Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34002 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34002 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2015 en volgende wenselijk is een aantal fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien uit het regeerakkoord, de Begrotingsafspraken 2014 en de koopkrachtbesluitvorming en dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2015 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen die niet later dan 1 januari 2015 in werking moeten treden;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.2» vervangen door: de afdelingen 7.2 en 7.5.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.3» vervangen door: de afdelingen 7.3 en 7.5.
3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «afdeling 7.4» vervangen door: de afdelingen 7.4 en 7.5.
B
In artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, wordt «, dan wel gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden,» vervangen door: of een gedeelte daarvan.
C
In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
5,35% |
€ 19.822 |
€ 33.589 |
€ 1.060 |
10,85% |
€ 33.589 |
€ 57.585 |
€ 2.553 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 12.631 |
52,00% |
D
In artikel 2.10, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
8,35% |
€ 19.822 |
€ 33.589 |
€ 1.655 |
13,85% |
€ 33.589 |
€ 57.585 |
€ 3.561 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 13.639 |
52,00% |
E
In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
5,35% |
€ 19.822 |
€ 33.857 |
€ 1.060 |
10,85% |
€ 33.857 |
€ 57.585 |
€ 2.582 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 12.547 |
52,00% |
F
In artikel 2.10a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
8,35% |
€ 19.822 |
€ 33.857 |
€ 1.655 |
13,85% |
€ 33.857 |
€ 57.585 |
€ 3.598 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 13.563 |
52,00% |
G
Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. geldboeten opgelegd door een strafrechter en geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, geldboeten opgelegd door een instelling van de Europese Unie, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;.
2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot derde tot en met zesde lid.
H
In artikel 3.109 wordt «Artikel 3.14, zevende lid, en» vervangen door: Artikel 3.14, zesde lid, en artikel.
I
Aan artikel 3.133 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Bij een gehele of gedeeltelijke afkoop van een aanspraak op lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of artikel 3.126a vindt het eerste lid geen toepassing indien:
a. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak langdurig arbeidsongeschikt is en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden ter zake van deze arbeidsongeschiktheid;
b. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak op het moment van afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt; en
c. het gezamenlijke bedrag van hetgeen ter zake van dergelijke afkopen in het kalenderjaar wordt ontvangen niet meer bedraagt dan € 40.000, dan wel, indien dat hoger is, niet meer dan het gemiddelde van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, vermeerderd met het in dat lid als laatste vermelde bedrag, van het kalenderjaar en het voorafgaande kalenderjaar.
Hetgeen wordt ontvangen ter zake van een afkoop als bedoeld in de eerste volzin, wordt als een termijn van lijfrente aangemerkt.
J
In artikel 3.150, zesde lid, wordt «binnenlands belastingplichtige» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.
K
In artikel 4.49, vierde lid, wordt «binnenlands belastingplichtig» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.
L
In artikel 4.53, vijfde lid, wordt «binnenlands belastingplichtig» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8.
M
Artikel 5.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt «Onder een nettolijfrente wordt verstaan» vervangen door: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een nettolijfrente verstaan.
2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt «de nettofactor, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de nettofactor, bedoeld in het vierde lid.
3. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
N
Artikel 5.16b wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Daarbij kunnen mede regels worden gesteld met betrekking tot de vermindering van de uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin, bij samenloop van een nettolijfrente met een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B.
2. In het tweede en vierde lid wordt «artikel 5.16, vijfde lid» vervangen door: artikel 5.16, vierde lid.
3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
O
Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met achtste lid worden na het eerste lid drie leden ingevoegd, luidende:
2. Na toepassing van het eerste lid in het voorafgaande kalenderjaar wordt tot de bezittingen gerekend een bedrag dat gelijk is aan de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar, vermenigvuldigd met tien.
3. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag van de belasting die is verschuldigd over het in het tweede lid genoemde bedrag, hoger is dan het totale bedrag van de belasting en de belastingrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die zouden zijn verschuldigd indien de mogelijkheid zou bestaan de in de voorafgaande jaren ingevolge artikel 5.16 genoten vrijstelling door middel van navorderingsaanslagen ongedaan te maken, wordt in afwijking van het tweede lid een bedrag tot de bezittingen gerekend ter grootte van dit totale bedrag, vermenigvuldigd met 100/1,2. Voor de toepassing van dit lid wordt voor de berekening van de verschuldigde belasting geen rekening gehouden met het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op en afkoop van een nettolijfrente ingeval voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3.133, negende lid, onderdelen a en b, en het gezamenlijke bedrag van hetgeen ter zake van dergelijke afkopen in het kalenderjaar wordt ontvangen niet meer bedraagt dan een bedrag gelijk aan het gemiddelde van het gezamenlijke bedrag van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a, b, c en d, van het voorafgaande kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar voor zover dat gezamenlijke bedrag het in het betreffende jaar in artikel 3.127, derde lid, eerstvermelde bedrag overschrijdt, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «voor de toepassing van deze afdeling» vervangen door: voor de toepassing van deze afdeling, behoudens voor de toepassing van het tweede en derde lid.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «binnenlands belastingplichtige» vervangen door: binnenlandse belastingplichtige.
P
Na artikel 5.16c wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Tot de bezittingen behoren niet aanspraken ingevolge een nettopensioenregeling.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een nettopensioenregeling verstaan een regeling:
a. die ten doel heeft het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel een daarmee naar aard en strekking overeenkomende voorziening ingevolge een regeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdelen b en c;
b. die voldoet aan de in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden;
c. waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, van de Wet op de loonbelasting 1964;
d. die blijft binnen de in of krachtens deze afdeling vastgestelde begrenzingen.
3. Een nettopensioenregeling kan voorzien in:
a. netto-ouderdomspensioen (artikel 5.17a);
b. nettopartnerpensioen (artikel 5.17b);
c. nettowezenpensioen (artikel 5.17c).
1. Een netto-ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Artikel 18a, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing
1. Een nettopartnerpensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 52,5% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon of bereikbaar pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Artikel 18b, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
1. Een nettowezenpensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd op basis van een beschikbarepremieregeling en is gericht op een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 10,5% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon of bereikbaar pensioengevend loon behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. De beschikbare premie wordt ten hoogste bepaald met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. De artikelen 18b, vijfde lid, en 18c, vierde en zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn van overeenkomstige toepassing.
In afwijking in zoverre van de artikelen 5.17a tot en met 5.17c kunnen een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen en een nettowezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de overeenkomstige toepassing van artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964.
1. Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak op een nettopensioen niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge een nettopensioen geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt;
c. de verplichtingen met betrekking tot een aanspraak op een nettopensioen overgaan op een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 5.17, tweede lid, onderdeel c;
d. de belastingplichtige een bijdrage van een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft ontvangen ten behoeve van het nettopensioen, terwijl deze inhoudingsplichtige niet in dezelfde mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren een bijdrage heeft verstrekt;
vervalt op dat tijdstip voor de volledige aanspraak de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.
2. Na toepassing van het eerste lid in het voorafgaande kalenderjaar wordt tot de bezittingen gerekend een bedrag dat gelijk is aan de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar, vermenigvuldigd met tien.
3. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag van de belasting die is verschuldigd over het in het tweede lid genoemde bedrag, hoger is dan het totale bedrag van de belasting en de belastingrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die zouden zijn verschuldigd indien de mogelijkheid zou bestaan de in de voorafgaande jaren ingevolge artikel 5.17 genoten vrijstelling door middel van navorderingsaanslagen ongedaan te maken, wordt in afwijking van het tweede lid een bedrag tot de bezittingen gerekend ter grootte van dit totale bedrag, vermenigvuldigd met 100/1,2. Voor de toepassing van dit lid wordt voor de berekening van de verschuldigde belasting geen rekening gehouden met het heffingsvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.
4. Na toepassing van het eerste lid worden aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, voorafgaande dienstjaren niet meer in aanmerking genomen voor de toepassing van deze afdeling, behoudens voor de toepassing van het tweede en derde lid.
5. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt niet onder afkoop verstaan het vrijvallen van een aanspraak op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn;
b. is artikel 19b, tweede tot en met zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.
1. Bij ministeriële regeling kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.18 en in artikel 18g van de Wet op de loonbelasting 1964, regels worden gesteld met betrekking tot de perioden die voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen in aanmerking komen als dienstjaren alsmede met betrekking tot het pensioengevend loon.
2. Bij de toepassing van deze afdeling is artikel 19d van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze afdeling.
Q
Artikel 6.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kind, broer, zus of onder zijn mentorschap gestelde persoon» vervangen door: kind, broer of zus, een onder zijn mentorschap gestelde ernstig gehandicapte persoon of een onder curatele gestelde ernstig gehandicapte persoon voor zover hij als curator de persoonlijke belangen behartigt,.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
curatele als bedoeld in titel 16 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
aangelegenheden als bedoeld in artikel 381, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3. In het derde lid wordt «of onder mentorschap van de belastingplichtige gestelde persoon» vervangen door: of onder mentorschap of curatele van de belastingplichtige gestelde persoon.
R
In artikel 8.10, tweede lid, wordt «2%» vervangen door «2,32%». Voorts wordt het als derde genoemde bedrag vervangen door: € 861.
S
In artikel 10.7, vijfde lid, wordt «verminderd» vervangen door «vermeerderd» en wordt het vermelde bedrag vervangen door: € 5.977.
T
Artikel 10bis.4, negende lid, vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot negende en tiende lid.
U
Na artikel 10a.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien het aantal kalenderjaren tussen 1 januari 2015 en het moment waarop artikel 5.16c, eerste lid, of artikel 5.17e, eerste lid, toepassing vindt lager is dan tien, wordt voor de toepassing van artikel 5.16c, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, tweede lid, de helft van de waarde van de aanspraak, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, aan het begin van het voorafgaande kalenderjaar niet vermenigvuldigd met tien, maar met het aantal kalenderjaren tussen 1 januari 2015 en het moment waarop artikel 5.16c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, toepassing vindt.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.7 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting wordt voor belastingplichtigen die, anders dan door overlijden, niet gedurende het gehele kalenderjaar binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 zijn, tijdsevenredig verminderd volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
B
In artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, wordt «in dat kalenderjaar» vervangen door: in dat kalenderjaar, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
C
Artikel 5.6 vervalt.
D
In artikel 5.16c, derde lid, wordt «artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6» vervangen door: artikel 5.5.
E
In artikel 5.17e, derde lid, wordt «artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6» vervangen door: artikel 5.5.
F
In artikel 8.10, tweede lid, wordt «2,32%» vervangen door: 3,32%.
G
In artikel 8.17, tweede lid, worden het als eerste en het als laatste genoemde bedrag verlaagd met € 83.
H
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «5.5, 5.6, 5.10» vervangen door: 5.5, 5.10.
I
Het in artikel 10.7, vijfde lid, vermelde bedrag wordt verlaagd met € 500.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2017 het in artikel 10.7, vijfde lid, vermelde bedrag verlaagd met € 250.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, onderdeel d, wordt «artikel 12a, vierde lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 12a, vijfde lid, onderdeel a.
B
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
a. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
b. het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam, bedoeld in de aanhef, of met het lichaam verbonden lichamen;
c. € 44.000.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het hoogste bedrag, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van het eerste lid gesteld op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, met dien verstande dat het loon ten minste wordt gesteld op het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, of, indien het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan dat bedrag, op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «wordt het eerste lid» vervangen door: worden het eerste en het tweede lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien het bij toepassing van het eerste tot en met derde lid vast te stellen loon voor de arbeid in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, en met het lichaam verbonden lichamen in het kalenderjaar niet hoger is dan € 5.000.
5. Aan het vijfde lid (nieuw) worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. meest vergelijkbare dienstbetrekking: de dienstbetrekking die van alle dienstbetrekkingen:
1°. waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt;
2°. die bekend zijn bij de inhoudingsplichtige en de inspecteur;
3°. waarvan het loon bekend is of in redelijkheid geschat kan worden; en
4°. waarvan het loon niet op een ander bedrag is vastgesteld dan in het economische verkeer gebruikelijk is;
het meest vergelijkbaar is met de dienstbetrekking van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, aanhef;
d. met het lichaam verbonden lichamen: met het lichaam verbonden vennootschappen als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, alsmede lichamen waaruit dat lichaam direct of indirect met toepassing van de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voordelen kan genieten.
C
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van het derde lid blijft een nettopensioenregeling als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001 buiten beschouwing.
D
In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
5,35% |
€ 19.822 |
€ 33.589 |
€ 1.060 |
10,85% |
€ 33.589 |
€ 57.585 |
€ 2.553 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 12.631 |
52,00% |
E
In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
8,35% |
€ 19.822 |
€ 33.589 |
€ 1.655 |
13,85% |
€ 33.589 |
€ 57.585 |
€ 3.561 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 13.639 |
52,00% |
F
In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
5,35% |
€ 19.822 |
€ 33.857 |
€ 1.060 |
10,85% |
€ 33.857 |
€ 57.585 |
€ 2.582 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 12.547 |
52,00% |
G
In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 19.822 |
– |
8,35% |
€ 19.822 |
€ 33.857 |
€ 1.655 |
13,85% |
€ 33.857 |
€ 57.585 |
€ 3.598 |
42,00% |
€ 57.585 |
– |
€ 13.563 |
52,00% |
H
In artikel 22, tweede lid, wordt «2%» vervangen door «2,32%». Voorts wordt het als derde genoemde bedrag vervangen door: € 861.
I
In artikel 26, eerste lid, vervalt: en geen rekening wordt gehouden met de arbeidskorting en de werkbonus.
J
Artikel 31, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. geldboeten opgelegd door een strafrechter en geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;.
K
Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt «1,5%» vervangen door: 1,2%.
2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
g. gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur, die naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van het bijbehorende datatransport en de voor het gebruik in het kader van dienstbetrekking benodigde programmatuur en dergelijke, indien:
1°. de werknemer verplicht is tot teruggaaf van deze voorziening of tot vergoeding van de restwaarde, voor zover de voorziening voor rekening van de inhoudingsplichtige is gekomen, op het moment dat deze voorziening naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige niet langer noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en
2°. de werknemer geen werkzaamheden verricht in de functie van bestuurder of commissaris van de inhoudingsplichtige;
h. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt;
i. branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige of van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap, tot een bedrag van ten hoogste 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten, maar niet meer dan € 500 per werknemer per kalenderjaar.
3. Het vierde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zesde lid.
4. Na het zesde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:
7. Het tweede lid, onderdeel g, is niet van toepassing voor zover de vergoeding of verstrekking, al dan niet in het kader van een wijziging van de samenstelling van de tussen de werknemer en de inhoudingsplichtige overeengekomen beloning, in de plaats is gekomen van een ander loonbestanddeel.
8. Het tweede lid, onderdeel g, onder 2°, is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat de voorziening een voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van de desbetreffende werknemer gebruikelijke voorziening is.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. De verschuldigde belasting, bedoeld in het tweede lid, wordt, in afwijking van artikel 27a, tweede lid, uiterlijk aangegeven en afgedragen tegelijk met de aangifte, onderscheidenlijk afdracht, over het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar. Ingeval de inhoudingsplicht is geëindigd in de loop van het kalenderjaar wordt voor het eerste tijdvak van het volgende kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin, gelezen: het tijdvak waarin de inhoudingsplicht is geëindigd.
L
Na artikel 31a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 31a, eerste lid, kan de belasting die door alle gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen is verschuldigd met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, worden bepaald alsof deze inhoudingsplichtigen gezamenlijk één inhoudingsplichtige zijn. Deze belasting wordt aangegeven en afgedragen door de tot het concernverband behorende inhoudingsplichtige met het grootste bedrag aan loon waarover in het kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven.
2. Een inhoudingsplichtige opereert gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband, indien gedurende het gehele kalenderjaar:
a. de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
b. die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
c. een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de door iedere inhoudingsplichtige die ingevolge het eerste lid samen met andere inhoudingsplichtigen als één inhoudingsplichtige wordt beschouwd te administreren gegevens ten aanzien van:
a. de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in het eerste lid;
b. de inhoudingsplichtige die de belasting, bedoeld in onderdeel a, aangeeft en afdraagt.
M
Aan artikel 39d wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de werknemer ineens beschikt over de opgebouwde aanspraak, bedoeld in het eerste lid, en voor zover het ingevolge het eerste lid als loon in aanmerking te nemen bedrag niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer van die aanspraak op 31 december 2013, 80 percent van het ingevolge het eerste lid als loon in aanmerking te nemen bedrag in aanmerking genomen. Na toepassing van de eerste volzin, is op de werknemer het eerste lid niet meer van toepassing.
In afwijking van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt ten aanzien van de werknemer die in 2015 arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, het in 2015 van dat lichaam genoten loon voor de toepassing van die wet gesteld op 75/70 van het bedrag waarop het van dat lichaam genoten loon in 2013 is gesteld indien dat bedrag hoger is dan € 43.000. Indien aannemelijk is dat het loon bij toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 op een ander bedrag zou worden gesteld dan met toepassing van de eerste volzin, wordt in afwijking van de eerste volzin het loon op dat bedrag gesteld.
Onze Minister van Financiën zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel K, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van artikel 31a, tweede lid, onderdeel g, zevende lid en achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 22, tweede lid, wordt «2,32%» vervangen door: 3,32%.
B
In artikel 22b, tweede lid, worden het als eerste en het als derde genoemde bedrag verlaagd met € 83.
C
Artikel 39d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste lid is voor de werknemer niet van toepassing ingeval:
a. het tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, is toegepast; of
b. het vierde lid, zoals dat op 31 december 2015 luidde, is toegepast.
2. Het vierde lid vervalt.
In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen komt artikel 1, eerste lid, onderdeel l, te luiden:
een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel q een onderdeel ingevoegd, luidende:
r. Propertize B.V.;.
B
In artikel 8, eerste lid, wordt «tweede tot en met zesde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.
C
Artikel 29a komt te luiden:
Bij het bepalen van de winst worden:
a. een kapitaalinstrument als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176), waarbij geen sprake is van de uitgifte van aandelen of certificaten dan wel de verkrijging van een lidmaatschap van een coöperatie in de zin van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en
b. een vermogensbestanddeel dat bij de uitgever als een volgestorte, achtergestelde verplichting onderdeel is van het tier 1-vermogen, bedoeld in artikel 94, eerste lid, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335) en dat bij de uitgever geen deel uitmaakt van het aandelenkapitaal, het agio, het waarborgkapitaal, de ledenbijdragen, de surplusfondsen of de aansluitingsreserve;
bij de uitgever behandeld als een geldlening en bij de houder als een schuldvordering, niet zijnde een lening, onderscheidenlijk een schuldvordering, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d.
In de Successiewet 1956 wordt in artikel 32, derde lid, «een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een nettopensioenregeling als bedoeld in artikel 5.17 van die wet.
In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt in artikel 11, tweede lid, aanhef, «onderdelen c, e en t» vervangen door: onderdelen e en t.
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel.
2. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot negende en tiende lid worden na het zesde lid twee leden ingevoegd, luidende:
7. De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vierde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland.
8. Indien sprake is van:
a. een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994, of
b. een motorrijtuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland,
wordt de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vierde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
C
In artikel 13a, derde lid, artikel 13b, derde lid, artikel 15a, achtste lid, en artikel 16aa, derde lid, wordt «en zevende lid» vervangen door: en negende lid.
D
In artikel 15, vierde lid, wordt «zevende en achtste lid» vervangen door: negende en tiende lid.
In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2016 in artikel 3, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend zijn bedoeld voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2 vervallen de onderdelen b, c, e, k en l.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot derde en zesde lid worden voor het derde lid (nieuw) twee leden ingevoegd, luidende:
1. Onder personenauto wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen zulks met uitzondering van:
a. autobussen;
b. bestelauto’s; en
c. motorrijtuigen, niet ingericht voor het vervoer van personen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.
2. Onder autobus wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.
3. Na het derde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:
4. Onder toegestane maximum massa wordt verstaan de massa van het voertuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend bedoeld zijn voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 komt te luiden:
1. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting.
2. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
3. Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
B
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°,» ingevoegd: in samenhang met artikel 14, eerste lid,.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. In gevallen waarin per verbruiksperiode van twaalf maanden meer dan 300 kubieke meter leidingwater via een aansluiting aan een verbruiker wordt geleverd en ter zake van die levering voorschotnota’s worden uitgereikt of voorschotbedragen worden ontvangen, wordt bij de berekening van de op de verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotbedragen naar evenredigheid rekening gehouden met de belasting die overeenkomstig artikel 14, eerste lid, ter zake van de hoeveelheid van 300 kubieke meter is verschuldigd.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «de in het vierde lid bedoelde verrekening» vervangen door: de verrekening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel g,.
E
In artikel 18a wordt «artikel 18, derde lid» vervangen door: artikel 14, tweede lid.
F
Artikel 22, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen;.
G
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting, met uitzondering van afvalstoffen waarvan uit boeken en bescheiden blijkt dat zij naar Nederland zijn overgebracht in de zin van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190);.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde uitzondering voor afvalstoffen die naar Nederland zijn overgebracht geldt niet voor afvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan of zijn vermengd met afvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
H
Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of voorwerpen die in de inrichting in een zodanige staat zijn gebracht, dat deze op grond van artikel 22, tweede lid, niet langer tot afvalstoffen worden gerekend.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover uit boeken en bescheiden blijkt dat ten aanzien van de stoffen, preparaten en voorwerpen wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, gesteld bij of krachtens artikel 22, tweede lid.
3. Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering wordt toegepast.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
I
Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:
1. Het tarief bedraagt in geval van:
a. het storten van afvalstoffen: € 13,00 per 1.000 kilogram;
b. het verbranden van afvalstoffen: € 13,00 per 1.000 kilogram.
J
Artikel 47, zevende en achtste lid, vervalt onder vernummering van het negende lid tot zevende lid.
K
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting» vervangen door: De belasting wordt geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting.
2. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De belasting wordt voorts geheven ter zake van:
a. de levering, anders dan via een aansluiting, van aardgas of elektriciteit aan de verbruiker, of van aardgas aan een CNG-vulstation;
b. het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs;
c. het verbruik van aardgas of elektriciteit door degene die leveringen aan de verbruiker verricht;
d. het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien het aardgas of de elektriciteit is verkregen op andere wijze dan door een levering.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «een levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting» vervangen door «een levering van aardgas of elektriciteit». Voorts wordt «het geleverde product geheel of gedeeltelijk via een aansluiting levert» vervangen door: het geleverde aardgas of de geleverde elektriciteit levert.
5. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:
5. Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing met betrekking tot de levering van elektriciteit aan een huurder van een woning, voor zover die elektriciteit door de verhuurder van die woning is opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen, waarbij de productie-installatie is aangebracht op of aan het gebouw met toebehoren waarvan de woning onderdeel uitmaakt, dan wel op of aan de bij dat gebouw behorende grond met toebehoren.
6. In het zesde lid (nieuw) komt de aanhef te luiden «Het derde lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing met betrekking tot het verbruik van:». Voorts wordt in de onderdelen a, b en d «heeft opgewekt» vervangen door «die de verbruiker heeft opgewekt». Ten slotte wordt in onderdeel c «heeft gewonnen» vervangen door: dat de verbruiker heeft gewonnen.
L
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven» vervangen door: De belasting wordt geheven.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt bij toepassing van artikel 50, derde lid, onderdelen b, c en d, de belasting geheven van de verbruiker.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
M
In artikel 56, derde lid, wordt «artikel 50, vierde lid» vervangen door «artikel 50, derde lid, onderdelen b, c en d». Voorts vervalt de tweede volzin.
N
Artikel 59, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd.
1. In onderdeel a, tweede aandachtsstreepje, wordt «€ 0,0446» vervangen door: € 0,0677.
2. In onderdeel a, derde aandachtsstreepje, wordt «€ 0,0163» vervangen door: € 0,0247.
3. In onderdeel c, tweede aandachtsstreepje, wordt «€ 0,0431» vervangen door: € 0,0469.
4. In onderdeel c, derde aandachtsstreepje, wordt «€ 0,0115» vervangen door: € 0,0125.
O
Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervallen de onderdelen a en b, onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot onderdelen a tot en met e.
2. In het tweede lid, onderdeel b (nieuw), wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel a.
3. In het tweede lid, onderdeel c (nieuw), wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel a.
4. In het tweede lid, onderdeel d (nieuw), wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel a.
5. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden: Coöperaties waarvan een of meer leden ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, komen niet voor aanwijzing in aanmerking indien een dergelijk lid middellijk of onmiddellijk voor meer dan 20% in de coöperatie deelneemt.
P
In artikel 59b wordt de tekst die begint met «een lid van een vereniging van eigenaars:» en eindigt met «de productie-installatie» vervangen door: een lid van een vereniging van eigenaars de productie-installatie.
Q
In artikel 60, eerste lid, derde aandachtsstreepje, wordt «€ 0,0163» vervangen door: € 0,0247.
R
In artikel 61a wordt «artikel 47, negende lid» vervangen door: artikel 47, zevende lid.
S
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op de ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast met betrekking tot onroerende zaken die op zich als gebouwde eigendommen zijn aan te merken en die kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben. De vermindering bedraagt € 311,84 per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting.
2. In het vijfde lid wordt «artikel 50, vierde lid» vervangen door: artikel 50, derde lid.
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2016 in artikel 63, eerste lid, «€ 311,84» vervangen door: € 310,81.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2017 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 59, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in onderdeel a, tweede aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0076.
2. Het in onderdeel a, derde aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0028.
3. Het in onderdeel c, tweede aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0011.
4. Het in onderdeel c, derde aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0003.
B
Het in artikel 60, eerste lid, derde aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0028.
C
In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 310,81» wordt vervangen door: € 308,54.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30fb wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
7. Bij een herziening van een voorlopige aanslag als bedoeld in het eerste, vierde en vijfde lid, is artikel 30f, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
B
In artikel 30h, eerste lid, wordt «loonbelasting, omzetbelasting» vervangen door: loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting.
C
Aan artikel 30ha wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid wordt de termijn van 8 weken bij de vaststelling van een teruggaafbeschikking ter zake van dividendbelasting opgeschort met ingang van de dag na die waarop de inspecteur op grond van de artikelen 47 en 47a verzoekt gegevens en inlichtingen te verstrekken of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging ter beschikking te stellen, tot de dag waarop aan dit verzoek is voldaan.
D
In artikel 30hb, eerste lid, wordt «de loonbelasting, de omzetbelasting» vervangen door: de loonbelasting, de dividendbelasting, de omzetbelasting.
E
In artikel 67cb, eerste lid, wordt «67a, eerste en tweede lid» vervangen door: 67a, eerste lid.
F
Artikel 67fa vervalt.
G
Na artikel 67o worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Indien aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete wordt opgelegd, zijn niet van toepassing:
a. de voorwaarde, bedoeld in de artikelen 67c, tweede lid, 67d, eerste lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid, dat de bestuurlijke boete wordt opgelegd gelijktijdig met de vaststelling van de belastingaanslag;
b. de voorwaarde, bedoeld in artikel 67a, eerste lid, dat een verzuimboete uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag wordt opgelegd.
1. De bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 67a, eerste lid, en 67d, eerste lid, op te leggen vervalt door verloop van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. De bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 67c, tweede lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid, op te leggen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.
B
In artikel 7a, eerste en vierde lid, wordt «inkomstenbelasting en omzetbelasting» vervangen door: inkomstenbelasting.
C
In artikel 19, vierde lid, wordt «bank» telkens vervangen door «betaaldienstverlener». Voorts wordt «haar» vervangen door: hem.
D
Na artikel 28b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven, wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.
2. De invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en heeft als grondslag het aan de belastingschuldige terug te geven of teruggegeven bedrag. In afwijking van de eerste volzin wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belastingrente wordt vergoed of waarover ingevolge artikel 28b invorderingsrente wordt vergoed.
3. De termijn voor het indienen van een verzoek om vergoeding van invorderingsrente op grond van dit artikel eindigt zes weken na dagtekening van de beschikking, bedoeld in het eerste lid.
E
In artikel 43, tweede lid, wordt «de ondernemer bedoeld in het eerste lid» vervangen door «de ondernemer, bedoeld in het eerste lid,». Voorts vervalt «in afwijking in zoverre van artikel 7a, eerste lid, en». Ten slotte wordt «de natuurlijke personen of lichamen bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de natuurlijke personen of lichamen, bedoeld in het eerste lid.
F
Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij toepassing van artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 is iedere inhoudingsplichtige die ingevolge het eerste lid van dat artikel samen met andere inhoudingsplichtigen als één inhoudingsplichtige wordt beschouwd hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting die deze inhoudingsplichtigen ingevolge dat artikel gezamenlijk zijn verschuldigd met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964.
G
In artikel 48a wordt in de eerste volzin «inkomstenbelasting of omzetbelasting» vervangen door «inkomstenbelasting». Voorts wordt «de inkomstenbelasting en de omzetbelasting» vervangen door «de inkomstenbelasting». Ten slotte wordt «verschuldigde belasting» vervangen door: verschuldigde inkomstenbelasting.
H
Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen zijn gehouden aan de ontvanger kosteloos de volgende gegevens inzake bankrekeningen te verstrekken: het bankrekeningnummer en de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de houder van de bankrekening, voor zover die gegevens van belang zijn voor de uitbetaling van inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 7a.
2. De gegevens worden verstrekt binnen een door de ontvanger te stellen termijn.
3. De ontvanger kan bepalen dat bij het verstrekken van de gegevens tevens het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens betrekking hebben dient te worden vermeld.
4. Bij het verwerken van de gegevens maken de financiële ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.
I
In artikel 70a, onderdeel a, wordt «grondwaterbelasting en afvalstoffenbelasting» vervangen door: grondwaterbelasting.
J
Na artikel 70e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 28 heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering, daaronder begrepen de rente, bedoeld in artikel 27, alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, terstond en tot het volle bedrag te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen indien:
a. de belanghebbende in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en het terug te vorderen bedrag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;
b. de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belanghebbende zullen worden verduisterd;
c. de belanghebbende Nederland metterwoon wil verlaten, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald;
d. de belanghebbende buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft en de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat het terug te vorderen bedrag niet kan worden verhaald;
e. op goederen waarop een door de belanghebbende verschuldigd bedrag kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn toeslagschuld;
f. goederen van de belanghebbende worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;
g. ten laste van de belanghebbende een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 32, zesde lid, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald.
B
In artikel 32, vierde lid, wordt «14 en 18» vervangen door: 14, 15 en 18.
C
Aan artikel 38 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen maken bij het verwerken van de gegevens die van belang zijn voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen, bedoeld in artikel 25, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.
D
In artikel 43, tweede lid, wordt «5:15, 5:18 en 5:19» vervangen door: 5:18 en 5:19.
In de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt aan artikel 1, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
het nettopensioen, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in alfabetische volgorde een definitie ingevoegd, luidende:
ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;.
B
Aan artikel 69, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot een nettopensioen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt in alfabetische volgorde een definitie ingevoegd, luidende:
ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;.
B
Aan artikel 80a, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot een nettopensioen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Indien het bij koninklijke boodschap van 6 februari 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014) (33 863) tot wet is of wordt verheven, vervalt artikel VIA van die wet.
In de Wet op het kindgebonden budget wordt in artikel 2, zevende lid, «7,6%» vervangen door: 6,75%.
In de Wet op de rechtsbijstand wordt met ingang van 1 januari 2016 in artikel 1, eerste lid, «in de artikelen 5.5 en 5.6» vervangen door: in artikel 5.5.
In de Mijnbouwwet wordt in artikel 68, eerste lid, «derde tot en met zesde lid» vervangen door: derde tot en met vijfde lid.
De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel Y, vervalt.
B
Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AL, vierde lid, vervalt.
In het Belastingplan 2010 vervalt artikel II.
In het Belastingplan 2011 vervalt artikel III, onderdeel A.
In de Fiscale verzamelwet 2013 wordt in artikel XII «1 januari 2015» vervangen door: 1 juli 2015.
Het Belastingplan 2014 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel III, onderdeel C, wordt het als tweede genoemde bedrag vervangen door «€ 1.233». Voorts vervalt de laatste volzin.
B
In artikel VII, onderdeel C, wordt het als tweede genoemde bedrag vervangen door «€ 1.233». Voorts vervalt de laatste volzin.
C
Artikel VIIIA, onderdeel C, vervalt.
D
Artikel XXIIIC vervalt.
De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.14» vervangen door «artikel 10a.15». Voorts wordt «Artikel 10a.15» vervangen door: Artikel 10a.16.
B
In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.15» vervangen door: artikel 10a.16.
Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt bij het begin van het kalenderjaar 2015 geen toepassing op de bedragen, genoemd in de artikelen 18, 59, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde aandachtsstreepje, en onderdeel c, tweede en derde aandachtsstreepje, en artikel 60, eerste lid, derde aandachtsstreepje, van die wet.
Met betrekking tot beschikkingen als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 met een dagtekening vóór 1 januari 2015 eindigt de termijn, bedoeld in het derde lid van dat artikel, in afwijking van genoemd derde lid, zes weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2014 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen C en E, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 3.4, onderdeel A, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II bij het begin van het kalenderjaar 2015 zijn toegepast;
b. artikel I, onderdelen R en S, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2015 is toegepast;
c. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2016 wordt toegepast: artikel II, onderdelen G en I, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
d. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2017 wordt toegepast: artikel III eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
e. artikel IV, onderdelen D en F, eerst toepassing vindt nadat de artikelen 20a, tweede lid, en 20b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 5.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II bij het begin van het kalenderjaar 2015 zijn toegepast;
f. artikel IV, onderdeel H, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2015 is toegepast;
g. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2016 wordt toegepast: artikel VII, onderdeel B, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
h. indien artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van het kalenderjaar 2017 wordt toegepast: artikel XVII, onderdelen A en B, eerst toepassing vindt nadat artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
i. de wijziging ingevolge artikel XIX, onderdelen D en J, eerst toepassing vindt met betrekking tot beschikkingen van de inspecteur of ontvanger met een op of na 18 april 2013 gelegen dagtekening;
j. artikel XXIX toepassing vindt voordat artikel II van het Belastingplan 2010 wordt toegepast;
k. artikel XXX toepassing vindt voordat artikel III, onderdeel A, van het Belastingplan 2011 wordt toegepast;
l. artikel XXXII, onderdelen A en B, eerst toepassing vindt nadat artikel IX, onderdeel a, van het Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2015 is toegepast.
2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen D en F, en artikel IV, onderdelen E en G, in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 7 maart 2014 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg) (Kamerstukken 33 891) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen D en F, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 3.4, onderdeel A, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II bij het begin van het kalenderjaar 2015 zijn toegepast;
b. artikel IV, onderdelen E en G, eerst toepassing vindt nadat de artikelen 20a, tweede lid, en 20b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 5.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II bij het begin van het kalenderjaar 2015 zijn toegepast.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XI in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 8 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg) (Kamerstukken 33 168) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt.
4. Artikel IX, onderdeel A, werkt terug tot en met 31 december 2013.
5. Artikel XV, onderdeel H, en artikel XIX, onderdeel I, werken terug tot en met 1 april 2014.
6. Artikel XV, onderdelen A, B en C, werkt terug tot en met 1 juli 2014.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34002-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.