34 035 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

AE VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 november 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft kennisgenomen van het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 1 oktober 2018 aangeboden ontwerp van het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs.2 De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks hebben naar aanleiding hiervan op 24 oktober 2018 de Minister een aantal vragen gesteld. De leden van de SP-fractie hebben zich bij deze vragen aangesloten.

De Minister heeft op 15 november 2018 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 24 oktober 2018

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft met belangstelling kennisgenomen van het door u bij brief van 1 oktober 2018 aangeboden ontwerp van het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs.3 De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks wensen naar aanleiding van het ontwerpbesluit nog een aantal vragen te stellen. De leden van de SP-fractie sluiten zich bij de vragen aan.

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in het debat over de Wet studievoorschot hoger onderwijs4 de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toegezegd heeft te borgen dat de extra investeringen inhoudelijk gestuurd worden en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben, dat bij aanvang afspraken gemaakt worden tussen bestuur en medezeggenschap over welk proces gevolgd wordt om te komen tot het plan en dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft (toezegging T02066). De regering herhaalt deze toezegging in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit.

In het ontwerpbesluit zelf is dit punt echter niet opgenomen. Daarin staat dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als een van de beoordelingscriteria «voldoende betrokkenheid van interne belanghebbende partijen bij het opstellen van de aanvraag en van voldoende draagvlak voor de aanvraag bij interne en relevante externe belanghebbende partijen» (artikel 4.30, eerste lid, sub c 2°) hanteert. Waarom heeft de regering de rol en betrokkenheid van de medezeggenschap en het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is de regering bereid het Besluit op dit punt aan te passen zodat voor iedereen helder is dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op het instellingsplan voor de kwaliteitsverbetering 2019 tot en met 2024?

Daarnaast constateren de leden van de PvdA-fractie dat het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 nu in de Eerste Kamer voorligt, terwijl de voorbereidingen voor besluitvorming over de begroting 2019 in de instellingen voor hoger onderwijs reeds lopen. Op welke wijze gaat de regering garanderen dat interne en externe belanghebbenden conform de gedane toezeggingen betrokken worden voor het begrotingsjaar 2019?

Vragen van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben begrepen dat het ontwerpbesluit mede beoogt aan de toezegging te voldoen die de Minister op 20 januari 2015 deed aan het lid Ganzevoort (toezegging T02066). De Minister zei toen:

«De heer Ganzevoort vroeg om, als we er vervolgens in 2017 concrete invulling aan geven, te borgen dat die extra investeringen ook inhoudelijk worden gestuurd en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben. Dat zeg ik van harte toe. Voor het daadwerkelijk koppelen van de investeringen aan de kwaliteitsafspraken moet inderdaad een – daar komt hij – algemene maatregel van bestuur worden gemaakt, die zowel bij de Tweede Kamer als bij de Eerste Kamer zal worden ingediend. Over het concept van die AMvB zal overleg plaatsvinden met de VSNU, de Vereniging Hogescholen en de studentenorganisaties. Daarbij – ik zeg het nogmaals – speelt het instemmingsrecht een belangrijke rol. Als die AMvB wordt voorgelegd, zo zeg ik ook tegen de heer Engels, zal blijken hoe de medezeggenschap op instellingsniveau betrokken moet worden, want daarover worden dan concrete afspraken gemaakt.»

Deze leden hebben geconstateerd dat de landelijke studentenorganisaties betrokken zijn geweest bij het akkoord over de kwaliteitsafspraken dat op 9 april 2018 werd gesloten. Daarmee is het onderdeel van de toezegging dat de centrale betrokkenheid van studenten beoogde inderdaad voldaan. Het onderdeel dat de instemming op instellingsniveau betreft, is echter niet adequaat geborgd. De Minister had expressis verbis toegezegd dat «instemmingsrecht een belangrijke rol» speelt en dat instemmingsrecht bestaat alleen op instellingsniveau. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit schrijft de Minister op p. 11 echter:

«De reden dat instemming van de medezeggenschap met het plan niet expliciet verplicht gesteld is in onderhavig besluit, is dat daartoe geen juridische grondslag bestaat: in artikel 2.6, vijfde lid, noch elders in de WHW wordt een mogelijkheid gegeven om medezeggenschapsaspecten te regelen bij algemene maatregel van bestuur. Gezien voornoemde afspraken in het akkoord is echter de instemming van de medezeggenschap met het plan en goedkeuring van de Raad van Toezicht op het plan in de regel indicatief voor voldoende betrokkenheid van interne belanghebbende partijen bij het opstellen van de aanvraag.»

Deze leden menen dat deze tekst onduidelijk is en nadrukkelijk minder ver gaat dan de Minister had toegezegd. Bovendien gebruikt de nota van toelichting op verschillende pagina's verschillende bewoordingen om de geborgde mate van invloed van de medezeggenschap aan te duiden. Zo stelt de Minister op p. 8 expliciet: «De instellingen geven de studentmedezeggenschap instemmingsrecht.» Op p. 23 staat het volgende: «In het akkoord over de kwaliteitsafspraken zijn de hogescholen respectievelijk de universiteiten overeengekomen dat de medezeggenschap instemmingsrecht krijgt op de aanvraag en de Raad van Toezicht recht van goedkeuring.» Op p. 11 wordt echter, zoals eerder genoemd, gezegd dat de instemming van de medezeggenschap niet expliciet verplicht wordt gesteld en dat de instemming slechts indicatief is.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben daarom de volgende vragen. Kan de Minister uitleggen op welke wijze de verschillende hier geciteerde gebruikte bewoordingen zich tot elkaar verhouden en wat de precieze borging is die de Minister beoogt met betrekking tot de medezeggenschap? Erkent de Minister dat, indien het recht van instemming slechts indicatief is, er geen sprake is van een recht en dat een andere bewoording beter op zijn plaats zou zijn? Kan de Minister duidelijk maken hoe het niet-verplichte karakter van de instemming van de medezeggenschap in de eerste volzin in het citaat van p. 11 zich verhoudt tot de slotzin die instemming van de medezeggenschap als indicatief ziet voor betrokkenheid van partijen? Wat betekent die laatstgenoemde medezeggenschap en op welk moment wordt die al dan niet verkregen? En hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak op p. 8 waarin gesteld wordt dat de instellingen instemmingsrecht verlenen?

Indien een algemene maatregel van bestuur ondanks de toezegging van de Minister niet het geëigende instrument is om het instemmingsrecht van studenten op de kwaliteitsafspraken te borgen, welke mogelijkheden heeft de regering dan om deze borging wel te realiseren? Is de regering bereid om dit per wetswijziging te regelen, bijvoorbeeld door aan artikel 9.33, eerste lid, WHW een onderdeel toe te voegen? Is de regering bereid om dit te borgen door het begrip «hoofdlijn van de begroting» nader vast te leggen en daarin ook de kwaliteitsafspraken op te nemen?

Tot slot wordt in de nota van toelichting een aantal keer benadrukt dat tijdige en voldoende betrokkenheid van de medezeggenschap bij de plannen van de instellingen met betrekking tot kwaliteitsbekostiging belangrijk is voor een goede uitvoering van deze wet. De studentorganisatie LSVb geeft echter aan dat deze betrokkenheid van de medezeggenschap in de praktijk soms nog te beperkt is. Erkent de Minister dat deze signalen uit de praktijk laten zien dat een dergelijke borging wellicht niet voldoende is? En in hoeverre denkt de Minister met de borging zoals deze er nu ligt de problemen zoals aangegeven door de studentorganisaties te kunnen verhelpen?

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2018

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft met belangstelling kennisgenomen van het bij brief van 1 oktober 2018 aangeboden ontwerp van het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs.5

Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de vragen die zij hebben gesteld. De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks wensen naar aanleiding van het ontwerpbesluit nog een aantal vragen te stellen. De leden van de SP-fractie sluiten zich bij de vragen aan.

Op de gestelde vragen ga ik hieronder in. Daarbij wordt de indeling van de brief als uitgangspunt genomen.

Inhoud

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

5

II

Reactie van de Minister

7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in het debat over de Wet studievoorschot hoger onderwijs6 de Eerste Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toegezegd heeft te borgen dat de extra investeringen inhoudelijk gestuurd worden en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben, dat bij aanvang afspraken gemaakt worden tussen bestuur en medezeggenschap over welk proces gevolgd wordt om te komen tot het plan en dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft (toezegging T02066). De regering herhaalt deze toezegging in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit.

In het ontwerpbesluit zelf is dit punt echter niet opgenomen. Daarin staat dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als een van de beoordelingscriteria «voldoende betrokkenheid van interne belanghebbende partijen bij het opstellen van de aanvraag en van voldoende draagvlak voor de aanvraag bij interne en relevante externe belanghebbende partijen» (artikel 4.30, eerste lid, sub c 2°) hanteert. Waarom heeft de regering de rol en betrokkenheid van de medezeggenschap en het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is de regering bereid het Besluit op dit punt aan te passen zodat voor iedereen helder is dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op het instellingsplan voor de kwaliteitsverbetering 2019 tot en met 2024?

Daarnaast constateren de leden van de PvdA-fractie dat het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 nu in de Eerste Kamer voorligt, terwijl de voorbereidingen voor besluitvorming over de begroting 2019 in de instellingen voor hoger onderwijs reeds lopen. Op welke wijze gaat de regering garanderen dat interne en externe belanghebbenden conform de gedane toezeggingen betrokken worden voor het begrotingsjaar 2019?

Vragen van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben begrepen dat het ontwerpbesluit mede beoogt aan de toezegging te voldoen die de Minister op 20 januari 2015 deed aan het lid Ganzevoort (toezegging T02066). De Minister zei toen:

«De heer Ganzevoort vroeg om, als we er vervolgens in 2017 concrete invulling aan geven, te borgen dat die extra investeringen ook inhoudelijk worden gestuurd en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben. Dat zeg ik van harte toe. Voor het daadwerkelijk koppelen van de investeringen aan de kwaliteitsafspraken moet inderdaad een – daar komt hij – algemene maatregel van bestuur worden gemaakt, die zowel bij de Tweede Kamer als bij de Eerste Kamer zal worden ingediend. Over het concept van die AMvB zal overleg plaatsvinden met de VSNU, de Vereniging Hogescholen en de studentenorganisaties. Daarbij – ik zeg het nogmaals – speelt het instemmingsrecht een belangrijke rol. Als die AMvB wordt voorgelegd, zo zeg ik ook tegen de heer Engels, zal blijken hoe de medezeggenschap op instellingsniveau betrokken moet worden, want daarover worden dan concrete afspraken gemaakt.»

Deze leden hebben geconstateerd dat de landelijke studentenorganisaties betrokken zijn geweest bij het akkoord over de kwaliteitsafspraken dat op 9 april 2018 werd gesloten. Daarmee is het onderdeel van de toezegging dat de centrale betrokkenheid van studenten beoogde inderdaad voldaan. Het onderdeel dat de instemming op instellingsniveau betreft, is echter niet adequaat geborgd. De Minister had expressis verbis toegezegd dat «instemmingsrecht een belangrijke rol» speelt en dat instemmingsrecht bestaat alleen op instellingsniveau. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit schrijft de Minister op p. 11 echter:

«De reden dat instemming van de medezeggenschap met het plan niet expliciet verplicht gesteld is in onderhavig besluit, is dat daartoe geen juridische grondslag bestaat: in artikel 2.6, vijfde lid, noch elders in de WHW wordt een mogelijkheid gegeven om medezeggenschapsaspecten te regelen bij algemene maatregel van bestuur. Gezien voornoemde afspraken in het akkoord is echter de instemming van de medezeggenschap met het plan en goedkeuring van de Raad van Toezicht op het plan in de regel indicatief voor voldoende betrokkenheid van interne belanghebbende partijen bij het opstellen van de aanvraag.»

Deze leden menen dat deze tekst onduidelijk is en nadrukkelijk minder ver gaat dan de Minister had toegezegd. Bovendien gebruikt de nota van toelichting op verschillende pagina's verschillende bewoordingen om de geborgde mate van invloed van de medezeggenschap aan te duiden. Zo stelt de Minister op p. 8 expliciet: «De instellingen geven de studentmedezeggenschap instemmingsrecht.» Op p. 23 staat het volgende: «In het akkoord over de kwaliteitsafspraken zijn de hogescholen respectievelijk de universiteiten overeengekomen dat de medezeggenschap instemmingsrecht krijgt op de aanvraag en de Raad van Toezicht recht van goedkeuring.» Op p. 11 wordt echter, zoals eerder genoemd, gezegd dat de instemming van de medezeggenschap niet expliciet verplicht wordt gesteld en dat de instemming slechts indicatief is.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben daarom de volgende vragen. Kan de Minister uitleggen op welke wijze de verschillende hier geciteerde gebruikte bewoordingen zich tot elkaar verhouden en wat de precieze borging is die de Minister beoogt met betrekking tot de medezeggenschap? Erkent de Minister dat, indien het recht van instemming slechts indicatief is, er geen sprake is van een recht en dat een andere bewoording beter op zijn plaats zou zijn? Kan de Minister duidelijk maken hoe het niet-verplichte karakter van de instemming van de medezeggenschap in de eerste volzin in het citaat van p. 11 zich verhoudt tot de slotzin die instemming van de medezeggenschap als indicatief ziet voor betrokkenheid van partijen? Wat betekent die laatstgenoemde medezeggenschap en op welk moment wordt die al dan niet verkregen? En hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak op p. 8 waarin gesteld wordt dat de instellingen instemmingsrecht verlenen?

Indien een algemene maatregel van bestuur ondanks de toezegging van de Minister niet het geëigende instrument is om het instemmingsrecht van studenten op de kwaliteitsafspraken te borgen, welke mogelijkheden heeft de regering dan om deze borging wel te realiseren? Is de regering bereid om dit per wetswijziging te regelen, bijvoorbeeld door aan artikel 9.33, eerste lid, WHW een onderdeel toe te voegen? Is de regering bereid om dit te borgen door het begrip «hoofdlijn van de begroting» nader vast te leggen en daarin ook de kwaliteitsafspraken op te nemen?

Tot slot wordt in de nota van toelichting een aantal keer benadrukt dat tijdige en voldoende betrokkenheid van de medezeggenschap bij de plannen van de instellingen met betrekking tot kwaliteitsbekostiging belangrijk is voor een goede uitvoering van deze wet. De studentorganisatie LSVb geeft echter aan dat deze betrokkenheid van de medezeggenschap in de praktijk soms nog te beperkt is. Erkent de Minister dat deze signalen uit de praktijk laten zien dat een dergelijke borging wellicht niet voldoende is? En in hoeverre denkt de Minister met de borging zoals deze er nu ligt de problemen zoals aangegeven door de studentorganisaties te kunnen verhelpen?

II Reactie van de Minister

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de rol en betrokkenheid van de medezeggenschap en het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet heeft opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, en of de regering bereid is het Besluit op dit punt aan te passen zodat voor iedereen helder is dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op het instellingsplan voor de kwaliteitsverbetering 2019 tot en met 2024.

De onderwerpen waarop de medezeggenschap in ieder geval instemmingsrecht heeft zijn bij wet geregeld, in de artikelen 9.33 (voor de universiteiten) en artikelen 10.16b en 10.20 (voor de hogescholen) van de Wet op het hoger onderwijs (WHW). Om onderwerpen toe te voegen is wetswijziging nodig; de genoemde wetsartikelen bieden geen ruimte voor het bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) regelen van het instemmingsrecht van de medezeggenschap. De amvb kan dus op dit punt niet worden aangepast.

Het instellingsbestuur heeft op grond van voornoemde artikelen echter wel de ruimte om aan de medezeggenschap het recht van instemming te verlenen op aanvullende onderwerpen. De instellingen hebben zich met het akkoord over de kwaliteitsafspraken gecommitteerd aan het geven van instemmingsrecht op het plan aan de medezeggenschap. Op grond van artikelen 9.34 WHW (voor universiteiten) en 10.22 (voor hogescholen) neemt het college van bestuur de onderwerpen waarop de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op in het medezeggenschapsreglement.

In het kader van de beoordeling van de maatstaf in artikel 4.30, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt gekeken of de instellingen de medezeggenschap hebben betrokken conform het akkoord. Aangezien het instemmingsrecht van de medezeggenschap een expliciete afspraak is in het akkoord over de kwaliteitsafspraken, waar alle partijen van het akkoord zich aan gecommitteerd hebben, vertrouw ik erop dat dit voor iedereen helder is en partijen zich aan deze afspraak zullen houden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 nu in de Eerste Kamer voorligt, terwijl de voorbereidingen voor besluitvorming over de begroting 2019 in de instellingen voor hoger onderwijs reeds lopen. De leden vragen op welke wijze de regering gaat garanderen dat interne en externe belanghebbenden conform de gedane toezeggingen betrokken worden voor het begrotingsjaar 2019.

Al in hun Gemeenschappelijke Agenda Hoger Onderwijs van december 2016 hebben de VSNU, de Vereniging Hogescholen, het ISO en de LSVb met elkaar afgesproken dat de aanwending van de studievoorschotmiddelen tot de hoofdlijnen van de begroting behoort, waarop de medezeggenschap instemmingsrecht heeft. Dat geldt dus ook voor de studievoorschotmiddelen die beschikbaar zijn in 2019. Bovendien is het zo dat de instellingen die op grond van de amvb aanspraak willen maken op de kwaliteitsbekostiging, een plan moeten indienen dat betrekking heeft op de (begrotings)jaren 2019 tot en met 2024. De instellingen zijn op de hoogte van de amvb en werken vooruitlopend op de inwerkingtreding daarvan aan de plannen conform de afspraken die gemaakt zijn in het akkoord over de kwaliteitsafspraken. Instellingen dienen dus tijdig gesprek over het plan te voeren met in ieder geval de medezeggenschap. Voor zover instellingen na de vaststelling van de instellingsbegroting voor 2019 hun plan gereed hebben, dient men de mogelijkheid te behouden de instellingsbegroting 2019 zo nodig aan te kunnen passen op het plan.

Vragen van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Minister kan uitleggen op welke wijze de verschillende door de leden geciteerde gebruikte bewoordingen om de geborgde mate van invloed van de medezeggenschap aan te duiden, zich tot elkaar verhouden en wat de precieze borging is die de Minister beoogt met betrekking tot de medezeggenschap.

Allereerst verwijs ik graag naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie waarom de regering de rol en betrokkenheid van de medezeggenschap en het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet heeft opgenomen in de amvb. Inderdaad is om de in dat antwoord genoemde reden het instemmingsrecht van de medezeggenschap op het plan niet expliciet in de amvb opgenomen. Geenszins doet deze juridische uitwerking af aan het feit dat de instellingen zich, vertegenwoordigd door de VSNU en de Vereniging Hogescholen, uitdrukkelijk hebben verbonden aan de afspraken die in het akkoord over de kwaliteitsafspraken zijn gemaakt. Instellingen hebben daarin afgesproken dat zij de medezeggenschap instemmingsrecht geven op het plan. Om die reden kan de maatstaf in de amvb die betrekking heeft op de rol van de relevante interne partijen bij de totstandkoming van het plan, niet anders worden uitgelegd dan dat het ontbreken van instemming van de medezeggenschap in de regel betekent dat niet aan de desbetreffende maatstaf is voldaan. Tegelijkertijd is het zo dat de omstandigheid dat de medezeggenschap met het plan heeft ingestemd, niet automatisch betekent dat de NVAO zal oordelen dat aan de maatstaf in artikel 4.30, eerste lid, onderdeel c, onder 2° is voldaan. Om die reden wordt in de toelichting bij de amvb aangegeven dat de instemming van de medezeggenschap indicatief is voor voldoende betrokkenheid van interne belanghebbende partijen bij het opstellen van de aanvraag.

Overigens is de betrokkenheid van de medezeggenschap ook geborgd doordat de medezeggenschap op grond van de wet instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van de begroting (artikel 9.30a, derde lid respectievelijk artikel 9.33, tweede lid en artikel 10.16b, derde lid respectievelijk artikel 10.20, derde lid, van de WHW), en de instellingen in het akkoord over de kwaliteitsafspraken hebben afgesproken dat de besteding van de studievoorschotmiddelen tot de hoofdlijnen van de begroting behoort.

Voorts vragen de leden of de Minister erkent dat, indien het recht van instemming slechts indicatief is, er geen sprake is van een recht en dat een andere bewoording beter op zijn plaats zou zijn.

Hoewel het instemmingsrecht op het plan niet in wet- en regelgeving is voorgeschreven, hebben instellingen op grond van artikelen 9.33 (voor de universiteiten) en artikelen 10.16b en 10.20 (voor de hogescholen) de ruimte om naast de bij wet voorgeschreven onderwerpen, op aanvullende onderwerpen instemmingsrecht aan de medezeggenschap te verlenen.

Het feit dat het instemmingsrecht van de medezeggenschap op het plan niet in de wet wordt verankerd, brengt derhalve niet met zich mee dat in dezen niet van een instemmingsrecht kan worden gesproken. Ik verwijs volledigheidshalve tevens naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie waarom de regering het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet heeft opgenomen in het Uitvoeringsbesluit.

Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister duidelijk kan maken hoe het niet-verplichte karakter van de instemming van de medezeggenschap in de eerste volzin in het citaat van p. 11 zich verhoudt tot de slotzin die instemming van de medezeggenschap als indicatief ziet voor betrokkenheid van partijen.

Voor het antwoord op deze vraag van de leden verwijs ik graag naar mijn eerdere antwoord op de vraag van de leden wat de borging is die ik beoog met betrekking tot de medezeggenschap. Ook hier geldt dat het feit dat instellingen zich middels het akkoord over de kwaliteitsafspraken aan het instemmingsrecht voor de medezeggenschap gecommitteerd hebben, maakt dat de maatstaf in de amvb die betrokkenheid van interne partijen bij de totstandkoming van het plan vereist, zo moet worden uitgelegd dat de instemming van de medezeggenschap met het plan indicatief is voor voldoende betrokkenheid.

De leden vragen wat die laatstgenoemde medezeggenschap betekent en op welk moment die al dan niet wordt verkregen, en hoe dat zich verhoudt tot de uitspraak op p. 8 waarin gesteld wordt dat de instellingen instemmingsrecht verlenen.

Het instellingsbestuur heeft op grond van artikelen 9.33 (voor universiteiten) respectievelijk 10.16b en 10.20 (voor hogescholen) van de WHW de ruimte om naast de bij wet voorgeschreven onderwerpen, op aanvullende onderwerpen instemmingsrecht aan de medezeggenschap te verlenen. De instellingen hebben zich met het akkoord over de kwaliteitsafspraken gecommitteerd aan het verlenen van instemmingsrecht op het plan. Op grond van artikelen 9.34 (voor universiteiten) en 10.22 (voor hogescholen) van de WHW neemt het college van bestuur de onderwerpen waarop de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op in het medezeggenschapsreglement.

Indien een algemene maatregel van bestuur ondanks de toezegging van de Minister niet het geëigende instrument is om het instemmingsrecht van studenten op de kwaliteitsafspraken te borgen, welke mogelijkheden heeft de regering dan om deze borging wel te realiseren, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks tevens.

In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoorden op de vraag van de leden van de PvdA-fractie waarom de regering de rol en betrokkenheid van de medezeggenschap en het instemmingsrecht van de medezeggenschap op organisatieniveau niet expliciet heeft opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, en de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie wat de precieze borging is die ik beoog met betrekking tot de medezeggenschap.

Voorts vragen de leden of de regering bereid is om het instemmingsrecht op het plan per wetswijziging te regelen, bijvoorbeeld door aan artikel 9.33, eerste lid, WHW een onderdeel toe te voegen.

Een wetswijziging neemt tijd in beslag; het wijzigen van de wet met het oogmerk de wijziging te effectueren tijdens de looptijd van 2019 tot en met 2014 ligt daarom minder voor de hand. Tegen de tijd dat een dergelijke wetswijziging in werking zou treden, zou een substantieel deel van de periode van de kwaliteitsafspraken verlopen zijn en zou de besluitvorming over de toekenning van het grootste deel van de middelen reeds hebben plaatsgevonden.

Of na de periode 2021 tot en met 2024 een vervolg wordt gegeven aan de kwaliteitsafspraken, al dan niet in de vorm van kwaliteitsbekostiging, is bovendien aan een volgend kabinet. Ook met het oog op dat gegeven ligt het niet voor de hand om het instemmingsrecht op een aanvraag voor kwaliteitsbekostiging op dit moment in de wet te verankeren.

Overigens benadruk ik hierbij dat, aangezien het instemmingsrecht van de medezeggenschap op het plan een expliciete afspraak is in het akkoord over de kwaliteitsafspraken, ik erop vertrouw dat dit voor iedereen helder is en partijen zich aan deze afspraak zullen houden.

Ook vragen de leden of de regering bereid is om het instemmingsrecht van de medezeggenschap op het plan te borgen door het begrip «hoofdlijn van de begroting» nader vast te leggen en daarin ook de kwaliteitsafspraken op te nemen.

Het wettelijk verankeren van een verplichting om de kwaliteitsafspraken onderdeel te maken van de hoofdlijnen van de begroting, is niet de geëigende weg om het instemmingsrecht van de medezeggenschap op het plan te borgen. Het instemmingsrecht op het plan is reeds op andere wijze geborgd; ik verwijs in dezen naar mijn reactie op de eerdere vraag van de leden over wat de precieze borging is die ik beoog met betrekking tot de medezeggenschap. Het instellingsbestuur heeft op grond van artikelen 9.33 (voor universiteiten) respectievelijk 10.16b en 10.20 (voor hogescholen) van de WHW de ruimte om naast de bij wet voorgeschreven onderwerpen, op aanvullende onderwerpen instemmingsrecht aan de medezeggenschap te verlenen. De instellingen hebben zich met het akkoord over de kwaliteitsafspraken gecommitteerd aan het verlenen van instemmingsrecht op het plan. Op grond van artikelen 9.34 (voor universiteiten) en 10.22 (voor hogescholen) van de WHW neemt het college van bestuur de onderwerpen waarop de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op in het medezeggenschapsreglement.

De leden geven tot slot aan dat in de nota van toelichting een aantal keer wordt benadrukt dat tijdige en voldoende betrokkenheid van de medezeggenschap bij de plannen van de instellingen met betrekking tot kwaliteitsbekostiging belangrijk is voor een goede uitvoering van deze wet. De studentorganisatie LSVb geeft echter aan dat deze betrokkenheid van de medezeggenschap in de praktijk soms nog te beperkt is.

Erkent de Minister dat deze signalen uit de praktijk laten zien dat een dergelijke borging wellicht niet voldoende is, zo vragen de leden. Voorts vragen zij in hoeverre de Minister denkt met de borging zoals deze er nu ligt de problemen zoals aangegeven door de studentorganisaties te kunnen verhelpen.

In het akkoord over de kwaliteitsafspraken zijn met de VSNU, de Vereniging Hogescholen, het ISO en met de LSVb afspraken overeengekomen om de betrokkenheid van de medezeggenschap te borgen. De NVAO zal op grond van de amvb in het kader van haar advisering scherp kijken naar de vraag of de medezeggenschap tijdig en voldoende is betrokken, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt. Op deze wijze is de betrokkenheid van de medezeggenschap afdoende geborgd. Indien de NVAO negatief adviseert omdat een instelling de afspraken over het betrekken van de medezeggenschap niet is nagekomen, kan ik besluiten de kwaliteitsbekostiging niet toe te kennen.

Ik hoop met bovenstaande antwoorden uw vragen voldoende te hebben beantwoord.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA), (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Van Strien (PVV), P. van Dijk (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Köhler (SP), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66), (vice-voorzitter), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV) en Van Zandbrink (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 34 035, AD.

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/19, 34 035, AD.

X Noot
4

Kamerstukken 34 035.

X Noot
5

Kamerstukken I 2018/19, 34 035, AD.

X Noot
6

Kamerstukken 34 035.

Naar boven