34 035 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

33 519 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs)

AB1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 augustus 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 juni 2017 inzake aanbieding tweede monitorrapportage studievoorschot.3 Naar aanleiding van deze rapportage is op 16 juni 2017 een brief gestuurd aan de Minister met enige vragen van de fractie van GroenLinks.

De Minister heeft op 22 augustus 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 16 juni 2017

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft kennisgenomen van uw brief van 1 juni 2017 inzake aanbieding tweede monitorrapportage studievoorschot.4 Naar aanleiding van deze rapportage wensen de leden van de GroenLinks-fractie enige vragen te stellen.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn niet gelukkig met de wijze waarop de regering meent aan toezegging T02061 te hebben voldaan. Onder dit nummer staat de toezegging geregistreerd dat de regering kwalitatief zal monitoren wat er gebeurt met de instroom voor meerjarige opleidingen die niet direct een beter loopbaanperspectief en hoger salaris opleveren. De term «kwalitatieve monitoring» werd geduid als de vraag «...wat de nieuwe regeling bij deze groepen studenten teweegbrengt en of daar problemen gaan ontstaan». De Minister antwoordde dat «... monitoring niet een ander woord is om u op een zijpad te zetten en u tevreden te stellen. Ik ga een en ander echt serieus monitoren. Dat geldt voor de instroom, de doorstroom en de stap naar meerjarige masters.»

In reactie onderstreepte het lid Ganzevoort: «Bij de monitoring gaat het mij erom dat wij niet alleen de platte instroom meten. Vanwege de motivatie verwacht ik niet dat dit heel grote effecten zal hebben. Het gaat mij er meer om dat wij ook kwalitatief bezien wat het voor deze groepen studenten betekent als zij met dit nieuwe stelsel worden geconfronteerd. Hoe gaan zij om met het lenen? Heeft dat gevolgen voor de vraag hoe zij verder aan inkomsten komen, et cetera? Ik zou niet alleen de instroom willen weten, maar zo veel mogelijk over hoe zij daar uiteindelijk op acteren.» Met die kleuring zegde de Minister een kwalitatieve monitoring toe.

Deze leden hebben deze kwalitatieve monitoring niet kunnen opmerken en vragen de regering een toelichting.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben verder vragen over de toezegging geregistreerd onder nummer T01768. Het lid Ganzevoort vroeg in het licht van maatregelen die voor studenten beperkend kunnen werken – zoals de harde knip – wat de regering doet om het aantal instroommomenten te vergroten. De Minister antwoordde dat dat hoger moest worden dan de 54% van dat moment, dat het gerelateerd moest zijn aan de studeerbaarheid en dat zij daarover met de instellingen zou gaan spreken. In haar brief constateert de Minister dat bij 127 van de 467 opleidingen studenten op een later moment zijn ingestroomd en dat zij niet weet bij hoeveel opleidingen dit zou kunnen. Onduidelijk is of zij hierover met de instellingen heeft gesproken en of het aantal opleidingen inderdaad is gegroeid.

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat het uitblijven van klachten bij de inspectie geen indicatie is dat er geen onnodige vertraging bij studenten optreedt. Deze leden vragen de regering om nadere informatie over aantal en intenties van de opleidingen en gevolgen voor studenten die zich hierdoor soms pas een jaar later kunnen inschrijven voor een masteropleiding.

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. de Vries-Leggedoor

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 augustus 2017

Bij brief van 16 juli 2017 heeft de fractie van GroenLinks van uw Kamer mij enkele vragen gesteld naar aanleiding van de laatste studievoorschotmonitor die ik hen op 1 juni 2017 heb aangeboden.5 Met deze brief zal ik deze vragen beantwoorden.

Allereerst uw aanvullende vragen rond toezegging T02061, inzake de monitoring van de effecten van het studievoorschot op de instroom, doorstroom en uitstroom van studenten die een meerjarige masteropleiding volgen.

Ik heb uw Kamer toegezegd de toegankelijkheid van meerjarige masteropleidingen in het hoger onderwijs nauwgezet te volgen; met de studievoorschotmonitor geef ik vorm aan deze toezegging. De toegankelijkheid van en deelname aan meerjarige masteropleidingen is een expliciet en vast onderdeel van deze monitor. ResearchNed bekijkt en bespreekt deze groep uitgebreid, met name in hoofdstuk drie van het monitorrapport. Dit deel is inderdaad goeddeels kwantitatief van aard.

De studievoorschotmonitor in zijn geheel is als volgt opgebouwd. ResearchNed volgt en onderzoekt een groot aantal ontwikkelingen, vooral kwantitatief. Vervolgens bespreek ik deze uitkomsten met ResearchNed, maar ook met de instellingen, de studentenorganisaties en andere betrokken partijen. Samen met de onderzoekers en deze betrokkenen bekijk ik of er opvallende of zorgwekkende ontwikkelingen zijn. Wanneer dat het geval is, is dat reden tot verder (verdiepend) onderzoek. Op deze wijze kunnen we met de monitor heel breed de vinger aan de pols houden in het hoger onderwijsveld, maar blijft ze wel hanteerbaar. Bij zorgwekkende ontwikkelingen kunnen we snel een vervolgonderzoek opzetten, omdat er een goede basisstructuur ligt.

De monitor bevat dus wel degelijk ook kwalitatief onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van motievenonderzoek. Ik besluit echter pas tot intensivering op het moment dat hier aanleiding voor is, en altijd in samenspraak met betrokken partijen. Een voorbeeld hiervan betreft de instroom van studenten met een functiebeperking. Uit de monitorresultaten van vorig jaar leek deze achter te blijven. Dat heeft geleid tot een verdiepend kwalitatief onderzoek in de monitor dit jaar en aanvullende maatregelen, waaronder een intensivering van de voorlichting. Ook is er verdiepend, kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de motieven van mbo-studenten om al dan niet door te studeren in het algemeen en naar numerusfixus-opleidingen in het bijzonder, en naar de introductie van het studentenreisproduct voor minderjarige mbo-studenten. Met het oog op volgend jaar heb ik samen met de onderzoekers de resultaten uit de huidige monitor al besproken. Daar is ook een aantal aanvullende acties uit naar voren gekomen, waarover ik u heb geïnformeerd in de aanbiedingsbrief.6 Mocht er aanleiding toe zijn, dan kan ik Researchned verzoeken om verdiepend onderzoek te verrichten naar kwesties en vragen rond inkomen of andere gedragseffecten. Overigens komen financiële aangelegenheden ook uitgebreid aan bod in de Studentenmonitor van het Nibud die tweejaarlijks verschijnt. Deze wordt mede mogelijk gemaakt door OCW. De volgende editie van deze monitor verschijnt komend najaar.

Tot nu toe zijn er echter geen opvallende of zorgwekkende ontwikkelingen geconstateerd rond de toegankelijkheid van de meerjarige masters. Studenten weten deze masters onveranderd goed te vinden. Niet alleen in de zorg en techniek, maar ook in de researchmasters is de instroom goed. Wel laat de monitor een dalende lijn zien in de instroom in meerjarige onderwijsmasters in het hbo. Deze daling doet zich echter al sinds 2006/2007 voor, en lijkt in die zin weinig te maken te hebben met de studiefinanciering. ResearchNed wijst erop dat dit veroorzaakt wordt door een daling van het aantal deelnemers aan de master Educational Needs. Dat heeft te maken met een verzadiging van de arbeidsmarkt. De instroom in de onderwijsmasters in het wo schommelt de laatste jaren vrij stabiel rond de duizend deelnemers, aldus ResearchNed (figuur 3.5).

Dan wat betreft uw vragen rond T01768, wat de regering doet om het aantal instroommomenten in de masteropleidingen te vergroten. Ik heb hierover contact gehad met de VSNU en met de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie). Beide hebben mij desgevraagd laten weten dat zij geen aanwijzingen hebben dat er onnodige vertraging optreedt bij de doorstroom van bachelor naar master. Het onderwerp staat niet op de kaart als probleem.

De Inspectie heeft voorafgaand aan de invoer van de harde knip hier wel een onderzoek naar uitgevoerd. Dit onderzoek had specifiek betrekking op het aantal instroommomenten dat universiteiten hanteren (op opleidingsniveau), en het beleid hierop. De Inspectie concludeerde in deze monitor dat het merendeel van de universiteiten werkt aan meerdere instroommomenten. Daarnaast bleek dat het niet voor alle masteropleidingen haalbaar is om meerdere instroommomenten te creëren, vanwege de opbouw van het curriculum of het geringe aantal studenten. Bij opleidingen met twee of meer instroommomenten komt het nauwelijks voor dat het curriculum volledig opnieuw wordt gestart op het tweede instroommoment. Vaak stromen studenten in de bestaande groep in, en zijn programma’s studeerbaar gemaakt voor beide momenten. Het aanbieden van meerdere instroommomenten blijkt moeilijker bij eenjarige dan bij tweejarige masters. De Inspectie tekent voorts aan dat een beperking van het aantal instroommomenten in de masteropleiding, volgens een aantal universiteiten, niet tot onnodige studievertraging hoeft te leiden. Voorwaarde is dan onder andere dat het bachelorprogramma binnen de geprogrammeerde tijd behaald kan worden. De Inspectie constateerde in dat verband dat universiteiten een duidelijk herkansingenbeleid hanteren en zich inspannen om studenten in staat te stellen de bachelorfase tijdig af te ronden. Dat doen ze door duidelijke afspraken te maken over herkansingsmomenten en nadrukkelijk te sturen op het tijdig nakijken van (her)tentamens, het strakker inrichten van het scriptieproces en waar mogelijk het vervroegen van de laatste herkansingsperiode in het derde bachelorjaar.

Vanwege de positieve uitkomsten van deze monitor, heeft de Inspectie dit onderzoek geen herhaling of vervolg gegeven. Ook in de afgelopen jaren heeft de Inspectie geen signalen gekregen, ook niet via de studentenorganisaties, dat studenten hinder ondervinden van het instroommoment in de master dat universiteiten hanteren, bijvoorbeeld in de vorm van onnodige studievertraging. Ook de VSNU ziet geen reden een dergelijk onderzoek uit te voeren.

Wel zal ik het volgende doen om aan de zorgen van de Eerste Kamer tegemoet te komen. In de laatste studievoorschotmonitor bleek dat de directe doorstroom van bachelor naar master in het wo is afgenomen van 73% naar 68%. Ik heb daarbij in de aanbiedingsbrief het volgende aangegeven. Sinds de invoering van de harde knip is het minder vanzelfsprekend dat studenten binnen de eigen instelling direct doorstromen naar een verwante master. Ook selecteren meer masteropleidingen, en stromen studenten niet meer automatisch door. Dat kan eraan bijdragen dat studenten bewuster kiezen voor een masteropleiding, een tussenjaar doen, of hun master in het buitenland volgen. Dat gezegd hebbende, is de daling van het aandeel studenten dat na afronding van een bacheloropleiding direct aan een master begint, wel een ontwikkeling die aandacht vraagt. Het is belangrijk om vast te stellen welke redenen hieraan ten grondslag liggen. Dat zal daarom in de volgende monitor geadresseerd worden. Ik zal hierbij ook de voornoemde thematiek betrekken; of studievertraging in de bachelor mogelijk ten grondslag ligt aan het feit dat studenten niet direct (kunnen) doorstuderen in een master. In de aanbiedingsbrief bij de monitor zal ik hierover dan volgend jaar terugkoppelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

De letters AB hebben alleen betrekking op wetsvoorstel 34 035.

X Noot
2

Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA) (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Köhler (SP), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66) (vice-voorzitter), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV)

X Noot
3

Kamerstukken I 2016/17, 34 035, AA.

X Noot
4

Kamerstukken I 2016/17, 34 035, AA.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2016/2017, 34 035, AA.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2016/2017, 34 035, AA.

Naar boven