34 000 IX Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2015

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 september 2014

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 17 september 2014 voorgelegd. Bij brief van 22 september 2014 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Kan er een overzicht worden opgesteld van de ervaringen uit 2014, die van invloed zijn geweest op het ontwikkelen van de uitvoeringstoets nieuwe stijl?

Antwoord op vraag 1.

De uitvoeringstoets nieuwe stijl vindt zijn basis in de constatering dat de afgelopen jaren steeds meer wijzigingen en aanpassingen van wet- en regelgeving op de Belastingdienst afkomen. Hoewel al deze wijzigingen reeds aan uitvoeringstoetsen werden onderworpen, moet worden vastgesteld dat deze de hindernissen in de uitvoering onvoldoende tot uitdrukking hebben gebracht. Ook heeft het ontbroken aan een toetsing op de onderlinge samenhang tussen afzonderlijke voorstellen in het licht van de totale veranderlast in de dienst.

De uitvoeringstoets nieuwe stijl is aangekondigd als onderdeel van spoor A (verminderen van complexiteit) uit de Brede agenda voor de Belastingdienst1. De bedoeling is daarmee een integraal overzicht te geven van de gevolgen van nieuwe wet- en regelgeving voor de Belastingdienst. Het gaat daarbij om begrippen als maakbaarheid van de benodigde ICT-systemen, inpasbaarheid in het bredere fiscale stelsel, begrijpelijkheid voor burgers en bedrijven, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid, de verwachte impact op dienstverleningskanalen, gevolgen voor alle stappen in de keten en de met het voorstel samenhangende kosten. Door de nieuwe uitvoeringstoetsen bij de indiening van wetsvoorstellen openbaar te maken, kunnen deze een belangrijker onderdeel uitmaken van de parlementaire besluitvorming.

Vraag 2

Hoeveel is er besteed aan de stopgezette ontwikkeling van de invorderingsmodule?

Antwoord op vraag 2.

In totaal bedroegen de kosten van het project ETM/Invordering, tot en met de afronding van dit project in 2010, € 175,3 mln. Na implementatie van de invorderingsmodule voor de lokale middelen (ETM/Loka) zijn nog verdere kosten gemaakt voor enkele nazorgreleases (het robuust maken van het systeem) en adaptief onderhoud, tot een bedrag van € 19,9 mln. tot en met 2013.

Na afronding van het project ETM/Invordering in 2010 heeft de Belastingdienst de afgelopen jaren onderzocht of het inningsysteem ook bruikbaar kan zijn voor de massale inningsprocessen. Dit project is ETPM genoemd. Dat blijkt na onderzoek niet geschikt genoeg te zijn. Dit onderzoek (bestaande uit onderzoek, proefopstelling en implementatievoorbereiding) heeft in totaal € 10,1 miljoen euro gekost.

Vraag 3 en vraag 4

Waarom is de stelpost op artikel 10 overgeboekt naar artikel 3?

Wat zijn de gevolgen van de overboeking van de stelpost op artikel 10 naar artikel 3?

Antwoorden vraag 3, vraag 4

De technische reeks heeft betrekking op moeilijk te ramen ontvangsten uit financiële interventies.

Aangezien uw Kamer de begroting van 2015 autoriseert, zijn uit oogpunt van transparantie deze ontvangsten toebedeeld aan beleidsartikel 3, het artikel waar de crisisdeelnemingen staan. Aan deze overboeking zijn geen consequenties verbonden. Alle opbrengsten en kosten van financiële interventies zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Overigens is deze boekhoudkundige verwerking conform de systematiek in voorgaande jaren.

Vraag 5

Waarom wordt de bijstelling van de rente op de lening aan Griekenland niet in 2014 volledig ten laste gebracht?

Vraag 24

De renteontvangsten van Griekenland zijn in 2014 veel lager dan 2013. Hoe kan dat?

Vraag 25

Voor 2015 worden veel meer renteontvangsten van Griekenland geraamd dan voor 2014. Kan deze inschatting worden onderbouwd?

Antwoord op vraag 5, 24 en 25

Griekenland betaalt op de bilaterale leningen, die door de eurolanden onder de zogenaamde Greek Loan Facility zijn uitgekeerd, de 3-maands euriborrente plus een renteopslag. De Eurogroep heeft op 26 november 2012 overeenstemming bereikt over een verlaging van de renteopslag van 150 basispunten naar 50 basispunten. Afgesproken is dat deze verlaging van de renteopslag vanaf 15 december 2012 van kracht zou zijn. Het voorstel van de verlaging van de renteopslag vergde een aanpassing van de leningvoorwaarden van de Greek Loan Facility. Alle crediteuren moesten instemmen met deze aanpassing en sommige lidstaten moesten dit voorleggen aan de nationale parlementen.

De nationale parlementaire procedures werden uiteindelijk pas in het tweede kwartaal van 2013 afgerond, waardoor Griekenland in de periode december 2012 t/m juni 2013 nog een renteopslag van 150 basispunten heeft betaald over de bilaterale leningen. In de kwartalen erna, namelijk in het derde en vierde kwartaal van 2013 en het eerste kwartaal van 2014 is er daarom retroactief gecorrigeerd voor de te veel betaalde rente. In deze kwartalen heeft Nederland geen rente ontvangen op de bilaterale leningen. Vanaf het tweede kwartaal in 2014 heeft Nederland weer rente ontvangen op de bilaterale leningen, inclusief de renteopslag van 50 basispunten. Dit verklaart het verschil in de renteontvangsten tussen 2013 en 2014. De reden dat voor 2015 weer hogere rente-inkomsten worden geraamd dan voor 2014, is omdat er in 2015 geen retroactieve correcties meer plaatsvinden. Griekenland zal in 2015 de 3-maands euriborrrente plus een renteopslag van 50 basispunten betalen over de bilaterale leningen. Het is echter niet te voorkomen dat door renteontwikkelingen verschillen optreden tussen de raming van het CPB voor de korte rente en de daadwerkelijke 3-maands euriborrente.

Vraag 6

Hoe heeft de omvang van de WAKO (kernongevallen) zich ontwikkeld gedurende de afgelopen tien jaar?

Antwoord op vraag 6.

De ontwikkeling van de omvang van de WAKO tussen 2005–2015 is onderstaand aangegeven:

Jaar

Garanties WAKO (€ miljard)

2015

11,31

2014

14

2013

14

2012

14

2011

14

2010

14

2009

14

2008

14

2007

14

2006

14

2005

15,9

X Noot
1

De raming van de garantie voor de WAKO is met ingang van 1 januari 2015 € 11,3 mld. In 2014 is er een nota van wijziging op de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen aangenomen waarmee de garantie van de Staat wordt ingeperkt. Middels deze wetswijziging wordt de garantie voor alle kerninstallaties waarbij een ongeval beperktere gevolgen heeft, teruggebracht tot het verdragsminimum van € 1,5mrd. Voor Borssele blijft de garantie staan op € 2,3 mld.

Vraag 7

De garantieverplichting aan DNB inzake de BIS wordt niet langer opgenomen, omdat hiervan geen gebruik wordt gemaakt. Kan dit besluit nader worden toegelicht? Waarop baseert de regering haar oordeel dat de garantieverplichting niet langer noodzakelijk is?

Antwoord op vraag 7.

DNB heeft in het verleden voor de Nederlandse staat deelgenomen aan overbruggingskredieten van de BIS aan centrale banken van landen met betalingsmoeilijkheden, die vaak een brug vormen naar een eerste tranche van een IMF-programma. Om dit mogelijk te maken, geeft de Nederlandse Staat een garantie aan DNB, die jaarlijks als stelpost wordt opgenomen in de begroting. Naar aanleiding van het onderzoek van de Commissie Risicoregelingen (september 2013) naar de BIS-garantie is gebleken dat deze sinds de jaren negentig niet meer is gebruikt, ook niet bij de recente crisismaatregelen. Gezien deze ontwikkeling is in overleg met DNB besloten om de BIS-garantie te beëindigen, omdat een beroep op deze garantie onwaarschijnlijk lijkt. Mocht een deelname aan de kredietfaciliteit van de BIS in de toekomst toch noodzakelijk blijken, dan kan daartoe alsnog worden besloten indien het parlement toestemming verleent.

Vraag 8

Voor de EIB-kredietverlening in ACP en OCT wordt geen premie ontvangen. Wat is de geschatte derving als gevolg hiervan?

Antwoord op vraag 8.

Er wordt inderdaad geen premie ontvangen voor de garantie op politiek risico voor EIB-kredietverlening uit eigen vermogen in de ACP- en OCT-landen. Door de EU-lidstaten, tevens de aandeelhouders van de EIB, wordt van de EIB geen vergoeding gevraagd. Dit omdat zij de garantie zonder winstbejag ten dienste van de gemeenschappelijke doelstellingen van de EU-lidstaten in de ACP- en OCT-landen hebben gesteld. Het is ook in het algemeen niet gebruikelijk een premie te rekenen voor een dergelijke internationale garantie. De door de EIB aan leningnemers gevraagde risicopremie wordt in eerste instantie door de EIB gebruikt als buffer, voordat de lidstaatgarantie wordt ingeroepen. Gezien deze systematiek en het generieke karakter van de garantie is geen passend equivalent ter berekening van de derving te vinden.

Vraag 9

Het kabinet stelt een MIGA-garantieverzekering in voor expediteurs ter hoogte van 150 mln. De exacte omvang is pas na afloop van het begrotingsjaar bekend. Wat is het maximale risico dat de Staat op deze verzekering loopt? Wat is de achtergrond van het MIGA-systeem? Wat was de omvang van eerdere garantiestellingen?

Antwoord op vraag 9.

De Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) is een onderdeel van de Wereldbank en biedt internationale investeerders de mogelijkheid om een investeringsverzekering af te sluiten. In 2004 is er door MIGA en het Ministerie van Financiën een Memorandum of Understanding getekend waarbij er een herverzekeringscapaciteit van € 150 mln door Nederland wordt gereserveerd voor het herverzekeren van investeringsverzekeringen die door MIGA aan Nederlandse investeerders is afgegeven. Op deze wijze kan MIGA haar mogelijkheden om nieuwe investeringsverzekeringen af te sluiten in stand houden. Er is tot op heden door MIGA geen gebruik gemaakt van de herverzekeringscapaciteit.

Vraag 10

Welke gevolgen heeft de genoemde herijking van de exportkredietverzekering voor Nederlandse expediteurs? Wat zijn de verwachte gevolgen voor de sector van de verlaging van uitstaande garanties?

Antwoord op vraag 10.

Het betreft geen herijking van de EKV-regeling maar een herijking van de berekenmethodiek van de uitstaande garanties. Deze is momenteel niet vergelijkbaar met de wijze waarop andere garantieregelingen hun uitstaande garanties berekenen. De herijking zal een reëlere inschatting geven van het daadwerkelijke risico voor de Staat. De verwachting is dat na de aanpassing van de berekenmethodiek de uitstaande garanties lager zullen uitvallen. Deze herijking heeft geen gevolgen voor de exporterende bedrijven.

Vraag 11

Worden de fiscale gegevensbestanden intern vergeleken en dan gebruikt voor de opsporing van fraude? Zo kunnen gegevens van de RDW worden gematched met de IB (wel Mercedes geen inkomen, aanwijzing fraude). Worden die fiscale gegevensbestanden gebruikt voor de systematische opsporing van strafbare feiten?

Antwoord op vraag 11.

Door middel van de inzet van data-analyse is de Belastingdienst bezig om fraudepatronen te ontdekken. Bij deze data-analyse worden de interne bestanden die de Belastingdienst tot zijn beschikking heeft in principe gebruikt. Zo is de Belastingdienst door middel van bestandsanalyses bezig om zogenoemde «windhappers» (burgers zonder officieel inkomen) in kaart te brengen. Ook wordt data-analyse ingezet bij het bestrijden van omzet- en loonheffingenfraude. Daarnaast maakt de Belastingdienst ook gebruik van risicoselectie-modellen. Met behulp hiervan tracht de Belastingdienst frauduleuze aanvragen nog voordat ze worden uitbetaald tegen te houden.

Vraag 12

Kan er een tabel worden gegeven waarin de ontvangsten van boetes en schikkingen gesplitst worden?

Vraag 13

Kan er een tabel worden gegeven van het aantal schikkingen in de laatste vijf jaar ten opzichte van het aantal boetes?

Vraag 14

Kan er een verklaring worden gegeven waarom verwacht wordt dat de ontvangsten boetes en schikkingen zullen stijgen in 2015?

Antwoord op de vragen 12 t/m 14

De ontvangsten van boetes en schikkingen worden als volgt uitgesplitst:

bedragen in € mln.
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal

167.381

199.442

218.322

217.477

217.477

217.477

217.477

Boetes

158.782

194.595

213.475

212.630

212.630

212.630

212.630

Schikkingen

8.599

4.847

4.847

4.847

4.847

4.847

4.847

De aantallen boetes en schikkingen zijn niet exact bekend. Indicatief gaat het jaarlijks om enkele tientallen schikkingen en om ca. 2,5 tot 3 miljoen opgelegde boetes, waarvan het merendeel verzuimboetes.

De stijging van de ontvangsten in 2015 is het gevolg van de introductie van boetes in het kader van de aanpak van fraude door malafide uitzendondernemingen (Belastingplan 2014) en de doorwerking van de boetetaakstelling uit het Regeerakkoord uit 2012.

Vraag 15

Welke concrete plannen zijn er om de bezwaarafhandeling binnen de wettelijke termijnen te doen verlopen?

Antwoord op vraag 15.

De Belastingdienst zet momenteel veel extra capaciteit in op het verminderen van de voorraad bezwaren. Dit heeft inmiddels tot een forse reductie van het aantal in behandeling zijnde bezwaren geleid. Deze inspanning zal de komende periode worden gecontinueerd. Daarnaast wordt er gewerkt aan verbetering van het behandelproces. Belangrijkste pijlers hiervan zijn het zoveel mogelijk bellen bij bezwaar, de concentratie van een groot deel van het bezwaarproces op 4 locaties, als ook het verbeteren van de mogelijkheden om bezwaar digitaal in te dienen en te verwerken.

Vraag 16

Van de belastingen blijkt 0,8% oninbaar. «Dit percentage is al jaren stabiel». Is het waar dat die 0,8% door het management van de Belastingdienst gezien wordt als een doelstelling, en dat zodra 99,2% is ingevorderd de invordering van de resterende invorderingen wordt stopgezet omdat de doelstelling is bereikt? Is er een analyse beschikbaar waarom dit percentage 0,8% bedraagt? Kan dat percentage niet lager gesteld worden?

Antwoord op vraag 16.

Het is de bedoeling om al deze vorderingen te innen. Burgers en bedrijven betalen ook veruit het grootste deel van de verschuldigde belastingen tijdig. Bij achterstallige vorderingen neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen. Door allerlei oorzaken (faillissementen, onvermogen, schuldsanering, onbekende woon- of verblijfplaats, etc.) blijkt dit in de praktijk niet altijd mogelijk en moeten belastingvorderingen (geheel of gedeeltelijk) als oninbaar worden afgeboekt. De vermelde 0,8% is het ervaringscijfer over deze oninbaarheid.

Vraag 17

Kunt u nader ingaan op de uitbesteding van een deel van de invordering en inning door externe partijen?

Antwoord op vraag 17.

Vanaf het najaar van 2013 loopt een proef (pilot) waarbij een extern incassobureau incassowerkzaamheden verricht ten behoeve van de inning van kleine vorderingen van de Belastingdienst. De proef is ingesteld om te kunnen beoordelen of de inzet van een extern incassobureau voor de inning van kleine vorderingen een zinvolle aanvulling kan vormen op de bij de Belastingdienst aanwezige incassocapaciteit. De verwachting is dat de Kamer in de halfjaarsrapportage van maart 2015 kan worden geïnformeerd over de uitkomsten van de pilot.

Vraag 18.

Structureel stijgen de kosten voor CDFD fors. Wat is daarvan de reden?

Antwoord 18

Tot 1-1-2014 werd een jaarlijks een beperkt subsidiebedrag aan het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) verstrekt. Per 1-1-2014 heeft het Ministerie van Financiën een Centrale Examenbank (CE) ingesteld die een uniforme en hoge examenkwaliteit moet garanderen. Het is de enige voorziening waarmee erkende exameninstituten Wft-examens voor financieel adviseurs kunnen afnemen. Het CDFD heeft het mandaat gekregen voor het inhoudelijke beheer van de CE. Dit betreft het waarborgen van de kwaliteit en de actualiteit van de inhoud van de CE. Voor deze extra taak is de subsidie met € 1 mln. verhoogd naar € 1,4 mln. De overige uitgaven hebben voor een groot deel betrekking op het mandaat dat de Minister aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft gegeven voor de uitvoering van het functionele – en technische beheer en het gebruik van de CE-applicatie. DUO draagt tevens zorg voor het geven van inzage in examens, het vaststellen van het diplomarecht, het uitgeven van diploma’s en certificaten, het bepalen van examenuitslagen en het beheer van examenleges. Ten slotte investeert het ministerie in de periode 2014 tot en met 2016 in verdere vulling van de CE met extra examenvragen.

Vraag 19

Structureel dalen de kosten voor Wijzer in Geldzaken fors. Financiële educatie is belangrijk. Wat is de reden van de daling? Wat zijn daarvan de effecten?

Antwoord vraag 19

Het totaal budget voor Wijzer in geldzaken is in 2015 en 2016 gelijk aan 2014 en daalt niet. Uitgangspunt voor de begroting van Wijzer in geldzaken is dat het Ministerie van Financiën samen met een aantal partijen uit de sector het platform financiert. De bijdrage van de sector voor 2014 is reeds opgenomen in de Rijksbegroting, de bijdragen voor 2015 en 2016 zullen bij de eerstvolgende mogelijkheid worden opgenomen in de Rijksbegroting. De bijdrage van het Ministerie van Financiën is de komende jaren vastgesteld op € 1,25 mln. Dit bedrag is verdeeld onder budget voor het apparaat Financiën (artikel 8) en budget voor het programma (artikel 2). De bijdrage van de sector is toegezegd voor 2014, 2015 en 2016. Het platform Wijzer in geldzaken blijft zich daarmee de komende jaren inzetten voor het bevorderen van verantwoord financieel gedrag in Nederland.

Vraag 20

Waarom zit er bij dividend staatsdeelnemingen een «dip» in 2015? Waarom daalt de verwachte winstafdracht DNB vanaf 2013 tot en met 2019 zo fors?

Antwoord vraag 20

Op dit moment wordt er bij een aantal staatsdeelnemingen flink geïnvesteerd. Door de investeringen zullen in latere jaren ook de inkomsten toenemen. Daardoor is er een stijgende lijn te zien in de winstprognoses bij een aantal staatsdeelnemingen. De dividendramingen worden gebaseerd op de winstprognoses en het dividendbeleid van de staatsdeelnemingen. Hierdoor zijn er hogere dividendinkomsten geraamd in 2016 tot 2019 dan in 2015.

De voornaamste oorzaken van de daling in de verwachte winstafdracht zijn: 1) de lagere rentestanden, 2) het aflopen van de monetaire activiteiten inzake de CBPP1, CBPP2 en SMP portefeuilles en 3) de vervroegde en geplande aflossingen op de monetaire kredietverstrekking aan banken.

Vraag 21

Vanaf 2016 stopt het dividend financiële instellingen in de begroting. Klopt het dat het kabinet ervan uitgaat dat ABN AMRO en SNS dan verkocht zijn?

Antwoord op vraag 21

Omdat de dividendinkomsten van de financiële instellingen meerjarig onzeker zijn, zijn deze, zoals boven toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4, opgenomen als stelpost op artikel 10. Voor 2015 is deze stelpost overgeboekt naar artikel 3. De raming geeft geen indicatie over het verwachte moment van verkoop. De financiële instellingen gaan terug naar de markt, wanneer deze voldoende stabiel is, er genoeg interesse is in de markt en de desbetreffende instelling er klaar voor is.

Vraag 22

In de begroting staan nog afdrachten Holland Casino opgenomen tot en met in ieder geval 2019, het laatste jaar van de meerjarenbegroting. Hoe moet dit gezien worden tot de plannen van het kabinet om Holland Casino te verkopen?

Antwoord op vraag 22

Zo lang er geen definitief besluit is genomen over de verkoop wordt er geraamd alsof Holland Casino in de huidige vorm blijft voortbestaan.

Vraag 23

Met betrekking tot de streefwaarde staatsdeelnemingen was de realisatie in 2013 46% (dividend pay out ratio en minimumrendementseis). Vanaf 2014 moet dat 90 resp. 80% zijn. Hoe realistisch is dat? Hoe gaat dit gerealiseerd worden?

Antwoord op vraag 23

In 2013 gold nog een portefeuillebrede rendementseis van 8%. Voor bepaalde staatsdeelnemingen is 8% rendement op gemiddeld eigen vermogen aan de hoge kant. In 2014 en 2015 zullen voor de deelnemingen specifieke rendementseisen worden vastgesteld. Wij verwachten dat de specifieke rendementeisen realistischer maar nog steeds prikkelend zullen zijn.

De streefwaardes voor de dividend pay out ratio zijn gezien de realisaties in voorgaande jaren inderdaad ambitieus. Wanneer blijkt dat in 2014 de streefwaardes in 2014 wederom ruim niet gehaald worden dan zullen deze worden geëvalueerd en wanneer nodig worden herzien.

Vraag 26

Kunt u een compleet overzicht geven van hoeveel de programmalanden de Nederlandse Staat in totaal hebben gekost? Graag per onderdeel uitgesplitst (per land, per jaar, incl. garanties

Antwoord op vraag 26.2

Nederland heeft voor 3,2 miljard euro aan bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland onder het eerste programma voor Griekenland. De Nederlandse staat heeft de financiering van deze leningen op de kapitaalmarkt aangetrokken. Deze leningen zijn meegenomen in de reguliere financiering van de staatsschuld. Over deze leningen ontvangt de Nederlandse staat rente en er zijn afspraken gemaakt over de aflossingen van de lening.

Daarnaast verstrekt Nederland garanties aan het tijdelijke noodfonds EFSF. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen voor de drie leningenprogramma’s vanuit het EFSF. Ierland heeft eind 2013 het leningenprogramma verlaten en Portugal eind mei 2014.

Toegekende programma’s EFSF

Nederlands aandeel

tussen 6,1 – 6,2 procent1

Portugal:

26,0 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 1,6 miljard euro

Overgarantie: circa 1 miljard euro

Rentegarantie: thans 3,2 miljard euro

Ierland:

17,7 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 1,1 miljard euro

Overgarantie: circa 0,7 miljard euro

Rentegarantie: thans circa 1,5 miljard euro

Griekenland:

144,6 miljard euro

Hoofdsomgarantie: circa 8,9 miljard euro

Overgarantie: circa 5,8 miljard euro

Rentegarantie: thans circa 19 miljard euro

X Noot
1

Het Nederlandse aandeel in de garanties aan het EFSF bedraagt tussen de 6,1 procent en 6,2 procent van het totaal door EFSF aangegane verplichting aan garanties.

Via de EU-begroting staan alle landen garant voor het EFSM. Nederland verstrekt garanties aan het tijdelijke noodfonds EFSM. Het Nederlandse aandeel in het EFSM is ongeveer 4,8%. Dit is het Nederlandse aandeel in het BNI-middel van de Europese begroting. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen voor de twee leningenprogramma’s vanuit het EFSM.

Toegekende programma’s EFSM

Nederlands aandeel circa 4,8 procent

Portugal: 24,3 miljard euro

1,2 miljard

Ierland: 22,5 miljard euro

1,1 miljard

Op 8 oktober 2012 is het permanente noodfonds ESM in werking getreden. Het kapitaal van het ESM bestaat uit gestort en oproepbaar kapitaal. Als gevolg van de kapitaalstructuur van het ESM, komt de steun die het ESM uitkeert ten laste van het ESM en niet van de lidstaten. Het huidige Nederlandse aandeel in het ESM is 5,70%. Dit aandeel bestaat voor 4,57 miljard euro. uit gestort kapitaal en 35,5 miljard euro aan oproepbaar kapitaal. Het ESM verstrekt momenteel leningen aan Cyprus. Spanje heeft eind 2013 het leningenprogramma verlaten. Voor Spanje was maximaal 100 miljard euro beschikbaar onder het ESM, maar heeft dit bedrag niet volledig hoeven te gebruiken. Aan het einde van het programma had Spanje 41,4 miljard euro aan leningen uitstaan bij het ESM. In juli 2014 heeft Spanje vervroegd 1,9 miljard euro afgelost. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gecommitteerde bedragen van het ESM aan deze landen.

Toegekende programma’s ESM

Omvang

Aflossingen

Spanje (bankenprogramma)

41,4 miljard euro

1,9 miljard euro

Cyprus

Maximaal 9 miljard euro

0

Het IMF bepaalt per kwartaal op welke landen er wordt getrokken voor de uitbetalingen die ze in de komende maanden moeten aangaan. Het varieert dus hoeveel Nederland bijdraagt aan specifieke IMF-programma’s. Wel kan worden gesteld dat de bijdrage rond het aandeel van Nederland in de quota-middelen en de NAB ligt (2 à 3%). Dit is ongeveer tussen de 1,1 en 1,75 miljard euro Griekenland is vorig jaar gestart met het aflossen van de leningen onder het eerste leningenprogramma van het IMF. Griekenland heeft daarvan al circa 5,57 miljard euro afgelost (stand 18 september 2014).

Vraag 27

Om welke redenen zijn de uitgaven aan multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen in 2015 vervijfvoudigd t.o.v. 2014?

Antwoord op vraag 27.

De vervijfvoudiging van de uitgaven in 2015 t.o.v. 2014 aan multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen is grotendeels het gevolg van de uitbetalingschema’s van toezeggingen gedaan aan de International Development Agency (IDA) van de Wereldbank.

Elke drie jaar wordt onderhandeld over de Nederlandse bijdrage aan IDA, waaruit een toezegging voor een bijdrage aan IDA volgt («toezeggingsrondes»). Deze bijdrage wordt niet in één keer uitbetaald, maar er wordt met IDA een uitbetalingschema afgesproken. Doorgaans kiest Nederland ervoor om de betalingen te verdelen over zes jaar. Om budgettechnische redenen wordt niet elk jaar hetzelfde bedrag uitbetaald; de verdeling is niet lineair. De laatste toezeggingrondes waren in 2007 (genaamd IDA 15), 2010 (IDA 16) en 2013 (IDA 17).

Normaal gesproken worden elk jaar uitbetalingen aan IDA gedaan die volgen uit de vorige twee toezeggingrondes, omdat de betalingsschema’s door de gebruikelijke verdeling over zes jaar deels overlappen. In 2014 zijn de uitbetalingen, en daarmee de budgettaire gevolgen, lager dan andere jaren. Dit komt omdat in 2014 slechts uitbetalingen worden gedaan voor de toezegging van IDA 16. De toezegging van IDA 15 is namelijk in twee i.p.v. de gebruikelijke zes jaar uitbetaald, waardoor er in 2014 geen overlap bestaat. Ook betreft de uitbetaling voor IDA 16 in 2014 i.v.m. het niet-lineaire uitbetalingschema een relatief klein gedeelte van de gehele toezegging.

In 2015 zullen betalingen gedaan worden voor zowel IDA 16 en IDA 17, en een relatief groter gedeelte van deze toezeggingen.

Vraag 28

De evaluatie en onderzoeksoverzicht «Effect uitvoering toezicht douane op doelstelling compliance» zou in 2013 afgerond zijn. Wat is de reden dat dit nog niet gereed is?

Antwoord op vraag 28.

Het effectonderzoek Douane is in 2013 afgerond. In het Jaarverslag IX 2013 is hierover gerapporteerd.3 Abusievelijk is in de begroting de vindplaats niet opgenomen.4

Vraag 29

Wat is de reden van het superdividend van Urenco?

Antwoord op vraag 29

Begin 2014 is door de board van Urenco op basis van haar business plan 2013 een nieuw dividendbeleid vastgesteld. De nieuwe dividendreeks is hoger dan de vorige om twee redenen. Ten eerste heeft Urenco de voorgaande jaren relatief weinig dividend kunnen uitkeren omdat zij flinke investeringen heeft gedaan in met name de Verenigde Staten. Die investeringen lopen ten einde en gaan nu ook renderen. Ten tweede zorgt die stijging aan omzet er vervolgens voor dat de financiële ratio’s zo veranderen dat Urenco met behoudt van haar huidige rating meer vreemd vermogen kan aantrekken. Dat is ook wenselijk om een efficiënte en gezonde kapitaalstructuur te behouden. Door de beperkte nieuwe investeringsmogelijkheden heeft de board voorgesteld dit uit te keren als extra dividend. Het gedeelte boven de 100% is superdividend en niet-saldo relevant. Dit zal worden ingezet ter verlaging van de staatsschuld. De pay out ratio zal vanzelfsprekend niet structureel boven de 100% (kunnen) blijven en mocht Urenco eerder haar optimale vermogensstructuur bereiken dan zal deze reeks moeten worden bijgesteld.


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 201.

X Noot
2

Dit antwoord is gelijk aan het eerste deel van het antwoord op vraag 21 van de MEV.

X Noot
3

Kamerstuk 33 930 IX, nr. 1, blz. 158

Naar boven