34 016 (R2036) Wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven

Nr. 13 AMENDEMENT VAN DE LEDEN GESTHUIZEN EN SCHOUW

Ontvangen 9 maart 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel II wordt «in geval van een veroordeling wegens dit misdrijf, die onherroepelijk is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet» vervangen door: voor misdrijven die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van deze rijkswet.

Toelichting

Met dit amendement wordt een groot deel van de nota van wijziging ongedaan gemaakt. Met die nota van wijziging zou het mogelijk worden om ook bij mensen die worden veroordeeld op grond van artikel 134a Sr, nadat de nieuwe wet in werking is getreden, maar de gedraging waarop de veroordeling betrekking heeft vóór de inwerkingtreding gepleegd hebben, de nationaliteit af te nemen. Het amendement regelt dat de tekst met betrekking tot het overgangsrecht weer komt te luiden zoals deze was opgenomen in het oorspronkelijke voorstel. De redenen hiervoor zijn als volgt. In de huidige tekst van het wetsvoorstel is op zich geen sprake van het met terugwerkende kracht strafbaar stellen van een bepaalde gedraging. Wel wordt aan die gedraging met terugwerkende kracht een extra (ingrijpende) consequentie verbonden. Dat gebeurt via een bestuurlijke maatregel; de Minister van VenJ neemt een besluit tot ontneming van het Nederlanderschap. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat ook bestuurlijke maatregelen een punitief karakter kunnen hebben. Daarbij wordt onder andere op de aard van de maatregel getoetst. Overwegende dat bovendien voor velen het verliezen van zijn of haar Nederlanderschap als een straf zal voelen en ook zo zal uitpakken, die bovendien in sommige gevallen zwaarder gevoeld zal worden dan een gevangenisstraf of geldboete, lijkt het aannemelijk dat deze maatregel een punitief karakter heeft. Wanneer dat het geval is, moeten volgens het EHRM alsnog strafrechtelijke waarborgen gelden. Er moet dan onder meer rekening worden gehouden met het legaliteitsbeginsel in artikel 7 van het EVRM. Terugwerkende kracht is verboden. Dit bestaat uit twee elementen: ten eerste moet iemand vooraf kunnen weten of een bepaalde gedraging strafbaar is, maar ten tweede moet hij ook kunnen weten wat die straf dan kan inhouden. Hoewel dit tweede deel niet in artikel 16 van de Nederlandse Grondwet is verankerd, is het wel neergelegd in de tweede volzin van artikel 7 lid 1 van het EVRM. Hierdoor bestaat zowel het risico dat de Nederlandse rechter dit deel van de rijkswet buiten toepassing zal laten als dat het EHRM uiteindelijk Nederland zal veroordelen. Daar de indieners van mening zijn dat dit artikel hier ook van toepassing is of kan zijn, stellen zij voor die kwetsbaarheid uit het wetsvoorstel te halen.

Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door het overgangsrecht in artikel II te wijzigen.

Gesthuizen Schouw

Naar boven