige wetsvoorstel. Ongeacht de uitkomsten van het onderzoek zal er ook in de (fiscale) wetgeving altijd onderscheid blijven bestaan tussen werknemers en zelfstandigen. Een herijking van het onderscheid tussen ondernemers en werknemers staat immers niet in de taakopdracht van het IBO-zzp. Het verbeteren van de handhavingspraktijk is hoe dan ook noodzakelijk, en het is niet wenselijk om dit uit te stellen.

Uit het advies van Actal blijkt verder een aantal misverstanden, die ik hieronder zal ophelderen. Ook in de toelichting bij de nota van wijziging zijn verduidelijkingen aangebracht. Het alternatief houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers en van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers, overeenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst. Dit kunnen overeenkomsten zijn waar nu al mee wordt gewerkt, of het kunnen overeenkomsten zijn waarin is vastgelegd hoe opdrachtgevers of opdrachtnemers willen gaan werken. Omdat de overeenkomsten worden opgesteld door degenen die ermee werken of moeten gaan werken, is gewaarborgd dat er (voorbeeld)overeenkomsten komen die in de praktijk werkbaar zijn. Het naleven van een dergelijke overeenkomst leidt dan ook niet tot extra nalevingskosten, zoals Actal ten onrechte vermoedt. Wanneer twee partijen samen een overeenkomst sluiten, zijn deze partijen ten opzichte van elkaar reeds verplicht zich aan deze overeenkomst te houden. Met het alternatief voor de BGL wordt dus aangesloten bij het bestaande maatschappelijke economische verkeer. Dit is ook de reden dat het alternatief minder administratieve lasten met zich brengt dan de huidige VAR of de eerder voorziene BGL. Het is niet de bedoeling, zoals Actal veronderstelt, dat er een beperkt aantal, door de Belastingdienst voorgeschreven voorbeeldovereenkomsten komt. Het streven is juist dat er een grote diversiteit aan voorbeeldovereenkomsten vanuit de praktijk wordt voorgelegd, door de Belastingdienst wordt beoordeeld en via de site van de Belastingdienst beschikbaar wordt gesteld. Indien volgens een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst wordt gewerkt, is het niet meer nodig om daarnaast ook nog te bewijzen dat er geen sprake is van werknemerschap of werkgeverschap. Het werken volgens de afgesloten beoordeelde overeenkomst is voldoende voor het verkrijgen van zekerheid omtrent de loonheffingen. Een incidentele afwijking van de overeenkomst heeft vanzelfsprekend geen gevolgen voor deze zekerheid, indien de opdrachtgever of opdrachtnemer aannemelijk maakt dat de situatie tijdelijk is of een incident betreft. Daar komt bij dat het net zoals bij de VAR en de BGL gaat om een facultatieve mogelijkheid om vooraf zekerheid te krijgen voor die opdrachtgevers en opdrachtnemers die twijfelen of er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een dienstbetrekking. Op geen enkele manier wordt het wettelijk verplicht om gebruik te maken van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 34 036, nr. 9.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 34 036, nr. 7.

Naar boven