34 003 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen)

I BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2015

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen heb ik uw Kamer laten weten met de Europese Commissie het gesprek aan te gaan over de in dat wetsvoorstel opgenomen tijdelijke vrijstelling voor zeehavens (artikel 6c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969).1

Deze tijdelijke vrijstelling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen moment. In het wetsvoorstel is opgenomen dat daar sprake van zal zijn zodra een gelijk Europees speelveld voor zeehavens is bereikt. Een meerderheid in beide Kamers der Staten-Generaal ondersteunde deze insteek van het kabinet. Desalniettemin heb ik beide Kamers der Staten-Generaal tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook laten weten dat de Europese Commissie bezwaren had tegen de bedoelde vrijstelling.

Om die reden zijn gesprekken met de Europese Commissie gestart waarin de Nederlandse belangen, en met name die van de Nederlandse zeehavens, zeer nadrukkelijk over het voetlicht gebracht zijn. Op basis van het gevoerde overleg met de Europese Commissie zie ik aanleiding de zeehavens, gelijktijdig met uw Kamer, te laten weten dat zij rekening moeten houden met aanvang van de vennootschapsbelastingplicht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017, ondanks dat van een gelijk Europees speelveld naar alle waarschijnlijkheid nog geen sprake zal zijn. Dit zou betekenen dat de zeehavens na 1 januari 2016 een termijn van een jaar hebben om zich voor te bereiden. Een formeel besluit van de Europese Commissie verwacht ik in het eerste kwartaal van 2016.

Het voorgaande laat onverlet dat het kabinet, mede met het oog op het behoud van investeringscapaciteit en werkgelegenheid, blijft streven naar een gelijk Europees speelveld voor zeehavens. Het kabinet blijft er bij de Europese Commissie dan ook op aandringen dat richtsnoeren worden opgesteld voor staatssteun aan zeehavens en dat zij ook op het terrein van de zeehavens werk blijft maken van de bestrijding van oneerlijke concurrentie door staatssteun. Ik ga er daarom vanuit dat de Europese Commissie de zeehavens in andere EU lidstaten op een gelijke wijze aan onderzoeken met betrekking tot de winstbelasting blijft onderwerpen, zoals ook in haar persbericht van 9 juli 20142 is aangekondigd.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Zie het memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken I 2014/15, 34 003, D, blz. 24).

X Noot
2

Het persbericht is raadpleegbaar via navolgende link: http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14–794_en.htm

Naar boven