34 035 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

Nr. 24 AMENDEMENT VAN HET LID MOHANDIS C.S.

Ontvangen 31 oktober 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel I, onderdeel BO, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.

2. Voor het tweede onderdeel (nieuw) worden een aanhef en een onderdeel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnen voor de terugbetaling van de lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk lening hoger onderwijs ten minste € 545 onderscheidenlijk € 60. Bij ministeriële regeling kan dit bedrag gelet op de loonontwikkeling worden herzien.

3. In het tweede onderdeel (nieuw) wordt «In artikel 6.9, vierde lid,» vervangen door: In het vierde lid.

Toelichting

Onder het studievoorschot kan de terugbetaling van een studieschuld worden gespreid over 35 jaar. Daarmee worden de maandlasten bijna gehalveerd. Oud-studenten die meer kunnen en willen terugbetalen, wordt maatwerk en flexibiliteit geboden om sneller af te lossen. Indachtig deze uitgangspunten wordt met dit amendement geregeld dat een aanzienlijke groep niet langer verplicht wordt om toch minstens € 45 per maand terug te betalen.

Voor debiteuren met voldoende financiële draagkracht geldt thans de verplichting om ongeacht de hoogte van de schuld ten minste € 45 per maand terug te betalen (€ 545 per jaar). Met de verlengde terugbetaaltermijn van 35 jaar is het termijnbedrag bij een schuld van minder dan ongeveer € 12.500 al snel lager dan € 45 per maand. Vasthouden aan het minimum aflosbedrag van € 45 per maand past niet bij de grotere eigen verantwoordelijkheid die studenten onder het studievoorschot wordt geboden. Vanwege de kosten van incasso is het doelmatig om een minimumbedrag van € 5 per maand te vragen aan studenten met voldoende draagkracht.

Dit amendement kan, afhankelijk van terugbetaalgedrag van de student, tot gevolg hebben dat een deel van de aflossingen op een later moment wordt ontvangen, maar leidt over de jaren heen niet tot EMU-saldo relevante kosten. Bovendien is bij de raming uitgegaan van de aanname dat er helemaal geen minimum gehanteerd wordt. De wijziging van het kasritme treedt pas op na 2018, wanneer de eerste groep studenten die onder het studievoorschot een master heeft gedaan, gaat terugbetalen. Dit kan te zijner tijd worden ingepast op artikel 11 «Studiefinanciering» van de OCW-begroting.

Mohandis Van Meenen Klaver Duisenberg

Naar boven