34 013 Wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 oktober 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat ertoe strekt de beslissing over een onderzoek in het lichaam van een gedetineerde in handen te leggen van een officier van justitie. Om wat voor een onderzoek gaat het hier? Wat kan de aanleiding zijn voor een dergelijk onderzoek? Kan de regering aangeven hoe vaak er onderzoek in het lichaam van een gedetineerde plaatsvindt?

Deze leden merken op dat de beslissing of er al dan niet onderzoek in het lichaam plaats kan vinden op dit moment wordt genomen door de leidinggevende binnen de politieorganisatie die deelneemt aan het driehoeksoverleg met de burgemeester. Wie is dit in de praktijk?

Voornoemde leden vragen voorts hoe de procedure verloopt als er sprake is van een noodsituatie, hetzij ten aanzien van de gezondheid van de gedetineerde, hetzij ten aanzien van de veiligheid van andere aanwezigen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij merken op dat leden van de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel verruiming van fouilleerbevoegdheden (Kamerstuk 33 112) hebben voorgesteld het besluit tot onderzoek in het lichaam bij de rechtercommissaris of de officier van justitie te leggen. Wat heeft de regering doen besluiten deze ingrijpende beslissing bij de officier van justitie te leggen en niet bij de rechtercommissaris?

Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat het verschuiven van deze bevoegdheid naar de officier van justitie nog praktisch uitgewerkt moet worden. Kan de regering meer duidelijkheid geven over de uitwerking van onderhavig wetsvoorstel en over de ambtsinstructie voor de politie? Wordt er rekening gehouden met de wensen van de arrestant als zij door iemand van hetzelfde geslacht onderzocht willen worden? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering aangeven hoe vaak er gefouilleerd wordt in het lichaam in politiecellen of voordat een arrestant een politiecel ingaat? Is er moderne apparatuur, zoals dat wordt gebruikt op vluchthavens, dat de politie kan gebruiken om mensen te scannen zodat onnodig onderzoek in het lichaam kan worden voorkomen of in geval van een ernstige verdenking dit te kunnen onderbouwen?

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van de regering dat de rol van de arts duidelijk uit de wet moet blijken. Hoe snel zal de arts aanwezig moeten zijn in de politiecel na het genomen besluit de gedetineerde te onderzoeken in het lichaam? Hoe realistisch is die termijn? Zijn er voldoende artsen beschikbaar tijdig te reageren op het verzoek van de officier van justitie onderzoek te doen in het lichaam van de gedetineerde of om medisch onderzoek te doen als dat nodig is?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij steunen de voorgestelde wijziging gezien de wijze waarop het wetsvoorstel de verruiming van de fouilleerbevoegdheden zijn beloop heeft gehad in de Eerste Kamer. Deze leden hebben daarover nog wel enkele vragen.

De aan het woord zijnde leden vragen hoe de voorgestelde wijziging de officier van justitie de beslissing te laten nemen, zich verhoudt tot de geboden spoed die onderzoek van het lichaam van de verdachte kan vergen. Zij vragen de regering hoe reëel zij de kans acht dat uit deze wetswijziging voortvloeit dat het langer duurt dan met de huidige regeling, waarbij tevens moet worden gewacht op de aanwezigheid van een arts of verpleegkunde, voordat onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde kan plaatsvinden. Deze leden vragen voorts inzicht te verschaffen in de hieraan eventueel verbonden risico’s. Deze leden denken in eerste instantie dan aan de situatie dat geconstateerd wordt dat er voorwerpen zijn verborgen in het lichaam waarmee de veiligheid van de politiemensen kan worden bedreigd. Maar ook is de situatie voorstelbaar dat andere ongewenste zaken als smokkelwaar worden verborgen in lichaamsholtes en dat uitstel van het lichamelijk onderzoek de verdachte de mogelijkheid biedt zich te ontdoen van deze zaken. Graag vernemen deze leden een reactie op deze punten.

De leden van de CDA-fractie leden vernemen tevens een reactie van de regering op deze vragen met betrekking tot de beslissing de bepaling te schrappen dat iedere medewerker van het politiebureau of het cellencomplex de hier bedoelde beslissing mag nemen in het geval onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is. Zij delen de opvatting dat dit zich slecht zal verhouden met het leggen van de beslissing bij de officier van justitie. Zij vragen echter of de geboden spoed niet juist hetgeen is wat hier een verschil zou rechtvaardigden? Moet niet juist in noodsituaties, waarbij de veiligheid van politiemedewerkers in gevaar is, direct tot een onderzoek kunnen worden beslist, zonder toestemming af te wachten van hogerhand? De aan het woord zijnde leden vragen ook of de regering met betrekking tot dit laatste punt verder is gegaan dan de wens van de Eerste Kamer. Werd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer gevraagd ook in spoedeisende situaties politiemedewerkers de bevoegdheid te ontnemen te beslissen tot een onderzoek? Ook hier is de vraag relevant of het gekozen middel af doet aan de spoed waarmee dit onderzoek geboden kan zijn.

Voornoemde leden vragen of het mogelijk is dat een arts of verpleegkunde weigert een dergelijk onderzoek uit te voeren en welke gevolgen hieraan worden verbonden.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze politie en justitie omgaan met een onderzoek in het lichaam van een verdachte die is komen te overlijden (zogenaamde post mortem gevallen). Op welke wijze worden zowel nabestaanden als slachtoffers betrokken in de beslissing die door de officier van justitie kan worden genomen het lichaam te onderzoeken? Wat zijn de criteria op basis waarvan wel of niet besloten wordt tot eventueel een gerechtelijke sectie?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering nog geen overleg gehad heeft gehad met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over de praktische vormgeving van het verschuiven van de bevoegdheid naar de officier van justitie. Zij vragen de regering of het wenselijk is dit overleg zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden, ook omdat de wens tot verruiming van de betreffende bevoegdheid voortkomt uit een inventarisatie onder arrestantenverzorgers zelf. De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts in dit overleg de vragen met betrekking tot de spoedeisendheid, zoals zij die hierboven hebben verwoord, ter consultatie aan deze partijen voor te leggen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij begrijpen dat door de beslissing neer te leggen bij de officier van justitie, en dus niet bij de politie, tot gevolg moet hebben dat de politie ook in een noodgeval de beslissing niet mag nemen. Wel vragen deze leden of zij goed hebben begrepen dat er nu helemaal geen vervanging wordt geregeld mocht zich een noodgeval voordoen. Dit in tegenstelling tot het eerdere wetsvoorstel waarbij er wel in vervanging was voorzien. Er kunnen zich altijd onvoorziene omstandigheden voordoen en deze leden vragen daarom of toch beter voor de zekerheid in geval van nood nog iemand bevoegd moet zijn de beslissing te nemen.

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat is afgezien van een formele consultatiefase, maar wel op korte termijn in overleg zal worden getreden met de politie en het OM over de praktische vormgeving van het verschuiven van de bevoegdheid naar de officier van justitie. Heeft dit overleg inmiddels plaatsgevonden en zo ja, wat was het resultaat daarvan?

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Onderdeel B, (achtste lid)

De leden van de VVD-fractie merken op dat er een onderscheid wordt aangebracht tussen onderzoek aan het lichaam en onderzoek in het lichaam. Kan de regering aangeven welke vormen van onderzoek onder het onderzoek aan het lichaam vallen? Zijn de mensen op de werkvloer zich voldoende bewust van dit onderscheid, zodat zij weten wie wanneer toestemming voor onderzoek moet verlenen?

Artikel 3

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven wanneer het wetsvoorstel naar verwachting in werking zal treden.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

Naar boven