Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2014
Gisteren heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de toepassing van de tijdelijke
willekeurige afschrijving naar aanleiding van de vraag van het lid Bashir over het
artikel in het NRC Handelsblad van 31 oktober 2014. De zeescheepvaartsector is hierbij
met name genoemd (Kamerstuk 34 002, nr. 73).
De leden Bashir en Groot hebben tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan
2015 duidelijk gemaakt dat er nog vragen zijn. Ik maak daarom van de gelegenheid gebruik
om in te gaan op de samenloop tussen de tijdelijke willekeurige afschrijving en het
tonnageregime en het risicogericht toezicht door de Belastingdienst. Hierna ga ik
op beide punten in. Ik begin met het laatste punt.
Toezicht door de Belastingdienst
In eerdergenoemde brief heb ik benoemd dat de Belastingdienst risicogericht toezicht
houdt. Dit geldt uiteraard ook voor de regeling tijdelijke willekeurige afschrijving.
Ik heb daarbij ook het woord «prematuur» gebruikt, om aan te geven dat het nog te
vroeg is om nu al (harde) conclusies te trekken over de resultaten van het toezicht
van de Belastingdienst.
Op dit moment besteedt de Belastingdienst extra aandacht aan de toepassing van deze
regeling binnen de scheepvaartsector. Deze extra aandacht komt voort uit signalen
die ons hebben bereikt. Naar aanleiding daarvan wordt onderzocht of de belastingplichtigen
die gebruik hebben gemaakt van deze fiscale faciliteit, daar terecht aanspraak op
hebben gemaakt. Dit lopende onderzoek moet op een zorgvuldige wijze gebeuren, waarbij
alle facetten worden afgewogen. Iedere conclusie over het verloop van het onderzoek
is prematuur. Het onderzoek is nog in volle gang. Er is nog geen zaak definitief afgerond.
Wel heb ik in mijn brief van gisteren aangegeven dat zodra sprake is van onjuiste
rechtstoepassing er correcties zullen worden aangebracht.
Genoemde leden hebben de vraag gesteld om te verduidelijken waar de Belastingdienst
mee bezig is. Ik moet op dit punt dus helaas onvolledig zijn, omdat ik niet vooruit
kan lopen op de inhoud en uitkomsten van het onderzoek. Uitlatingen over het onderzoek
kunnen het onderzoek schaden. Hoewel ik begrijp dat dit waarschijnlijk bij uw Kamer
tot een onbevredigend gevoel zou kunnen leiden, hecht ik er veel waarde aan om niet
op voorhand individuen, dan wel sectoren, te schaden in hun belangen en reputatie
voordat er volledige duidelijkheid is over de uitkomsten van dit onderzoek. Bedragen
die hiermee samenhangen kan ik dus niet noemen.
Samenloop met tonnageregime
Over het punt van de hiervoor genoemde samenloop merk ik het volgende op. Uit het
eerdergenoemde artikel in het NRC Handelsblad maak ik op dat een samenloop wordt verondersteld
tussen de tijdelijke willekeurige afschrijving en het tonnageregime. Hoewel deze samenloop
op zich kan bestaan, is het effect van deze samenloop zeer gering of zelfs nihil.
Dit hangt samen met de wijze van afschrijving die voor zeeschepen geldt en het feit
dat pas na tien jaar nadat willekeurig is afgeschreven kan worden gekozen voor het
tonnageregime. In mijn brief heb ik geprobeerd uit te leggen, dat als gevolg hiervan
het voordeel van de tijdelijke willekeurige afschrijving in de jaren 1 en 2 (vrijwel
geheel) wordt gecompenseerd door de hogere belastinggrondslag in de latere jaren (jaren
3 tot en met 10). In die periode – op het moment dat kan worden gekozen voor het tonnageregime
– is er geen afschrijving meer mogelijk. Bovendien is in het tonnageregime een specifieke
bepaling opgenomen, waardoor de claim op de stille reserves pas na 10 jaar na toepassing
van dit regime definitief verloren gaat. Zonder nog verder in te gaan op de technische
details kan ik kort zijn: er dreigt geen strop van € 500 miljoen vanwege deze samenloop.
Onjuist gebruik van de regeling zou een tweede interpretatie van de strop kunnen zijn.
Het in deze brief genoemde onderzoek is er nu juist op gericht om eventueel onjuist
gebruik te bestrijden en daarmee een strop te vermijden.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes