34 002 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015)

Nr. 99 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 maart 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 12 november 2014 over de reactie op vragen van de leden Bashir en Groot tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2015 over de tijdelijke willekeurige afschrijving schepen en het tonnageregime (Kamerstuk 34 002, nr. 53) en over de brief van 11 november 2014 over de reactie op het verzoek van het lid Bashir om een brief naar aanleiding van het krantenartikel in het NRC Handelsblad van vrijdag 31 oktober 2014 met als titel «Strop voor fiscus, onderzoek naar investeringen in schepen» (Kamerstuk 34 002, nr. 73).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 december 2014 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 2 maart 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van financiën aangaande het krantenartikel «Strop voor de fiscus, onderzoek naar investeringen in schepen». De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen aangaande deze brief.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat wanneer een fiscale stimuleringsmaatregel wordt getroffen, er altijd partijen zijn die daar misbruik van maken. De tijdelijke willekeurige afschrijving was bedoeld om ondernemers meer liquiditeit te verschaffen tijdens de moeilijke crisisjaren. Is de Staatssecretaris het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de regeling niet was bedoeld om te beleggen in beleggingen die niets met de dagelijkse werkzaamheden van de belastingplichtige te maken hebben? Was het onder de regeling mogelijk de regeling aan te wenden voor beleggingen? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de regeling daar niet voor bedoeld was?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de fiscus afspraken heeft gemaakt met belastingplichtigen die de willekeurige afschrijvingen aanwendden voor zeeschepen, terwijl de belastingplichtigen niet actief waren in de zeevaart. Klopt dit? Acht de Staatssecretaris het wenselijk dat dergelijke afspraken worden gemaakt met belastingplichtigen, als deze belastingplichtigen duidelijk niet in de geest van een al dan niet tijdelijke stimuleringsmaatregel handelen? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de Belastingdienst alleen haar medewerking aan afspraken met belastingplichtigen zou moeten verlenen als niet alleen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest van de wet wordt gehandeld?

Kan de Staatssecretaris aangeven in welke orde van grootte de derving van belastinginkomsten ligt als gevolg van de aanwending van de willekeurige afschrijving voor beleggingen in zeeschepen? Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de effectiviteit van het instrument van verruiming van de willekeurige afschrijving in het licht van de gevoeligheid voor oneigenlijke belastingconstructies?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Staatssecretaris over de tijdelijke willekeurige afschrijving schepen en het tonnageregime. Bij deze leden leven echter nog verschillende vragen, welke zij de Staatssecretaris hierbij voorleggen.

Allereerst vragen de leden de Staatssecretaris of hij kan aangeven of de tijdelijke willekeurige afschrijving inderdaad omstreden is binnen de Belastingdienst, aangezien volgens mediaberichten correspondentie daar op wijst. Is er binnen de Belastingdienst discussie geweest over de risico’s van deze maatregel en zo ja, welke zorgen leefden er bij medewerkers? Wanneer zijn voor het eerst twijfels geuit ten aanzien van deze regeling? Hoe is met deze zorgen en de genoemde risico’s omgegaan? Tot welke aanvullende acties hebben de zorgen geleid?

Volgens andere mediaberichten is in interne documenten van de Belastingdienst al wel de conclusie getrokken dat de maatregel «veelvuldig» is gebruikt voor «oneigenlijke doeleinden». De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of deze conclusie inderdaad is getrokken. Zo ja, waarom heeft hij deze conclusie dan prematuur genoemd? Is de Staatssecretaris bereid deze stukken aan de Kamer te doen toekomen?

Kan de Staatssecretaris nader ingaan op het risicogerichte toezicht dat hij noemt in de brief van 11 november jl.? Wat houdt dit concreet in? Waar let de Belastingdienst op bij risicogericht toezicht in dit geval?

Genoemde leden vragen de Staatssecretaris tevens wat hij bedoelt met «zeer gering of zelfs nihil», wanneer hij het heeft over een mogelijke samenloop tussen de tijdelijke willekeurige afschrijving en het tonnageregime. In welke orde van grootte valt deze samenloop? Kan de Staatssecretaris deze samenloop uitleggen?

De Staatssecretaris ontkent dat er sprake zou zijn van een strop van 500 miljoen euro. In welke orde van grootte ligt de mogelijke strop dan? Kan de Staatssecretaris de bedragen die hiermee gemoeid zijn (en anders schattingen als deze niet bekend zijn) onderverdelen in 1.) een financiële strop en 2.) in het mogelijk onterecht genoten fiscaal voordeel en de eventuele mogelijke opbrengsten door handhavingsacties?

Klopt het dat bedrijven hebben gedaan alsof een grote investering is verricht, terwijl zij deze feitelijk niet hebben gedaan en ze daardoor hun winst kunstmatig laag hebben weten te houden, vragen de leden van de SP-fractie?

Hoeveel personen zijn binnen de Belastingdienst of andere instellingen bij het onderzoek betrokken? In welk stadium is het onderzoek? Hoeveel bedrijven en constructies worden momenteel onderzocht? Kan de zaak die door een bedrijf tegen de Belastingdienst is aangespannen als testcase worden gezien? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid de Kamer op de hoogte te stellen wanneer deze zaak is afgerond? Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer hij verwacht de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat de Belastingdienst momenteel uitvoert?

De leden van de fractie van de SP willen ook van de Staatssecretaris weten wat hij over het lopende onderzoek en de gemoeide bedragen precies wel weet en wat hij niet weet. Kan de Staatssecretaris tevens in het algemeen aangeven welke dingen die hij weet, hij niet met de Kamer gedeeld heeft en waarom? Kan de Staatssecretaris tevens aangeven hoe hij denkt te kunnen functioneren als hij niet alles weet wat er in zijn dienst gebeurt, ook als deze zaken tot forse stroppen kunnen leiden waar hij vervolgens verantwoording over moet afleggen?

Kan de Staatssecretaris ten slotte aangeven, vragen de leden van de SP-fractie, of het volledig uitvoeren van de breed gesteunde en aangenomen motie Bashir c.s. (Kamerstuk 32 504, nr. 55) invloed zou hebben gehad op dit eventuele misbruik?

II Reactie van de Staatssecretaris

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de PvdA en de SP. Ik zal bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde aanhouden zoals die aan mij is voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA vragen te bevestigen dat de regeling tijdelijke willekeurige afschrijving (hierna: TWA) niet was bedoeld voor beleggingen die niets met de dagelijkse werkzaamheden van de belastingplichtige te maken hebben. In het verlengde hiervan vragen zij of het onder de regeling mogelijk was de regeling aan te wenden voor beleggingen en of de mening wordt gedeeld dat de regeling daar niet voor bedoeld was.

De TWA houdt kort gezegd in dat ondernemingen de mogelijkheid krijgen om investeringen die in een bepaald kalenderjaar plaatsvinden, in twee jaar af te schrijven tot de restwaarde. Dit gold voor investeringen in de jaren 2009, 2010 en 2011. De in het tweede deel van 2013 geldende TWA zag alleen op investeringen in dat jaar, waarbij – kort gezegd – tot de helft kon worden afgeschreven. De maatregel is er op gericht om in het licht van de kredietcrisis de investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen aan te wakkeren die van direct belang zijn voor de economische ontwikkeling. Hierbij zijn alle nieuwe bedrijfsmiddelen aangewezen waarop vervolgens een aantal uitzonderingen is gemaakt. Bij de uitzonderingen kan worden gedacht aan specifieke bedrijfsmiddelen, zoals gebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken, bromfietsen, motorrijwielen en personenauto’s, dieren en immateriële vaste activa (waaronder software), maar ook aan investeringen in bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk bestemd zijn om ter beschikking te worden gesteld aan derden (waaronder operational lease). Een belastingplichtige kan niet zo maar gebruikmaken van de TWA. Zoals hiervoor is aangegeven, is de belangrijkste eis om de TWA te mogen toepassen dat er een investering heeft plaatsgevonden in een nieuw bedrijfsmiddel. Aan het hebben van een bedrijfsmiddel kleeft de voorwaarde dat het moet gaan om duurzame productiemiddelen, die worden gebruikt voor de werkzaamheden die de uitoefening van het bedrijf of beroep met zich brengt. Daarbij is van belang dat minimaal de economische eigendom bij belanghebbende berust.

Naast Vpb-plichtigen en IB-ondernemers die in de eigen, veelal bestaande, onderneming in een bedrijfsmiddel investeren en aanspraak wensen te maken op de TWA is het ook mogelijk dat een belastingplichtige als participant in een speciaal voor het doen van bepaalde investeringen opgericht samenwerkingsverband als ondernemer wordt aangemerkt en aanspraak wenst te maken op de TWA. In laatstgenoemde situatie is voor het bestaan van ondernemerschap van belang vast te stellen dat de economische activiteiten van het samenwerkingsverband als een onderneming kunnen worden aangemerkt. Daarnaast is in ieder geval vereist dat de participant aansprakelijk is voor schulden van de onderneming. Veelal wordt gebruik gemaakt van een openbare maatschap om te bewerkstelligen dat een natuurlijk persoon kwalificeert als een ondernemer. Het gaat hierbij om een fiscaal transparante samenwerkingsvorm waarbij de maten (participanten) voor gelijke delen aansprakelijk zijn. Indien het samenwerkingsverband zou worden vormgegeven in de vorm van een commanditaire vennootschap kwalificeert de commandiet (stille vennoot) niet als ondernemer, maar kan wel worden aangemerkt als een zogenoemde medegerechtigde. Een medegerechtigde geniet net als de IB-ondernemer winst uit onderneming in box 1. Een medegerechtigde komt overigens niet in aanmerking voor ondernemersfaciliteiten, maar wel voor bepaalde ondernemingsfaciliteiten. Een medegerechtigde mag onder dezelfde voorwaarde als een ondernemer afschrijven op een bedrijfsmiddel. Dit betekent dus ook dat als de medegerechtigde de economische eigendom – het volle risico voor alle waardeveranderingen en voor het eventuele teniet gaan en de vruchten uit het bedrijfsmiddel – heeft van het goed waarin is geïnvesteerd, gebruik kan worden gemaakt van de TWA. Indien de onderneming niet het economische eigendom van het bedrijfsmiddel heeft, kan niet worden afgeschreven en kan dus ook geen gebruik worden gemaakt van de TWA. Hierbij is het van belang tevens te wijzen op de maximum verliesbepaling die geldt voor medegerechtigden, waardoor veelal niet voor deze samenwerkingsvorm wordt gekozen. Wanneer de participant niet kwalificeert als ondernemer of medegerechtigde behoort de participatie tot de grondslag van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3 van de Wet IB 2001).

In reactie op de vraag van deze leden of het juist is dat belastingplichtigen die de TWA aanwendden voor investeringen in zeeschepen niet actief waren in de zeevaart en of dit wenselijk is, kan ik antwoorden dat de regeling TWA niet voorziet in een beperking voor investeringen in bedrijfsmiddelen die als «branche vreemd» zouden kunnen worden aangemerkt voor de desbetreffende belastingplichtige. De maatregel was bedoeld om de liquiditeitspositie en de investeringen van bedrijven in de crisisperiode te ondersteunen. Als een ondernemer of onderneming besluit om te investeren, terwijl dit niet logischerwijs volgt uit de activiteiten die worden verricht, betekent dit niet dat er geen gebruik kan worden gemaakt van de TWA. Zo lang er geïnvesteerd wordt en de investeerder heeft het economisch eigendom van dit bedrijfsmiddel (het bedrijfsmiddel behoort tot het ondernemersvermogen) dan kan er gebruik worden gemaakt van de TWA.

Tevens vragen deze leden zich af of de Belastingdienst alleen haar medewerking zou moeten verlenen aan afspraken met belastingplichtigen als niet alleen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest van de wet wordt gehandeld.

In mijn brieven van 11 en 12 november 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de handelwijze van de Belastingdienst.1 De Belastingdienst ziet toe op een juiste toepassing van de regelgeving op basis van de feiten en omstandigheden. De Belastingdienst past de regelgeving – gegeven die feiten en omstandigheden – toe conform de in de totstandkomingsgeschiedenis geuite bedoeling en eventuele nadere uitleg door middel van jurisprudentie. Is sprake van een onjuiste rechtstoepassing, dan zullen door de Belastingdienst correcties worden aangebracht waartegen een belastingplichtige in bezwaar of beroep kan komen. In dit kader heb ik uw Kamer verder geïnformeerd dat de Belastingdienst op dit moment extra aandacht besteed aan de toepassing van deze regeling bij investeringen in zeeschepen. Indien een belastingplichtige zekerheid vooraf wil over de fiscale gevolgen van een voorgenomen investering, kan hij dat voorleggen aan de Belastingdienst. Van belang is dat de feitelijke situatie bij de belastingplichtige overeenkomt met de situatie die is geschetst ten tijde van het vooroverleg. Voor de volledigheid merk ik op dat een uit het vooroverleg voortvloeiende afspraak ziet op uitleg van de regeling en alleen tot stand komt indien de afspraken passen binnen wet- en regelgeving.

De leden van de fracties van de PvdA en de SP stellen vragen in welke orde van grootte de derving van belastinginkomsten ligt als gevolg van de aanwending van de willekeurige afschrijving voor beleggingen in zeeschepen. De leden van de fractie van de SP vragen verder of van deze derving een onderverdeling kan worden gemaakt.

De belastingaangiften bevatten geen uitputtende opsomming van de bedrijfsmiddelen waarop de TWA door de belastingplichtige is toegepast. Het budgettaire beslag dat met de volledige TWA is gemoeid, is op basis van CBS-statistieken over investeringen in vaste activa naar type activa geraamd op € 220 miljoen in 2009, 2010 en 2011. Het budgettaire beslag van de in 2013 geldende TWA bedraagt € 57 miljoen. Dit budgettaire beslag heeft betrekking op alle kwalificerende investeringen in vaste activa, waarvan investeringen in schepen derhalve een (klein) onderdeel zijn. De maatregel betreft het naar voren halen van afschrijvingen zodat op korte termijn sprake is van een derving, waar in latere jaren opbrengsten tegenover staan. Per saldo is er sprake van een renteverlies. De netto contante waarde drukt dit renteverlies voor de schatkist uit. Normaal gesproken kan er alleen over een vast aantal jaren (bijvoorbeeld 10 jaar) op een bedrijfsmiddel worden afgeschreven (zoals: ieder jaar 10%) tot de restwaarde. Onder de TWA kon er op een kwalificerend bedrijfsmiddel willekeurig worden afgeschreven tot de restwaarde. Het voordeligst voor een bedrijf is dan 50% in jaar 1 en 50% in jaar 2. Hier is in de raming ook rekening mee gehouden. Het liquiditeitsvoordeel van het versnelde afschrijven (voor zover een ondernemer voldoende winst heeft om het te «verzilveren») wordt teniet gedaan in latere jaren, omdat er dan geen afschrijving meer mogelijk is.2 Wat resteert is een rentevoordeel voor bedrijven.

Het totaal aan investeringen in vaste activa die in principe kwalificeren voor de regeling fluctueerde in de jaren 2008–2013 tussen de € 25 en € 30 miljard. De totale investeringen in schepen bedragen jaarlijks circa € 1 miljard. Schepen en daarbinnen zeeschepen maken dus slechts een beperkt deel uit van de investeringen en dus ook een beperkt deel van de budgettaire kosten. De ontwikkeling van de investeringen in schepen in de jaren 2008–2013 geeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat in de jaren dat de TWA van toepassing is geweest, er sprake was van een sterk afwijkende beeld van het investeringpatroon, ten opzichte van de overige type activa.

Vennootschappen en huishoudens incl. izw's t.b.v. huishoudens (MLN EURO)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Vrachtwagens

2.885

1.803

1.637

2.309

2.414

2.479

Treinen

361

624

1.141

449

505

437

Schepen

1.343

941

1.183

1.347

899

808

Vliegtuigen

332

790

305

612

809

653

Computers

3.040

2.730

2.526

2.812

2.815

2.656

Telecomapparatuur

505

502

517

627

652

673

Machine en installaties

15.968

14.195

13.478

16.023

15.520

15.664

Overige materiële vaste active

5.866

4.656

4.489

4.922

4.518

4.315

Totaal

30.300

2.6241

2.5276

29.101

28.132

27.685

Daarnaast vragen de leden van de fracties van de PvdA en de SP naar de effectiviteit van het instrument van verruiming van de willekeurige afschrijving in het licht van de gevoeligheid voor oneigenlijke belastingconstructie. De maatregel was bedoeld om de liquiditeitspositie en de investeringen van bedrijven in de crisisperiode te ondersteunen. Die doelstellingen onderschrijf ik nog steeds en in die zin is de TWA een geëigend middel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De TWA is binnen de Belastingdienst als maatregel niet omstreden. Er zijn signalen ontvangen dat de regeling in de praktijk onjuist is toegepast. De Belastingdienst onderzoekt deze signalen en ziet toe op een juiste toepassing van de regelgeving op basis van de feiten en omstandigheden. Dat is een onderdeel van haar (kern)taak.

De leden van de fractie van de SP vragen daarnaast of de Belastingdienst reeds de conclusie heeft getrokken dat de TWA «veelvuldig» is gebruikt voor «oneigenlijke doeleinden». Als dit bevestigend moet worden beantwoord, vragen deze leden zich af waarom ik deze conclusie dan prematuur heb genoemd en of ik bereid ben om de interne stukken waaruit deze conclusie is getrokken aan de Kamer wil doen toekomen.

Ook vragen deze leden of het klopt dat bedrijven feitelijk geen grote investering hebben verricht en hun winsten hierdoor kunstmatig laag kunnen houden. Genoemde leden vragen verder hoeveel personen binnen de Belastingdienst of andere instellingen bij het onderzoek inzake de TWA zijn betrokken, in welk stadium het onderzoek zich bevindt en hoeveel belastingplichtigen momenteel worden onderzocht.

In mijn brief van 12 november 2014 heb ik aangegeven dat «het nog te vroeg is om nu al (harde) conclusies te trekken over de resultaten van het toezicht».3 Die opvatting herhaal ik. Het voorgaande betekent mijns inziens dat het dan ook nog te vroeg is om te concluderen dat de TWA veelvuldig voor oneigenlijke doeleinden gebruikt zou zijn. Even goed kan ik, dit in reactie op deze leden, niet aangeven of het klopt dat bedrijven feitelijk geen grote investering hebben verricht en hun winsten hierdoor kunstmatig laag konden houden.

De signalen die zijn ontvangen rechtvaardigen echter dat aandacht wordt besteed aan de wijze waarop deze regeling is toegepast in de praktijk. Ik heb het vertrouwen in mijn organisatie dat de informatie die ik hiervoor nodig heb mij ook bereikt. Op dit moment zijn tientallen belastingplichtigen betrokken in het onderzoek naar investeringen in zeeschepen. De onderzoeken bevinden zich op dit moment in verschillende stadia. Daarbij kan worden gedacht aan:

  • i) onderzoeken die nog als «onderhanden werk» aan te merken zijn en die afhankelijk van de uitkomst zullen leiden tot correcties;

  • ii) onderzoeken die tot correcties hebben geleid en die zich nu in de bezwaarfase bevinden; en

  • iii) onderzoeken die tot correcties hebben geleid en die onder de rechter zijn.

Het onderzoek is nog in volle gang en daarom is iedere conclusie over het verloop van het onderzoek prematuur. Zoals reeds aangegeven kan ik niet vooruit lopen op de inhoud en de uitkomsten van het onderzoek, omdat dit het onderzoek kan schaden. Ik vind het belangrijk dat de Belastingdienst nu eerst haar handhavende taken uitvoert.

Om de feiten en omstandigheden per belastingplichtige te toetsen aan wet- en regelgeving is capaciteit nodig. Inzet van deze capaciteit is onderdeel van de handhavingsregie. Vanwege de complexiteit van het onderzoek en de verschillende stadia waarin de individuele casussen zich bevinden zijn bij de handhaving van deze fiscale faciliteit verschillende deskundigheden betrokken zoals belastinginspecteurs en accountants. Tijdens de onderzoeken kan besloten worden om, afhankelijk van de bevindingen, meer of minder deskundigen in te zetten. Het is een dynamisch proces waardoor het niet mogelijk is om exact aan te geven hoeveel personen betrokken zijn bij het onderzoek.

In de brief van 11 november 2014 wordt de term risicogericht toezicht genoemd.4 De leden van de fractie van de SP vragen wat risicogerichte toezicht inhoudt en waar de Belastingdienst in het geval van de TWA op let.

Risicogericht toezicht is onderdeel van de handhavingsregie waarin de Belastingdienst kiest welke instrumenten, in welke combinatie, met welke diepgang en op welk moment worden ingezet. Uit het palet aan handhavingsinstrumenten (dat preventieve, risicoreducerende en repressieve handhavingsvormen omvat), kiest de Belastingdienst een aanpak die met zo min mogelijk middelen een zo groot mogelijk effect sorteert, waarbij de fiscale risico’s en financiële belangen, maar ook de politieke en maatschappelijke impact worden meegewogen. In dit geval is gekozen voor een repressieve handhavingsvorm, waarbij achteraf onder andere de juistheid van individuele aangiften wordt getoetst en indien nodig gecorrigeerd.

Deze leden vragen voorts naar de mogelijke samenloop tussen de TWA en het tonnageregime. Voor zover het investeringen betreft over de jaren 2010, 2011 en het tweede halfjaar van 2013 is samenloop van beide regelingen expliciet uitgesloten in artikel 13, eerste lid, laatste volzin, van de Uitvoeringsregeling Willekeurige afschrijving 2001, zoals de tekst luidt vanaf 2010.

Dat er geen samenloop mogelijk is, is het vaste beleid van de Belastingdienst. Indien in 2009 verplichtingen zijn aangegaan ter zake van zeeschepen en voor 2009 en 2010 tijdelijk willekeurig is afgeschreven, is het in strijd met doel en strekking van de wet om in 2011 het tonnageregime toe te passen.

De leden van de fractie van de SP vragen wat ik bedoel in de brief van 12 november 20145 met geschreven «het effect van deze samenloop zeer gering of zelfs nihil» is. De leden vragen wat hiermee bedoeld wordt.

In het artikel van het NRC van vrijdag 31 oktober 2014 met als titel «Strop voor fiscus, onderzoek naar investeringen in zeeschepen» wordt gesproken van een strop «onder meer omdat schepen na een paar jaar weer onder een andere, al bestaande regeling kunnen worden ondergebracht». In mijn brief van 11 november 2014 heb ik aangegeven dat ik er van uit ga dat hier wordt gedoeld op het tonnageregime. Ik heb dit een samenloop benoemd, hetgeen waarschijnlijk tot spraakverwarring heeft geleid en ook in de brief van 12 november 2014 niet tot verdere duidelijkheid heeft geleid. Ik zal hieronder nogmaals proberen uiteen te zetten wat bedoeld wordt met de woorden «zeer gering of zelfs nihil».

Het tonnageregime is een regime voor de zeescheepvaart waarbij de fiscale winst op forfaitaire wijze wordt bepaald. In samenhang met de TWA kan het tonnageregime voor het eerst worden toegepast 10 jaar nadat voor het eerst winst uit zeescheepvaart is behaald. Het effect zoals wordt verondersteld in het NRC artikel kan zich in geringe mate voordoen, afhankelijk met welke afschrijvingsregime voor zeeschepen wordt vergeleken.

Er zijn naast de TWA twee reguliere methodes op basis waarvan zeeschepen kunnen worden afgeschreven. Onder de TWA kan een zeeschip in 2 jaar willekeurig worden afgeschreven tot de restwaarde. In latere jaren is er dan geen afschrijvingspotentieel meer. Daarnaast is het mogelijk een zeeschip willekeurig af te schrijven volgens de regeling willekeurige afschrijving zeeschepen. Onder deze regeling kan maximaal 20% per jaar worden afgeschreven. Dat betekent dat een zeeschip dan al in 5 jaar kan zijn afgeschreven. In de latere jaren is er dan uiteraard ook geen afschrijvingspotentieel meer. Tot slot bestaat de «normale» afschrijvingsystematiek van zeeschepen, waarbij zeeschepen degressief in 15 jaar worden afgeschreven.

Door te kiezen voor de (tijdelijk) willekeurige afschrijving in plaats van de «normale» degressieve afschrijvingsystematiek voor zeeschepen, kunnen zich twee effecten voordoen. Ten eerste is er een liquiditeitsvoordeel. Daarnaast kan een gering voordeel ontstaan omdat bij een overgang naar het tonnage regime 10 jaar nadat voor het eerst winst uit zeescheepvaart is behaald, bij de «normale» degressieve afschrijvingsystematiek een relatief gering deel van het afschrijvingspotentieel niet kan worden benut.

Hoe sneller wordt afgeschreven, hoe eerder de kosten in de tijd worden genomen, des te groter het liquiditeitsvoordeel ten opzichte van de reguliere degressieve afschrijvingsmethodiek in 15 jaar. Het liquiditeitsvoordeel dat wordt behaald met de (tijdelijk) willekeurige afschrijving wordt (deels weer te niet gedaan door de hogere belastinggrondslag in de latere jaren, omdat dan het afschrijvingspotentieel ten opzichte van de reguliere degressieve afschrijvingsmethodiek al is benut.

Voor alle drie de regelingen geldt dat het mogelijk is om na verloop van 10 jaar het tonnageregime toe te passen. Zoals aangegeven wordt het afschrijvingspotentieel van de TWA al in 2 jaar en bij de regeling willekeurige afschrijving zeeschepen al in 5 jaar benut. Dat betekent dat overgang naar het tonnageregime na 10 jaar geen afschrijvingspotentieel verloren kan gaan. Bij de reguliere degressieve afschrijvingsmethodiek ligt dat anders. Door de langere afschrijvingstermijn kan bij overgang naar het tonnageregime na 10 jaar nog een deel van het afschrijvingspotentieel resteren. Maximaal 6% van het afschrijvingspotentieel kan op deze wijze onbenut. De (tijdelijke) willekeurige afschrijving biedt dan ook in deze zin een relatief beperkt voordeel ten opzichte van het normale degressieve afschrijvingsmethodiek.

Verder vragen genoemde leden zich af of de rechtszaak die door een belastingplichtige aanhangig is gemaakt bij de rechter, door de Belastingdienst wordt gezien als testcase. Zij vragen tevens of ik bereid ben uw Kamer op de hoogte te stellen wanneer deze rechtszaak is afgerond en wanneer ik verwacht de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek.

Zoals hier voor is aangegeven is het in strijd met doel en strekking van de wet om in 2011 het tonnageregime toe te passen als in 2009 verplichtingen zijn aangegaan ter zake van zeeschepen en voor 2009 en 2010 tijdelijk willekeurig is afgeschreven. Dit standpunt heeft geleid tot een rechtszaak. In de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2014 is de inspecteur in het ongelijk gesteld.6 Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De behandeling van de zaak heeft nog niet plaatsgevonden. Aangenomen mag worden dat – wie van de partijen er ook in het gelijk wordt gesteld – beroep in cassatie zal worden ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof, zodat de Hoge Raad hierover uiteindelijk een definitief oordeel zal vellen. Het is niet aan te geven op welke termijn over een geschil dat aan de rechter is voorgelegd, onherroepelijk zal worden beslist. De uitspraak van de rechter in deze casus zal belangrijk en richtinggevend zijn voor andere rechtszaken over dit onderwerp. Uiteraard zal rekening worden gehouden met de nieuwe inzichten bij het lopende onderzoek.

De leden van de fractie van de SP vragen wat er bij mij al dan niet bekend is over het lopende onderzoek en de gemoeide bedragen en in hoeverre deze met de Kamer is gedeeld. Uit mijn antwoorden over het risicogericht onderzoek blijkt de actuele status van de lopende onderzoeken van de Belastingdienst. Het onderzoek is echter nog in volle gang. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud en uitkomsten van het onderzoek. Bedragen die hiermee samenhangen kan ik dus ook niet noemen.

De leden van de fractie van de SP verzoeken ten slotte aan te geven of het volledig uitvoeren van de breed gesteunde en aangenomen motie Bashir c.s. invloed zou hebben gehad op dit eventuele misbruik.7 Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2011 c.a. heeft het lid Bashir c.s. een motie ingediend waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk een uitzondering te maken op de regeling TWA voor investeringen in zeeschepen door IB-ondernemers. Bij brief van 15 december 2010 is de Kamer over de invulling van deze motie geïnformeerd.8 Zoals uit de brief blijkt, vormde de directe aanleiding van deze breed gedragen motie de agressieve reclame-uitingen van de sector. In deze reclame-uitingen werd aangegeven dat de Belastingdienst meer geld teruggeeft aan de investeerders dan hun investering in het zeeschip. In de brief is door mijn ambtsvoorganger uiteengezet wat de mogelijke effecten zouden zijn op de Nederlandse werkgelegenheid in geval van uitvoering van de motie. Tevens werd het initiatief vanuit de sector aangehaald om een reclamecode in te voeren voor alle reclame-uitingen met betrekking tot investeringen in zeeschepen door consumenten die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en die gebruik willen maken van de TWA. In het uiteindelijk afwegingskader tot slot is geconcludeerd dat gelet op de geschetste verwachte negatieve effecten op de Nederlandse werkgelegenheid en de initiatieven vanuit de sector om de reclame-uitingen ingrijpend aan te passen, dat hiermee zonder negatieve neveneffecten het beoogde doel van de motie bereikt werd en dat de TWA niet zou worden aangepast.


X Noot
1

Kamerstuk 34 002, nrs. 73 en 53.

X Noot
2

Zo bedragen de kaseffecten van de TWA uit 2009 – 0,9 miljard in 2009 en in 2010 en +0,3 miljard euro in de jaren 2011 t/m 2015. De netto contante waarde van deze kasstroom bedraagt 220 miljoen euro in 2009.

X Noot
3

Kamerstuk 34 002, nr. 53.

X Noot
4

Kamerstuk 34 002, nr. 73.

X Noot
5

Kamerstuk 34 002, nr. 53.

X Noot
6

ECLI:NL:RBNNE:2014:3161 (uitspraak raadpleegbaar via navolgende link: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2014:3161)

X Noot
7

Kamerstuk 32 504, nr. 55.

X Noot
8

Kamerstuk 32 504, nr. 63.

Naar boven