De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft na kennisneming van de nota naar
aanleiding van het verslag nog behoefte aanvullende vragen en opmerkingen aan de regering
voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen
voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I
|
ALGEMEEN
|
1
|
|
|
|
1.
|
Inleiding
|
1
|
2.
|
Huidige situatie en de noodzaak van regulering kansspelen op afstand
|
2
|
3.
|
Visie op kansspelen op afstand
|
5
|
4.
|
Maatregelen op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand
|
13
|
5.
|
Centraal register van uitsluitingen ter bestrijding van kansspelverslaving
|
17
|
6.
|
Toezicht en handhaving
|
18
|
7.
|
Financiële aspecten van het wetsvoorstel
|
20
|
8.
|
Europeesrechtelijk kader
|
22
|
9.
|
Overig
|
22
|
|
|
|
II
|
ARTIKELSGEWIJS
|
23
|
I ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben aanleiding gezien tot het stellen van enkele aanvullende
vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar
aanleiding van het verslag (hierna: nnavv) en danken de regering voor de uitgebreide
beantwoording. Toch zijn daarmee niet alle twijfels die bij deze leden leven over
het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wok), de Wet
op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van
kansspelen op afstand (hierna: het wetsvoorstel), weggenomen. Deze leden zijn van
mening dat een krachtiger toezicht op de kansspelmarkt en betere handhaving van de
kansspelwet ruimte moet bieden om bovenmatig gokgedrag tegen te gaan en om te voorkomen
dat de markt voor online gokken onverhoopt gaat groeien. Daartoe is strengere wetgeving
mogelijk en wenselijk. Ook tijdens het door de Tweede Kamer georganiseerde rondetafelgesprek
over het wetsvoorstel Kansspelen op afstand op 21 mei 2015 (hierna: het rondetafelgesprek)
kwamen kanttekeningen over het voorliggend wetsvoorstel naar voren. Deze leden hebben
daarom nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nnavv, waarvoor zij de regering
danken. Naar aanleiding van de antwoorden hebben deze leden nog een aantal vragen
en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de nnavv van het wetsvoorstel.
Zij danken de regering voor haar beantwoording maar moeten helaas constateren dat
de 231 bladzijden tellende nnavv en de bijgevoegde rapporten de belangrijkste zorgen
van deze leden niet hebben weggenomen. Zij stellen vast dat het gehele wetsvoorstel
de geest ademt van een ongebreidelde liberalisering, zonder dat daarbij essentiële
voorzorgsmaatregelen worden voorgesteld. Er worden bovendien eerder aangenomen moties
terzijde geschoven en de ogen worden gesloten voor de gebrekkige handhaving van het
thans geldende verbod op het aanbieden van kansspelen op afstand. Hierdoor kunnen
deze leden zich niet aan de indruk onttrekken dat de regering de risico’s in deze
bijzondere branche bagatelliseert. Zij vragen de regering of zij dit ook zo ziet.
De genoemde leden merken op dat er een buitengewoon informatief rondetafelgesprek
heeft plaatsgevonden over het wetsvoorstel. Zij vragen de regering of zij kennis heeft
genomen van dit gesprek en de verspreide gespreksnotities en of daarin aanleiding
is gevonden om het wetsvoorstel op onderdelen te wijzigen.
De leden van de D66-fractie danken de regering voor de beantwoording van de in de
nnavv gestelde vragen. Voor hen blijven de al eerder genoemde uitgangspunten staan.
Gokverslaving moet adequaat aangepakt kunnen worden. De afdrachten van de goede doelen
moeten zoveel mogelijk op hetzelfde niveau blijven. Zij streven verder naar een uniform
belastingtarief en er moet een effectieve toezichthouder met tanden zijn. Deze leden
hebben naar aanleiding van het rondetafelgesprek enkele nadere vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de regering voor de beantwoording van
alle vragen. Zij hebben evenwel nog een aantal aanvullende vragen.
2. Huidige situatie en de noodzaak van regulering kansspelen op afstand
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening is dat de legalisering
van online gokken in Denemarken matig vergelijkbaar is met de Nederlandse situatie.
Klopt het bijvoorbeeld dat Danske Spil 80% marktaandeel had in de loterijmarkt en
60% marktaandeel in de onlinekansspelmarkt? Klopt het dat Danske Spil een dominante
positie had op zowel de loterij- en onlinekansspelmarkt en haar loterijgebruikers
actief heeft aangezet om ook online kansspelen van Danske Spil te spelen? Is het mogelijk
dat hierdoor het aantal spelers op de loterijmarkt (en dus de loterijafdracht) in
Denemarken aan goede doelen sterk is gedaald? Denkt de regering dat dit in Nederland
kan worden voorkomen door enerzijds te zorgen voor voldoende oude en nieuwe aanbieders
en concurrentie op de Nederlandse loterijmarkt en anderzijds voor voldoende inkomsten
voor goede doelen? Kan dit worden gewaarborgd met de verplichte afdrachtpercentages
aan goede doelen?
In Zweden en het Verenigd Koninkrijk is gebleken dat gecontroleerde uitbreiding leidt
tot meer afdrachten aan goede doelen. Denkt de regering dat dit ook in Nederland het
geval zal zijn? Op welke wijze wil de regering de uitwerking van de modernisering
van de kansspelen gaan monitoren? Hoe staat de regering tegenover het instellen van
een «monitoringscommissie modernisering kansspelen», bestaande uit experts op het
terrein van verslaving, toezicht op eerlijke mededinging en belanghebbenden?
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij zeker weet dat de groep van
illegale aanbieders nog slechts nog een kleine groep zal zijn. Deze leden begrijpen
dat dit met het wetsvoorstel wordt beoogd, maar hebben nog geen duidelijk antwoord
ontvangen op de vraag hoe zeker het is dat dit doel ook daadwerkelijk zal worden behaald.
Deze leden vragen de regering voorts hoe zij wil waarborgen dat het overblijvende
aanbod van illegale aanbieders effectief zal worden bestreden. Zij gaat ervan uit
dat de handhavingscapaciteit van de Ksa daartoe voldoende zal zijn. Tegelijkertijd
geeft de regering aan dat hiertoe slechts vier fte zal worden vrijgemaakt, terwijl
het aanpakken van dit aanbod volgens haar wel «complex» is, met name waar aanbieders
gevestigd zijn in het buitenland. Is de regering van mening dat vier fte voldoende
is om op het gehele illegale aanbod te handhaven?
De genoemde leden willen graag van de regering horen hoe zij aankijkt tegen het volgende.
De bedoeling is om geen nieuwe vraag te creëren, maar deze vraag te kanaliseren naar
de gereguleerde aanbieders. Er mag echter wel reclame worden gemaakt. Deze leden hebben
hierover hun zorgen geuit. Hierop geeft de regering aan dat garanties dat de vraag
naar kansspelen niet zal groeien, naar hun aard nooit kunnen worden gegeven. De regering
stelt dat reclame mag, maar het aanzetten tot onmatige deelname niet. Daarvan is bijvoorbeeld
sprake als die reclame «onmatige deelname tot voorbeeld stelt». Deze leden vragen
welke aanbieder zijn reclame ooit zo zou vormgeven dat deze duidelijk een gokverslaafde
persoon centraal stelt. Volgens deze leden zal dit niet vaak voorkomen, maar dat neemt
niet weg dat legale, aantrekkelijk vormgegeven reclame wel degelijk doelgroepen kan
bereiken die nu nog niet zo snel aan een online kansspel zouden meedoen. De regering
stelt dat reclame er alleen op gericht mag zijn consumenten die nu al deelnemen aan
online kansspelen, of al voornemens zijn dit te gaan doen, te bereiken. Hoe dit ooit
kan worden getoetst en dus gehandhaafd wordt is echter niet duidelijk. De regering
geeft voorts aan niet te verwachten dat veel mensen die nu niet online spelen dat
straks wel zullen doen. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt evenmin duidelijk.
De zorgen van deze leden zijn hiermee op dit vlak dan ook niet weggenomen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de voorwaarden zijn op basis waarvan
de Ksa ontheffing van het zetelvereiste kan verlenen. Deze leden vragen of de Ksa
naar aanleiding van haar besluit om aanvragen voor toekomstige vergunningen te inventariseren,
al op aanbieders is gestuit die van deze ontheffing gebruik zouden willen maken en
welke aanbieders dit zijn.
Het is de genoemde leden opgevallen dat de regering ten aanzien van het kansspelbeleid
niet alleen in onderhavig wetsvoorstel maar ook in de media steevast benadrukt dat
het om circa een miljoen mensen gaat die nu onbeschermd op internet deelnemen aan
kansspelen. Deze leden vragen of de regering deze inschatting, blijkens de nnavv,
enkel baseert op de enquête die TNS NIPO begin 2014 heeft uitgevoerd. Zij wijzen erop
dat dit niet ondersteund wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC)-onderzoek uit 2011 en het Regioplan onderzoek uit 2009. Deze leden vragen de
regering in dat kader ook de cijfers te betrekken zoals die in de meest actuele meting
naar voren zijn komen, te weten in het WODC-onderzoek dat op 18 juni 2015 aan de Kamer
is gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 354), naar aanleiding van de aangenomen motie-Rebel/Bruins-Slot (Kamerstuk 24 077, nr. 337). In het onderzoek wordt aangegeven dat tussen de 229.000 en 254.000 personen deelnemen
aan (short odds) kansspelen op afstand. Graag vernemen deze leden of de regering in
deze cijfers aanleiding in ziet haar propaganda omtrent de een miljoen onbeschermde
spelers aan kansspelen te herzien.
Met enige verwondering hebben voornoemde leden kennisgenomen van de opvatting van
de regering dat zij neutraal staat tegenover een eventuele groei van het aantal recreatieve
spelers. Zij vragen hoe het mogelijk is hier neutraal tegenover te staan, gelet op
de wetenschap dat een gedeelte van de spelers zal doorgroeien naar risico- of probleemspelers.
Deze leden vragen de regering om een vergelijking met andere vormen van regulering,
waar veiligheids- en gezondheidsrisico’s onlosmakelijk aan verbonden zijn. Staat de
regering ook neutraal tegenover een toename van het aantal prostitueebezoekers? Meer
op het terrein van kansspelen zelf: hoe zou de regering een enquête beoordelen waaruit
zou blijken dat het aantal bezoekers aan landbased casino’s explosief is gestegen?
Graag vernemen deze leden op dit punt een meer uitgebreide reactie van de regering.
Zij vragen daarin de opvatting te betrekken dat reclame-uitingen deelname aan kansspelen
niet mogen stimuleren in die zin dat mensen die niet aan kansspelen op afstand willen
deelnemen, daartoe alsnog worden overgehaald. Deze leden vragen ook hoe de veronderstelde
neutraliteit van de regering zich verhoudt tot de opmerking van de regering dat zij
geen onderdelen ziet die enig gevaar vormen voor het alsnog doen ontstaan van een
aanvullende vraag naar kansspelen op afstand. Deze opvatting impliceert namelijk dat
de regering in elk geval geen toenemende vraag naar kansspelen, waaronder de groei
van het aantal recreatieve spelers, beoogt met het wetsvoorstel. Is dat een juiste
uitleg? Indien dat het geval is, dan zou de regering toch negatief tegenover een eventuele
groei van het aantal recreatieve spelers moeten staan en niet neutraal? Deze leden
vragen welke externe deskundigen het betreft die zijn betrokken bij de ontwikkeling
van het wetsvoorstel en aan welke organisaties deze deskundigen zijn verbonden. Kan
de regering uitsluiten dat dit ook deskundigen betreft die zijn verbonden aan online
(en dus thans illegaal) opererende gokbedrijven die zich op de Nederlandse consument
richten? Indien zij dat laatste niet kan uitsluiten, wil de regering dan de risico’s
aangeven die dit met zich mee brengt ten aanzien van het wetsvoorstel?
Deze leden vragen of de opvatting van de regering dat toezicht in een online omgeving
niet lastiger is dan in bijvoorbeeld een casino, niet getuigt van naïviteit. Zij stellen
deze vraag, omdat het aannemelijk lijkt dat het gemakkelijker zou zijn fysiek in te
grijpen bij een persoon die in tien minuten honderdduizenden euro’s inzet, dan via
een chatgesprek proberen iemand op andere gedachten te brengen. Deze leden zijn het
met de regering eens dat er uiteraard verschillende manieren zijn om speelgedrag te
monitoren maar dat een (wetenschappelijke) onderbouwing onderbreekt van de zijde van
de regering dat de effectiviteit van toezichtmaatregelen niet van elkaar zou verschillen.
Zij vragen de regering deze onderbouwing alsnog te geven.
De leden van de D66-fractie hoorden in het rondetafelgesprek dat een vervolg van de
infractieprocedure door de Europese Commissie (hierna: EC) bij het uitblijven van
regulering geen kwestie van dagen is, maar eerder van maanden. De EC beziet het niet-reguleren
van online kansspelen als het uitblijven van bescherming van de Nederlandse burger. Deze leden vragen
daarom aan de regering een taxatie van die opmerking. Betekent het feitelijk dat,
indien de Kamer niet in enige vorm dit wetsvoorstel dit jaar aanneemt, de EC Nederland
zal vervolgen? Ook horen zij graag hoe sinds het aanhangig maken van het wetsvoorstel
contact onderhouden is met de EC en de resultaten daarvan.
Deze leden vragen hoe de regering de het door het Goede Doelen Platform geschetste
alternatief (dat uitgaat van de door hen benoemende kenmerken: voorzorgsprincipe,
eenvoudig handhaafbaar en onderkenning van maatschappelijk belang van goede doelen)
beoordeelt.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de Ksa
consumenten waarschuwt die momenteel deelnemen aan kansspelen op afstand dat zij niet
beschermd worden en dat deelname aan illegale kansspelen verboden is. Op welke wijze
gebeurt dat en op welke schaal? Hoeveel budget of fte is daarvoor beschikbaar? Deze
leden vragen of de regering de voorlichtingsinspanningen met betrekking tot de risico’s
van meespelen met illegale kansspelen kan kwantificeren. Daarnaast vragen zij hoeveel
budget en fte thans jaarlijks beschikbaar zijn om illegale kansspelen te bestrijden.
De genoemde leden vragen of de beantwoording in de nnavv zo verstaan dient te worden
dat de regering ontkent dat legalisering van kansspelen op afstand op enigerlei wijze
een drempelverlagend effect heeft? Deze leden constateren dat de regering stelt dat
de verwachte groei van 12% een autonome ontwikkeling van de vraag naar kansspelen
op afstand is, die ook plaats zou vinden indien kansspelen op afstand niet gereguleerd
zouden worden. Kan de regering aangeven op welke onderzoeken en data zij deze opvatting
baseert?
Wat vindt de regering ervan dat in Denemarken het vrijgeven van kansspelen op afstand
tot een forse afname van de inkomsten voor Goede Doelen Loterijen hebben geleid? Is
de regering het met deze leden eens dat hieruit een groot risico op verplaatsing van
gokgedrag blijkt? Zo ja, acht de regering dit onwenselijk?
3. Visie op kansspelen op afstand
De leden van de PvdA-fractie zijn bevreesd dat het legale aanbod van online kansspelen,
mede onder invloed van reclame, wel degelijk meer mensen aan het gokken kan gaan zetten.
Tijdens het rondetafelgesprek bleek een aantal sprekers van mening dat er weleens
sprake zou kunnen zijn van een markt met een jaarlijkse omzet van 500 tot 750 miljoen
euro, in ieder geval meer dan de 250 miljoen euro waar tot nu toe vaak over gesproken
wordt. Waaruit blijkt naar mening van de regering dat de markt niet zal groeien na
de regulering van het aanbod? Meent de regering werkelijk dat het maken van reclame
alleen maar tot gevolg zal hebben dat personen die nu illegaal gokken dan legaal gaan
gokken? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord en wat wordt er gedaan in het geval dat de
markt voor online gokken wel blijkt te gaan groeien? Hoe kan de regering onderscheid
maken tussen de autonome groei van de markt en de groei die er mogelijk zal komen
ten gevolge van de regulering, inclusief de dan toegestane reclame-uitingen? Deze
leden blijven in dat verband van mening dat evenals voor andere potentieel verslavende
middelen, analoog aan alcohol en tabak, er strengere dan de nu voorgenomen regels
moeten gaan gelden voor de online kansspelaanbieders. Waarop is het standpunt gebaseerd
dat zonder uitgebreide reclames de illegale gokkers hun weg naar het legale deel van
de markt niet zullen vinden? Hoe hebben deze gokkers dan hun weg naar de illegale
markt ooit gevonden?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in haar beantwoording aangeeft
niet te kunnen voorkomen dat iemand die als probleemspeler tijdelijk wordt uitgesloten
van legale online kansspelen, zijn heil zal zoeken in het illegale aanbod. Deze leden
zijn hierover dan ook niet gerustgesteld. Zij merken eveneens op dat de regering in
haar beantwoording wederom steeds wijst op de eigen verantwoordelijkheid van de speler.
Inschrijving in het register heeft tot doel iemand de tijd te gunnen hulp te zoeken
en afstand te nemen tot risicovolle kansspelen, zodat hij zijn ongezonde speelgedrag
kan veranderen en daarna weer zelf verantwoordelijkheid kan nemen. Voornoemde leden
vragen de regering of zij daarbij niet teveel zelfdiscipline toedicht aan een verslaafde
en of zes maanden wel voldoende is om adequaat te zijn behandeld.
De aan het woord zijnde leden verbazen zich over het standpunt van de regering met
betrekking tot het gunnen van een vergunning aan buitenlandse marktpartijen die momenteel
illegaal actief zijn op de Nederlandse markt. Dat dit gerenommeerde beursgenoteerde
ondernemingen zijn neemt immers niet weg dat zij zich momenteel bewust richten op
de Nederlandse markt, terwijl zij weten dat dit op dit moment niet legaal is. Of het
een «cowboy uit een ver land», zoals de regering dat noemt, betreft of een beursgenoteerde
onderneming uit bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk doet hierbij volgens deze leden
niet zozeer ter zake. Hebben zij goed begrepen dat een gerenommeerde beursgenoteerde
onderneming met een vergunning in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, die zich op
dit moment illegaal op de Nederlandse markt begeeft, nog best in aanmerking kan komen
voor een vergunning?
Deze leden merken op dat de regering zich voor de conclusie dat er waarschijnlijk
geen of weinig sprake zal zijn van substitutie baseert op een onderzoek waar juist
in staat dat daarover geen duidelijk beeld kan worden gegeven. Deze leden vragen de
regering hoe het één zich met het ander rijmt.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de stand van zaken ten aanzien
van het nog op te richten verslavingsfonds, alsmede de ontwikkeling van het preventie-pakket
online kansspelen. Deze leden begrijpen dat het geen eenvoudige klus zal zijn om een
eenduidig beeld te schetsen van het aandeel dat een specifieke aanbieder heeft in
het totale aantal risico- en probleemspelers. Toch vinden zij de inzet van de regering
op dit punt zeer mager. De regering geeft aan dat voorkomen moet worden dat een aanbieder
meer risico- en probleemspelers heeft dan een andere aanbieder en indien dat wel het
geval is, meer interventies gepleegd moeten worden en eventueel meer spelers aangedragen
moeten worden voor het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (hierna: CRUKS). Deze
leden vinden dit een wonderlijke opstelling. Als een bepaald type aanbieder klaarblijkelijk
meer risico- en probleemspelers in haar klantenbestand heeft dan is het toch wenselijk
de oorzaken hiervan te onderzoeken? Bijvoorbeeld naar welk type spel zoveel risico
oplevert binnen het spelaanbod van deze organisatie, of het preventiebeleid van de
aanbieder in orde is en of de interventiemogelijkheden door deze aanbieder wel goed
worden benut. De uitkomsten van dergelijke analyses zou toch kunnen leiden tot het
ontnemen van de vergunning van de aanbieder en indien gewenst het treffen van bestuurlijke
maatregelen door de Ksa? Waarom benoemt de regering deze consequenties niet? De genoemde
leden vernemen hierop graag een reactie en horen ook of er mogelijkheden bestaan om
hier in de toekomstige WODC-evaluatie nader aandacht aan te besteden. Zij wijzen ten
aanzien van dat laatste op de vele gegevens als gevolg van het wetsvoorstel die aanbieders
ter beschikking dienen te stellen aan de Ksa, zelfs halfjaarlijks zo stelt de regering
in de nnavv. Deze leden zijn van mening dat een gebrek aan informatievoorziening het
probleem dan ook niet zou kunnen zijn. De regering geeft zelf immers ook aan dat speelgedrag
online zeer goed kan worden gevolgd en bijgehouden.
Voornoemde leden lijkt het in het licht van de hierboven geplaatste opmerkingen een
gemiste kans als de regering het wetsvoorstel niet zou benutten om anonieme geaggregeerde
speelgegevens van aanbieders niet ter beschikking te stellen aan onderzoeksinstanties
op het gebied van verslavingszorg. Deze leden vragen of het niet vreemd is dat de
Ksa deze gegevens wel mag inzien, maar dergelijke instanties niet. Deze organisaties
kunnen juist in het kader van preventiebeleid een belangrijke rol vervullen om kansspelverslaving
te voorkomen. Deze leden vragen voorts wat de privacy-bezwaren precies inhouden, aangezien
het gaat om geanonimiseerde gegevens. Zij vragen de regering in dit kader de beoordeling
van dhr. Kingma (VU Amsterdam) mee te wegen zoals gedeeld tijdens het rondetafelgesprek.
Hij stelde dat veel meer onderzoek gedaan moet worden, aanbieders gegevens beschikbaar
moeten stellen en met elkaar zouden moeten concurreren op basis van preventie. Ook
mevr. Goudriaan (Universiteit van Amsterdam) en dhr. Haijer (European Gaming & Betting
Association) wezen op het belang van delen van data met verslavingsinstellingen. Deze
leden vragen de regering hoe aanbieders meer dan in het wetsvoorstel, in de gelegenheid
zouden kunnen worden gesteld elkaar te beconcurreren ten aanzien van de verslavingszorg.
Zij vragen de regering daarbij aan te geven of bij een beperkt vergunningstelsel,
zoals ook voorgesteld door enkele goede doelen partijen, deze concurrentie beter kan
plaatsvinden en waarom dat het geval is ten opzichte van onderhavig wetsvoorstel.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering een nadere toelichting op haar opvatting
dat op dit moment nog geen objectieve indicatoren bekend zijn die voor iedere speler
in iedere situatie duiden op problematisch speelgedrag. Zij vragen de regering of
gelet op deze conclusie het juist niet van belang is om het delen van data met verslavingsinstellingen
op te nemen in het wetsvoorstel. Daarnaast kwam echter een ander geluid naar voren
tijdens het rondetafelgesprek. Door onder meer dhr. Dijkstra (Rijksuniversiteit Groningen)
werd aangegeven dat er wel degelijk risico-indicatoren bekend zijn die duiden op problematisch
speelgedrag. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de regering.
De genoemde leden vragen of de regering niet te lichtvaardig omgaat met het Deense
onderzoek waaruit blijkt dat het aantal kansspelverslaafden in Denemarken sinds 2006
is vertienvoudigd en dat het aantal kansspelverslaafde jongeren in dat land de afgelopen
vier jaar met 350% is toegenomen. Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek
dat de Deense Minister van Financiën hiernaar heeft laten uitvoeren? Deze leden memoreerden
al eerder aan het onderzoek naar een actuele meting van kansspelverslaving. Zij vragen
of de regering kan aangeven welke onderdelen uit deze nulmeting extra aandacht behoeven
ten aanzien van preventiebeleid dat kan worden ontwikkeld in en naar aanleiding van
het wetsvoorstel. Naast de nuancering van het aantal deelnemers aan online kansspelen
(circa 250.000 in plaats van 1.000.000) viel het deze leden op dat 40% van deelnemers
aan onlinespelen poker speelt, 5–9% daarvan is aan te merken als risicospeler en 1–6%
als probleemspeler. Voornoemde leden vragen of deze uitkomsten aanleiding geven voor
nadere aandacht in het preventiebeleid ten behoeve van pokergames.
Deze leden vragen de regering toe te lichten hoe het Belgische kansspelsysteem (waarbij
ook een belanghebbende van de mogelijk verslaafde speler de Ksa kan informeren) in
de praktijk werkt. Zij vragen of het wetsvoorstel ruimte biedt voor eventuele toepassing
van dit principe in Nederland en of het wetsvoorstel aanpassing behoeft op dit punt.
Deze leden vragen of de hierboven genoemde nulmeting voor de regering aanleiding geeft
terug te komen op haar mening dat regionale verschillen ten aanzien van kansspelverslaving
niet relevant zijn en enkel gekeken moet worden naar het individuele speelgedrag van
de individuele speler. In de nulmeting wordt nog eens bevestigd dat (grote) regionale
verschillen bestaan in het geschatte percentage cliënten van verslavingszorginstellingen
dat deelneemt aan online kansspelen. Waar dit in de randstad relatief laag is (Amsterdam
20%, Utrecht/Flevoland 30–40% Rotterdam 35–40%, Noord- en Zuid-Holland 40%), is dit
in de rest van Nederland 50–60%. Hoe beoordeelt de regering deze resultaten?
De leden van de CDA-fractie hechten waarde aan de opvatting van de regering dat iedere
vergunninghouder op grond van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie
zijn reclame- en wervingsactiviteiten op verantwoorde wijze moet vormgegeven. Zij
stellen in dat opzicht de vraag welke organisatie thans verantwoordelijk is voor toezicht
op de naleving. Deze leden vermoeden dat dit de Ksa is en ontvangen graag bevestiging
van de regering.
Voornoemde leden vragen een reactie op een brief die de commissie voor Veiligheid
en Justitie ontving. De brief maakt gewag van de wijze van klantenbinding en/of klantenwerving
voor het energiebedrijf Qurrent, gefinancierd door een van de aan de Nationale Postcodeloterij
(NPL) verbonden stichtingen, Stichting Doen.1 Deze leden vragen of de regering kan aangeven of in deze casus sprake is van klantenwerving
in het algemeen of eerder van klantenbinding onder bestaande klanten. Ook vragen zij
of er sprake is van directe of indirecte financiering van Qurrent door middel van
de Stichting DOEN en of deze of andere aspecten in strijd zijn met de WOK en/of het
Besluit Werving, Reclame en Verslavingspreventie Kansspelen. Deze leden vragen ook
in hoeverre deze casus vergelijkbaar is met de antwoorden van de Minister van Justitie
op schriftelijke vragen waaruit bleek dat de gedrags- en reclamecode voor de kansspelen
aangepast moest worden omdat de NPL destijds voor een zorgverzekeraar klanten zou
hebben geworven (Handelingen II, 09–10, nr. 1893). De aan het woord zijnde leden vragen
of de regering een uitputtend overzicht kan geven van alle wervingsactiviteiten van
huidige vergunninghouders die onder de aandacht zijn van de Ksa, met daarbij specifiek
aandacht voor de zorgverzekerings- en energiebranche.
De genoemde leden vragen wat de uitkomst is van de vraag die de Ksa bij vergunninghouders
heeft neergelegd naar de uitvoering van het vereiste van de statistische winkans.
Voldoen alle huidige vergunninghouders hieraan? Zo nee, welke niet? Welke acties onderneemt
de Ksa dientengevolge of heeft de Ksa enkel een factsheet gemaakt waarover zij uitleg
verstrekt?
Al eerder verwezen deze leden naar de uitspraak van de regering dat reclame-uitingen
deelname aan kansspelen niet mogen stimuleren in die zin dat mensen niet worden overgehaald.
De regering stelt ook dat reclame er alleen op gericht mag zijn op consumenten die
al deelnemen aan kansspelen of al voornemens zijn dit te gaan. Dat lijkt deze leden
een wonderlijke en schijnbaar onmogelijke doelstelling. Vooropgesteld sluiten zij
gemakshalve aan bij de definitie van reclame zoals weergegeven in de Dikke Van Dale:
«het geheel van middelen die worden ingezet om de verkoop te bevorderen, aanhangers
te werven». Een inperking lijkt dus noodzakelijk gelet op deze betrekkelijk eenvoudige
doelstelling achter reclame die logischerwijs kan conflicteren met de consumentenbescherming
zoals voorgestaan door de regering. Echter, daar lijkt in het wetsvoorstel geen sprake
van. De regering geeft namelijk geen concrete handvatten om in reclame-uitingen onderscheid
te kunnen maken ten aanzien van personen die «niet willen» dan wel «niet onwillig»
staan tegenover deelname aan online kansspelen. Meest beeldende voorbeeld hiervan
is het toestaan van het uitzenden van gokprogramma’s op televisie kan hierin geen
onderscheid maken. Als dat wel het geval is, vernemen deze leden dat graag van de
regering. Deze leden constateren dat de regering de aangenomen motie-Segers c.s. op
dit punt terzijde schuift (Kamerstuk 33 750-VI, nr. 72). Voornoemde leden vragen hoe de handelwijze van de regering (precies het tegenovergestelde
zoals bedoeld in de motie Segers c.s.) zich verhoudt tot de meerderheid van de Kamer
die zich in 2011 wel een voorstander hiervan toonde. De motie-Segers c.s verzocht
de regering te blijven voorkomen dat een open tv-zender gokprogramma’s kan uitzenden.
Deze leden vragen de regering hoe zij uitvoering geeft aan de motie gelet op het convenant
dat de Ksa met verschillende mediapartijen op 4 juni 2015 heeft getekend.2 Hoe beoordeelt de regering dit initiatief om onder meer kansspel op afstand-reclame
via televisie te verspreiden? Past dit in de geest van de motie? Was de regering van
de voorbereiding op dit convenant op de hoogte? Handelt de Ksa in strijd met de motie?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat consumentenbescherming
alleen effectief kan zijn als dit gepaard gaat met effectief toezicht op de legale
markt en bestrijding van de illegale deelnemers. Het voornemen van de regering als
het gaat om het verstrekking van gratis speeltegoeden, de zogeheten bonussen, baart
deze leden in dat opzicht zorgen. De regering wil er niet aan om dergelijke bonussen
te verbieden omdat hierdoor aanbieders de concurrentie met illegaal opererende aanbieders
niet aan zouden kunnen. Deze leden vragen of de voorgestelde regulering juist niet
in grote mate, los van de wijze waarop dat thans het geval is, ook een bestrijding
van de illegale markt en dus ook (effectieve) handhaving naar aanleiding van versterkte
(illegale) speeltegoeden met zich mee brengt.
Voornoemde leden vragen hoe een gebruikt betaalinstrument is te herleiden tot de ingeschreven
persoon, indien dit instrument niet op zijn naam staat. Zij vragen de regering of
«herleiden» ook impliceert dat de persoon op wiens naam het betaalinstrument staat,
ook expliciet toestemming gegeven moet hebben voor de betaling. Immers, dezelfde achternaam
zou tot de conclusie kunnen leiden dat de speler vermoedelijk een bedrag heeft overgemaakt
met de rekening van diens partner/moeder of ander familielid, maar diegene daar geen
weet van heeft en dus ook geen toestemming heeft gegeven. Zij vragen ook wie verantwoordelijk
is om hier onderzoek naar te verrichten en op welke wijze dit onderzoek gedaan zou
moeten worden. Deze leden vragen de regering wat er op tegen is om eenvoudigweg betalingen
via een betaalinstrument op andermans naam te verbieden.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering of het juist is dat de nieuwe witwasrichtlijn
(4de EU richtlijn) voorschrijft dat alle kansspeloperatoren onder de nieuwe witwaswetgeving
moeten komen. In hoeverre kan dit tot complicaties leiden bij een onbeperkt aantal
kansspelvergunningen?
Deze leden hebben met enige verwondering kennisgenomen van de wijze waarop de regering
het beeld overeind probeert te houden dat de Ksa op dit moment geloofwaardig het huidige
vergunningstelsel handhaaft en daarmee uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Bouwmeester
(Kamerstuk 32 264, nr. 19). Zij vragen de regering in dat opzicht een nadere definitie te geven van het begrip
«persisteren» in relatie tot het aanbieden van kansspelen op afstand in Nederland
sinds de oprichting van de Ksa. Zij vragen de regering een overzicht te geven van
alle aanbieders van online kansspelen die zich hebben gericht op de Nederlandse markt
en bekend waren (dat wil nog niet zeggen nader onderzocht, gesanctioneerd of aangesproken)
bij de Ksa sinds de inwerkingtreding in 2012 van deze autoriteit. De regering wijst
op het belang van voldoende vertrouwen bij het meewegen van feiten en omstandigheden
dat de Ksa moet hebben dat een aanbieder de kansspelwetgeving zal respecteren en zich
zal schikken naar aanwijzingen. De genoemde leden vragen of de regering daarmee de
Ksa niet teveel ruimte geeft voor een eigen beoordeling, in plaats van eenvoudigweg
doen wat haar is opgedragen, namelijk het toetsen van aanbieders die zich richten
op de Nederlandse markt, naar geldende wet- en regelgeving.
Deze leden hebben in dat kader nadrukkelijk gevraagd naar de weging van de activiteiten
van Unibet. Zij vragen welke betekenis de Kamer eraan moeten hechten dat de regering
zelfs de naam van deze ogenschijnlijk in Nederland online illegaal opererende organisatie
niet durft te noemen in de nnavv, nog los van het feit dat zij inhoudelijk niet op
de activiteiten van Unibet ingaat. Deze leden wijzen de regering op haar verantwoordelijkheid
ten aanzien van het huidige vergunningstelsel en de controlerende taak die de Kamer
in dat opzicht heeft. De genoemde leden vragen de regering alsnog inhoudelijk aan
te geven op welke wijze de Ksa de activiteiten van Unibet volgt en waarom zij van
oordeel is dat deze activiteiten niet in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving.
Deze leden wijzen op een aantal activiteiten. Als men www.unibet.nl invoert, wordt de gebruiker direct doorgelinkt naar https://nl.unibet.com/start. De website waarop men kan gokken eindigt niet op.nl, maar begint er dus wel mee.
Rechtsboven op de pagina kan een taal worden gekozen, waarbij ook Nederland staat
aangegeven en een Nederlandse vlag. Unibet verwijst op de site door naar Nederlandse
verslavingsinstellingen en als dat niet het geval is bieden die instellingen hun informatie
in de Nederlandse taal aan. Er kan contact worden opgenomen met Nederlandstalige Unibet
klantenservice, bijvoorbeeld middels een 0800-nummer of via info-nl@unibetsupport.com.
Deze leden vragen ook of de regering de mening van de voorzitter van de Raad van Bestuur
van de Ksa deelt, die tijdens het rondetafelgesprek het oordeel van de Rechtbank Amsterdam
dat de Ksa momenteel Unibet zou gedogen, onterecht noemde.3 Graag vernemen zij op deze vragen een antwoord van de regering. Indien zij daartoe
niet bereid is, kunnen deze leden er dan vanuit gaan dat de hierboven gestelde activiteiten
zijn toegestaan onder de huidige wet- en regelgeving? Zo ja, zet dit dan niet de deur
open voor andere illegaal opererende aanbieders om op deze wijze de Nederlandse consument
te benaderen? Welke gevolgen heeft dat voor de toewijzing van vergunningen? Indien
de regering geen antwoord wil geven vanwege lopende onderzoeken, kan zij dan bevestigen
dat dergelijke onderzoeken dan wel heel lang duren voordat actie wordt ondernomen
en sancties definitief zijn geworden, omdat de hierboven genoemde activiteiten al
enkele jaren voortduren?
Met veel interesse hebben deze leden kennisgenomen van de opmerkingen die gemaakt
werden tijdens het rondetafelgesprek over de onbenutte mogelijkheden om op dit moment
handhavend op te treden door de Ksa en de kritiek op de voorgestelde internetblokkades.
Zij vragen in dat kader de regering om een reactie op de punten zoals ingebracht door
Internet Society Nederland en Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (hierna:
SIDN). Heeft de regering voorts kennisgenomen en kan zij aangeven of de Ksa bekend
is met het wetenschappelijk onderzoek verricht door McCoy et al van de George Mason
University en UC San Diego?4 Deze artikelen maken duidelijk dat ingrijpen via terugboeken (storneren) in het betalingscircuit
zeer effectief is bij het bestrijden van online rommelende «high-risk merchants».
Deelt de regering de mening dat dit een mogelijkheid is die ook in Nederland toepasbaar
is ten aanzien van betalingen van illegale producten en diensten, zoals online kansspelen?
Biedt de Nederlandse wet hiertoe mogelijkheden? Wordt dit terugboeken ook in andere
EU-lidstaten toegepast? Kan de regering in dit kader ook reageren op de opmerkingen
van de Directeur Generaal Interne Markt van de Europese Commissie tijdens het rondetafelgesprek
dat in Noorwegen de maatregel dat financiële instellingen transacties tussen consumenten
en illegale aanbieder kunnen verbieden, effectief werkt? Ook dhr. Cools (Universiteit
Tilburg) wees hierop. Hij meldde dat in elf Europese landen deze blokkade wordt toegepast.
Kan de regering dit bevestigen en mogelijk een overzicht geven van de landen die het
betreft en aangeven hoe effectief dit in deze landen werkt? Deelt de regering ook
zijn mening dat blokkades effectiever werken dan terugboeking?
Voornoemde leden vragen of de Ksa met bovengenoemde maatregelen bekend is. Kan de
regering aangeven of, en zo ja, hoe vaak de laatste jaren gebruik is gemaakt van deze
mogelijkheden? Hoe wordt het convenant dat betalingsinstellingen en de Ksa hebben
afgesloten in 2013 uitgevoerd als het gaat om deze maatregelen? Hoe verloopt de samenwerking
tussen de Ksa en betalingsinstellingen? De voorzitter van de Raad van Bestuur van
de Ksa gaf tijdens het rondetafelgesprek aan dat het convenant met betaaldienst werkt.
Kan dit ook aangetoond worden? Welke concrete maatregelen zijn sinds 2013 voortgevloeid
uit deze samenwerkingen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering verder om een reactie op de suggestie
van dhr. Cools (Universiteit Tilburg) om te gaan werken met zogeheten «witte lijsten»
van aanbieders met een vergunning. In hoeverre komt onderhavig wetsvoorstel hieraan
tegemoet door al op de site van de Ksa kenbaar te maken welke aanbieders legaal zijn?
Zou een dergelijke lijst ook breder verspreid kunnen worden dan alleen op de site
van de Ksa? Hoe denkt de regering over het idee van een parallel gehanteerde «zwarte
lijst», die op het internet kan circuleren en continu bijgewerkt kan worden door de
Ksa? Deze leden vragen in hoeverre de regering voornemens is bovengenoemde maatregelen
bij de uitwerking van het wetsvoorstel op te nemen. Voornoemde leden vragen of de
regering van mening is dat voorgestelde handhavingsinstrumenten ook effectief toegepast
zouden kunnen worden in een (reeds voorgesteld) stelsel met een beperkt aantal vergunningen.
Kan zij hierbij ook ingaan op de wijze waarop in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen
en België dit het geval is?
De aan het woord zijnde leden vragen hoe de mening van de regering dat zij geen meerwaarde
ziet ten aanzien de verplichting van een landgebonden instelling in het land waar
de kansspelen op afstand worden aangeboden, zich verhoudt tot de meerderheid van de
Kamer die zich in 2011 wel een voorstander hiervan toonde. Meer in het algemeen vragen
deze leden waarom de regering wel wijst op de samenhang van het wetsvoorstel (als
zogeheten tweede fase van de modernisering van het kansspelbeleid) met de instelling
van de Ksa in 2012, maar de aangenomen moties bij het aangenomen wetsvoorstel destijds,
naast zich neerlegt.
De regering geeft aan dat niet is aangetoond dat regulering van kansspelen op afstand
een substitutie-effect heeft. Deze leden vragen of de regering hier onderzoek naar
heeft laten verrichten. Zo nee, waarom niet? Zou het in het kader van de vragen bij
het wetsvoorstel niet verstandig zou zijn dit alsnog te doen?
Deze leden viel het op dat in de recent uitgebrachte nulmeting van het WODC de meerderheid
van de online spelers naast online- ook landbased speelt, te weten 67%. Bovendien
wordt aangegeven dat 13% online deelneemt aan loterijen of de lotto. De vraag rijst
bij deze leden waarom de regering zo weinig rekening houdt met mogelijke substitutie
tussen online en offline en daarmee ook mogelijke terugloop van de inkomsten van de
loterijen en bijgevolg een vermindering van afdrachten aan goede doelen en sport,
lijkt te onderschatten. De regering geeft aan dat later alsnog een minimum afdrachtspercentage
kan worden ingesteld indien de situatie daar aanleiding toe geeft. Voornoemde leden
vragen de regering of dat dan niet te laat is, gelet op de misgelopen inkomsten en
gevolgen voor goede doelen projecten. Wordt in dat geval over de betreffende periode
alsnog een afdracht geheven bij vergunninghouders over de geboekte totaalwinst ten
bate van de goede doelen en sport?
Deze leden vragen hoe de opvattingen van de regering over substitutie gewogen moeten
worden in het licht van de beoordelingen van deskundigen tijdens het rondetafelgesprek.
De voorzitter van het Goede Doelen Platform zei dat substitutie absoluut te verwachten
viel en dhr. Cools verwees naar de situatie in Denemarken waar substitutie tussen
landbased en online markt zichtbaar was na regulering.
De regering spreekt op van een implicatie van een gecontroleerde expansie van het
legale aanbod. Kan de regering uitleggen wat ze hier precies mee bedoelt?
De genoemde leden vragen of de regering kan reageren op het tijdens het rondetafelgesprek
besproken alternatief waarin het principe werd gepresenteerd van gecontroleerde opening
van de online markt. Heeft de regering kennisgenomen van de informele discussienota
zoals die nader is uitgewerkt en wat is daarop haar reactie? Zo nee, wil de regering
dat alsnog doen en contact opnemen met de goede doelen partijen die hiermee aan de
slag zijn gegaan? Klopt het dat dit voorstel voorzien is van een expert-opinie dat
het alternatieve voorstel Europeesrechtelijk houdbaar is? Deelt de regering deze conclusie?
Zo nee, kan zij aangeven waarom niet? De genoemde leden vragen ook of voorgestelde
handhaving effectief zou kunnen zijn bij een stelsel met een beperkt aantal vergunningen.
Deze leden vragen de regering hierbij tevens een vergelijking te maken met de wijze
waarop dat in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en België het geval is.
De aan het woord zijnde leden danken de regering voor de uitvoerige reactie op de
zorgen die leven in de draf- en rensport. Zij hebben daarover nog enkele aanvullende
vragen. Zij vragen de regering allereest of het klopt dat door het huidige beleid
van de Minister van Veiligheid en Justitie de wedvergunning steeds wordt toegekend
aan de actuele wedvergunninghouder (Sportech Nederland, bekend onder de bedrijfsnaam
Runnerz) waardoor er geen onderhandelingspositie is voor de Draf- en Rensport om onder
concurrerende voorwaarden een samenwerkingsovereenkomst met de wedvergunninghouder
vast te stellen waarbij het afdrachtpercentage aan de sport garandeert dat het ecosysteem
zichzelf in stand kan houden. Bij dat laatste valt te denken aan voldoende prijzengelden,
geïnteresseerde paardeneigenaren, stimulatie van de fokkerij en een aantrekkelijk
koersaanbod. Ook vragen deze leden of de regering duidelijkheid kan geven over de
datum waarop een transparante aanbestedingsprocedure zal plaatsvinden. De regering
wijst op 2017 maar vanuit de sector wordt er in dat verband op gewezen dat eerdere
toezeggingen over aanbestedingsprocedures vanuit het Ministerie van Veiligheid en
Justitie niet zijn nagekomen. Klopt dat? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Met enige zorg hebben voornoemde leden kennisgenomen van de opmerking van de regering
over het handhaven van de Ksa in de draf- en rensport. Blijkens de recente nulmeting
van het WODC neemt 5% van de spelers zowel online als offline deel aan weddenschappen
op paarden- of hondenraces. De positie van illegaal opererende aanbieders kan in dat
opzicht niet genegeerd worden. Kan de regering een overzicht geven van alle handhavende
activiteiten en opgelegde maatregelen en/of boetes die de Ksa sinds 2012 heeft ondernomen
jegens illegale aanbieders in deze sector?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de invloed die dit wetsvoorstel
kan hebben op de goede doelen-loterijen en de organisaties die van hen afhankelijk
zijn. Zo keren alleen al de NPL, de Vriendenloterij en de Bank Giro Loterij gezamenlijk
ongeveer 425 miljoen euro uit aan goede doelen en culturele organisaties. Hoewel een
legaal online kansspelaanbod geen direct effect heeft op de bestaande loterijen, kan
er wel degelijk een effect optreden ten gevolge van substitutie aan spelerszijde,
zo blijkt bijvoorbeeld in Denemarken. Sinds de liberalisatie van de kansspelmarkt
is de bijdrage daar sterk gedaald, zo blijkt uit cijfers die het Goede Doelen Platform
inbracht bij het rondetafelgesprek. Tegelijkertijd biedt een verplichte afdrachtregeling
voor online kansspelen maar beperkt soelaas uitgaande van de argumentatie dat om de
gewenste kanalisatiegraad te verkrijgen het afdrachtpercentage bij online kansspelaanbieders
slechts gering kan zijn. Deze leden zouden daarom graag enkele door de regering realistisch
geachte scenario’s willen zien waarin terugkomt hoe de regulering van online kansspelen
de goede doelen loterijen kan beïnvloeden in termen van de omzet van die loterijen,
de afdracht uit die omzet en hoe een daling daarvan gecorrigeerd kan worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering op niet de vraag
beantwoord of reductie van kansspelverslaving het belangrijkste doel is van dit wetsvoorstel.
Kan de regering bevestigen of ontkennen dat dit het geval is? Voorts is de vraag onbeantwoord
gebleven welke andere mogelijkheden zijn overwogen om reductie van kansspelverslaving
te bereiken. Wil de regering deze vraag alsnog beantwoorden?
4. Maatregelen op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand
De leden van de PvdA-fractie komen terug op het punt van de beperking van het aantal
uit te geven vergunningen voor online kansspelen. Mede gegeven het feit dat de Ksa
slechts over een beperkte capaciteit beschikt die bovendien ook nog ingezet moet worden
voor het tegengaan van illegaal aanbod, zijn deze leden er niet op voorhand van overtuigd
dat onmiddellijk bij het openen van de markt aan iedereen die aan de vergunningsvoorwaarden
voldoet, een vergunning moet worden verstrekt. Het komt deze leden voor dat een beperking
van het aantal vergunningen en daarmee een beperking van het vrije dienstenverkeer
in Europa gerechtvaardigd kan worden door de dwingende reden van algemeen belang dat
het totaal aantal online gokkers door de regulering niet mag groeien, dat het aantal
bovenmatige gokkers in de hand moet worden gehouden en dat de Ksa bij machte moet
zijn om dit te handhaven. Deze leden zijn van mening dat de drempels in het wetsvoorstel
om toe te treden tot de Nederlandse markt te laag zijn om daarmee een grote toevloed
van vergunninghouders te kunnen voorkomen. Tegenover de – toch al niet goed af te
dwingen – eisen ten aanzien van het voorkomen van gokverslaving staan lage drempels
zoals een gunstig belastingtarief, een goedkope vergunning en een hoge winstgevendheid
en beperkte regelgeving ten aanzien van het mogen maken van reclame. Aangezien de
regering er vanuit gaat dat de omvang van de markt voor online gokken na de regulering
gelijk zal blijven aan de huidige (illegale) markt zou er wel degelijk een inschatting
moeten kunnen worden gemaakt van het aantal aanbieders dat nodig is om die markt te
kunnen bedienen. Kan de regering hier nader op ingaan?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering aangeeft dat Nederlandse spelers
die staan ingeschreven bij een vergunninghouder, straks ook mogen spelen bij aanbieders
die in een ander land een vergunning hebben. Hoe kan dan worden gewaarborgd dat deze
Nederlandse spelers bij een dergelijke aanbieder dezelfde soort bescherming genieten
als onder het Nederlandse regime?
Deze leden concluderen naar aanleiding van de nnavv dat het persoonlijk onderhoud
dat de aanbieder moet voeren met een speler die risicovol gedrag vertoont, zeer beperkt
kan zijn. Dit kan bijvoorbeeld ook via een webchat. Een vereiste is dat de speler
wordt gewezen op zijn risicovolle gedrag en dat de speler daarvoor in een interactie
een verklaring geeft. Zou dit dus kunnen inhouden dat de aanbieder vraagt of de speler
weet dat hij heel veel speelt en dat de speler dan antwoordt dat dat klopt, hij even
veel vrije tijd had maar het verder prima onder controle is, en dat de kous daarmee
af is? Deze leden zijn niet overtuigd van de effectiviteit van een dergelijke gang
van zaken.
Zij hebben vragen gesteld over onder meer het vaststellen of een speler minderjarig
is. De aanbieder moet daarbij afgaan op een kopie van het identiteitsbewijs van de
speler, die gemakkelijk te vervalsen is, zeker digitaal. De regering geeft aan dat
dit wel vaker gebeurt, ook in andere sectoren. Dat klopt, maar dat maakt het nog geen
sluitende methode. Daarnaast geeft de regering aan dat het risico beperkt is omdat
een aanbieder op zijn website duidelijk moet vermelden dat minderjarigen niet mogen
deelnemen. Dit vervult deze leden niet met vertrouwen.
Voornoemde leden stellen de volgende vragen ten aanzien van matchfixing. Zij vragen
de regering of wedden op gebeurtenissen wel of niet zal worden toegestaan. Uit de
beantwoording lijkt het of het wedden op gebeurtenissen wel degelijk kan worden toegestaan,
terwijl verderop in staat dat men het wedden op events niet wil toestaan.
Deze leden willen graag weten of de regering met hen van mening is dat er geen online
sportweddenschappen mogen worden aangeboden bij wedstrijden waar objectieve verslaglegging
ontbreekt. Zij vragen eveneens of sportbonden en NOC*NSF, gezien de grote impact die
sportweddenschappen hebben op de integriteit van de sport, inspraak krijgen bij de
uitwerking van het aanbod van sportweddenschappen in (lagere) regelgeving.
Deze leden vragen de regering voorts welke maatregelen precies worden bedoeld waar
de regering aangeeft dat de vergunninghouder in zijn organisatie maatregelen moet
treffen om misbruik van diens positie als sponsor of (mede)eigenaar van een sportorganisatie
te voorkomen, door bijvoorbeeld deelname van bepaalde personen aan de door hem aangeboden
kansspelen te beperken. Om welke maatregelen gaat het nog meer? Is het bijvoorbeeld
wel of niet toegestaan om als gokaanbieder een club te sponsoren en daar tegelijkertijd
ook wedstrijden op aan te bieden?
De aan het woord zijnde leden vragen of het mogelijk is om gokaanbieders te laten
controleren of topsporters op wedstrijden uit eigen competitie wedden en deze gegevens
beschikbaar te stellen aan de sportbonden. Op die manier kunnen sportbonden het gokverbod
op wedstrijden uit de eigen competitie goed handhaven met het tuchtrecht. Het gokverbod
is belangrijk om matchfixing te voorkomen. In Frankrijk worden deze gegevens al gedeeld
met de sportwereld.
Voornoemde leden vragen of het inderdaad de bedoeling is om de volledige verantwoordelijkheid
voor het handhaven van de integriteit bij de sportclubs en overkoepelende bij organisaties
zelf te laten. Zijn de kosten van integriteits- en complianceprogramma’s meegenomen
in de berekening van de administratieve lasten bij dit wetsvoorstel?
Deze leden vragen of het klopt dat voor het WODC-onderzoek slechts een groep van 509
respondenten is onderzocht. Deze leden vragen voorts waarom er niet voor is gekozen
bijvoorbeeld interviews af te nemen met behandelaars uit de anonieme hulpverlening,
zoals de stichting Anonieme Gokker Omgeving Gokkers (hierna: AGOG).
Het viel de leden van de CDA-fractie op in de WODC-meting dat 40% van de spelers online
poker speelt en 49% wedt op sportwedstrijden. Vormen deze hoge cijfers aanleiding
voor de regering om te (her)overwegen de speltypen van gereguleerde kansspelen verder
te beperken, bijvoorbeeld tot enkel of voornamelijk deze twee speltypen?
Deze leden vragen de regering op de zorgen van NOC*NSF te reageren die werden geuit
tijdens het rondetafelgesprek. Er werd aangegeven dat het wetsvoorstel een druk legt
op de sportiviteit en de lat te laag wordt gelegd om de integriteit van de sport te
beschermen. Dat vormt voor voornoemde leden ook een groot punt van zorg. NOC*NSF deed
daartoe een aantal concrete suggesties, waarvan deze leden het van belang achten deze
nog eens concreet voor te leggen aan de regering. Genoemd werd dat alleen de volgende
typen sportweddenschappen zouden moeten worden toegestaan:
-
• Het wedden op alle mogelijke tussenstanden en uitslagen van één of een bundel van
wedstrijden, competities en sportevenementen;
-
• Het wedden op aantal gescoorde punten en puntenmakers bij wedstrijden, competities
en sportevenementen;
-
• Het wedden op poolwinnaars, 1/16 finalisten, 1/8 finalisten, ¼ finalisten, ½ finalisten
en eindwinnaars.
Bovendien zouden volgens NOC*NSF deze genoemde sportweddenschappen alleen toelaatbaar
mogen zijn bij wedstrijden, competities en sportevenementen waarbij volledige reglementaire
controle en objectieve live verslaggeving aanwezig is, met uitzondering van vriendschappelijke-
en jeugdwedstrijden waar sportweddenschappen niet zijn toegestaan. Is de regering
bereid gevolg te geven aan deze suggesties? Wil zij dientengevolge dan ook akkoord
gaan met de volgende spelmomenten?
-
• Uitsluiting van online sportweddenschappen op individueel te beïnvloeden gebeurtenissen
en negatieve spelelementen. Bijvoorbeeld: geen weddenschappen op spots, zoals hoekschoppen,
eerste inworp, penalty’s, eerste ontslag, en vrije trappen. Tevens geen weddenschappen
op negatieve spelaspecten, zoals overtredingen, rode en gele kaarten.
-
• Uitsluiting van online sportweddenschappen op de wedstrijden, competities en sportevenementen
waarbij geheel of gedeeltelijk reglementaire controle en objectieve live verslaggeving
ontbreekt. Bijvoorbeeld: de Top- en Hoofdklasse, amateurwedstrijden, beloften competities,
vrouwenvoetbal, vriendschappelijke en jeugdwedstrijden.
De genoemde leden kunnen zich verder volledig vinden in de volgende vier aanvullingen
van NOC*NSF:
-
• Mogelijkheden tot informatie-uitwisseling, omdat het in de huidige tuchtregels opgenomen
gokverbod op wedstrijden voor topsporters alleen te handhaven zou zijn als de daartoe
benodigde informatie vanuit de kansspelaanbieders beschikbaar wordt gesteld. Het zou
dan ook (wettelijk) mogelijk gemaakt worden dat gegevens in bezit van kansspelaanbieders
over topsporters die gokken op wedstrijden uit eigen competitie beschikbaar worden
gesteld aan de sport, aan een nader aan te wijzen persoon of orgaan. Hoe ziet de regering
dit? Is het mogelijk om gokaanbieders te laten controleren of topsporters op wedstrijden
uit eigen competitie wedden en deze gegevens beschikbaar te stellen aan de sportbonden?
Op die manier kunnen sportbonden het gokverbod op wedstrijden uit de eigen competitie
goed handhaven met het tuchtrecht. Het gokverbod is belangrijk om matchfixing te voorkomen.
Kan de regering bevestigen dat in Frankrijk deze gegevens worden gedeeld met de sport?
-
• Internationaal erkend controlesysteem, omdat op dit moment de wet niet voorziet in
een onafhankelijk en internationaal erkend controlesysteem ten aanzien van de monitoring
van verdachte gokbewegingen. Zelfregulering door gokbedrijven is niet wenselijk menen
ook deze leden. De zogeheten governance moet goed worden geregeld. Belangrijk is dat
informatie over onregelmatigheden tot op het niveau van de inleg van de individuele
gokker door de bevoegde autoriteiten traceerbaar is. De Ksa zou hiervoor verantwoordelijk
moeten zijn. Hoe denkt de regering hierover?
-
• Een meldingsplicht in de vergunningsvoorwaarden voor vergunninghouders, zodat zij
wettelijk verplicht zijn verdachte gokbewegingen te melden bij de sportbonden en de
Ksa. Een toetsingskader moet objectieve en subjectieve criteria voor deze meldingsplicht
stellen. Tegelijkertijd moeten vergunninghouders worden verplicht om de kansspelen
ten aanzien van de betreffende wedstrijd onmiddellijk te annuleren en de weddenschappen
ongeldig te verklaren.
-
• Het wetsvoorstel legt de volledige verantwoordelijkheid voor het handhaven van de
integriteit bij de sport zelf. De kosten van integriteits- en compliance programma’s
zijn ten onrechte niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten bij
dit wetsvoorstel. Dat is niet eerlijk. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de sport
gaat fungeren als (gratis) trekkingsmachine voor sportweddenschappen, zonder dat de
sport daar noodzakelijk de lusten van krijgt, maar wel eenzijdig de lasten krijgt
toegeschoven in de vorm van extra inspanningen ter bescherming van de integriteit.
Waarom zijn deze lasten niet meegenomen? Is het mogelijk om ter waarborging van de
integriteit van de sport een bijdrage vanuit het Fonds voor Kansspelverslaving of
de kansspelaanbieders mogelijk te maken om de huidige aanpak te borgen en verder te
ontwikkelen?
Tot slot wijzen de leden van de CDA-fractie op een ander zwaarwegend punt voor de
sport. De invloed van kansspelaanbieders op teams en sporters gaat niet samen met
het aanbieden van sportweddenschappen op die teams en sporters. Het aanbieden van
sportweddenschappen op teams of individuen, waar de aanbieder invloed op uit kan oefenen,
zou dan ook moeten worden verboden. Een kansspelaanbieder die een team of sporter
sponsort zou hier geen sportweddenschappen op mogen aanbieden. Kan de regering ingaan
op ieder van bovengenoemde suggesties en is zij bereid het wetsvoorstel op deze afzonderlijke
punten aan te passen? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.
Voornoemde leden hebben zich enigszins verbaasd over de argumentatie van de regering
om het advies van de Eredivisie CV niet op te volgen om verbintenissen tussen aanbieders
en speler op individueel niveau uit te sluiten. Vormen de risico’s, niet alleen in
de voetbalwereld maar ook in de door de regering aangehaalde dartsport, niet juist
een argument om dit wel te doen? Waarom verkiest de regering hier financiële belangen
boven de integriteit van de sport? Kan de regering meer inzicht geven in de financiële
belangen, specifiek ook in de (Nederlandse) dartsport waar zij naar verwijst? Acht
zij het verder niet van belang dat sportbonden, clubs- en spelers zelf verantwoordelijk
zijn voor hun financiering en dat door de overheid wettelijke grenzen gesteld mogen
worden om de integriteit van sport te bewaken? Graag vernemen deze leden een reactie
hierop.
Deze leden vragen de regering waarom België en het Verenigd Koninkrijk wel voor een
aanvullend B2B-vergunningstelsel hebben gekozen en wat de voordelen hiervan zijn ten
opzichte van het wetsvoorstel met betrekking tot beheersing van de risico’s. De aan
het woord zijnde leden wijzen in dat kader op de opmerkingen zoals gemaakt door de
vertegenwoordiger van Playtech. Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van
de vergunningplicht van toeleveranciers, mede in het licht van het mogelijke effect
op de bereidheid van kansspelaanbieders om vergunning aan te vragen?
Deze leden vragen of de regering het met hen eens is dat van alle voorgestelde mogelijkheden
tot interventie bij online kansspelen, het telefoongesprek nog het meest persoonlijk
van aard is. Zij vragen dan ook wanneer de betreffende vergunninghouder hiertoe over
zal gaan en/of niet voornamelijk e-mails en pop-ups zal inzetten om de speler op gedachten
te brengen.
Deze leden vragen de regering of het mogelijk is de inzage van de registratie van
een creditcard en het rood staan los te koppelen bij gebruikmaking van het Bureau
Krediet Registratie (BKR), zodat ten aanzien van de overige inzichtelijke gegevens
de vergunninghouder zich wel een goede beoordeling zou kunnen vormen of een speler
financieel in staat is deel te nemen aan de aangeboden kansspelen. Deze leden vragen
hoe reëel de regering het zelf acht dat deelnemers aan online kansspelen (alvorens
zij zich registreren bij een vergunninghouder) de website van de Ksa bezoeken om te
zien welke aanbieders een vergunning hebben. Dat lijkt niet logisch. Een beter idee
zou wellicht zijn om websites van vergunde aanbieders direct te linken aan de site
van de Ksa. Deze leden verwijzen in dit kader naar unibet.nl, als men deze website
invoert, wordt de gebruiker direct doorgelinkt naar https://nl.unibet.com/start. Eenzelfde koppeling is wellicht technisch mogelijk tussen sites van legale aanbieders
en de Ksa. Zo belandt men direct op de site van de Ksa en weet de gebruiker dat dit
een legale aanbieder is (en kan hij terug/door naar de desbetreffende site van de
aanbieder).
De genoemde leden vragen hoelang de tijdsperiode zal zijn waarin een speler niet daadwerkelijk
speelt en de spelersrekening dientengevolge gesloten kan worden.
Zij vragen of de regering een overzicht kan geven van alle aanbieders die bij de Ksa
bekend zijn geraakt in de afgelopen drie jaar omdat zij (mogelijk) hun online spelaanbod
op de Nederlandse markt hebben gericht (bekend dat wil zeggen niet per se gesanctioneerd
of aangesproken) en gevestigd zijn op een van de Britse Kanaaleilanden of het Isle
of Man.
De genoemde leden vragen of de voorgestelde regeling omtrent intern toezicht door
functionarissen binnen de aanbiedingsorganisatie niet te veel het risico heeft dat
de slager zijn eigen vlees keurt en een meer directe vorm van toezicht niet gewenst
is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke doelen van dit wetsvoorstel niet
kunnen worden bereikt in een stelsel met een beperkter aantal vergunningen. Zij constateren
dat de regering het passend acht dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal
aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen
op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan
beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Betekent dit
dat de Ksa de ruimte heeft om op grond van het enkele feit van illegaal aanbod een
vergunning te weigeren? Hoeveel aanbieders verwacht de regering die actief zullen
worden op de nieuwe gelegaliseerde markt, die eerder ook al actief waren op de Nederlandse
markt, maar dan op illegale wijze? Kan de regering een overzicht geven van de bedrijven
en rechtspersonen waarvan bekend is dat die in het verleden illegale kansspelen hebben
aangeboden?
Kansspelbedrijven moeten speciaal beleid formuleren voor verslavingspreventie en daarbij
bijzondere aandacht schenken aan jongvolwassenen in de leeftijdscategorie van 18 tot
24 jaar. Kan de regering aangeven waaraan gedacht moet worden bij dit specifieke beleid
voor een leeftijdscategorie? De genoemde leden lezen dat in de voorbereiding op het
wetsvoorstel ook wetenschappelijke bevindingen omtrent het preventiebeleid en in hoeverre
het voorgestelde beleid op deze bevindingen is gebaseerd, is gedeeld. Kan de regering
aangeven om welke wetenschappelijk bevindingen dit op hoofdlijnen gaat en welke invloed
zij hebben gehad op het voorgestelde beleid?
5. Centraal register van uitsluitingen ter bestrijding van kansspelverslaving
De leden van de VVD-fractie constateren uit het rondetafelgesprek dat marktpartijen
en een aantal verslavingszorginstellingen en experts in gesprek zijn over alternatieven
die zouden neerkomen op een meer risk-based preventie aanpak met principes als matched
en stepped care, welke in plaats van de integrale toepassing van CRUKS op alle bezoekers
zou kunnen worden toegepast. Hierbij zou blijkens de voorstellen meer nadruk liggen
op toezicht en (voor)zorg en een soepele (door)begeleiding naar de zorg en minder
op het toegangsverbod. Welk alternatief plan betreft het hier precies en in hoeverre
acht de regering dit een alternatief voor Cruks dat het overwegen waard is? Hoe kijkt
de Ksa hier tegen aan? Is de regering bereid de onvrijwillige uitsluiting te heroverwegen,
gelet op de kritiek hierop en de gevolgen voor de burgerrechten van de speler? Zo
nee, kan deze dan worden vervangen door een minder inperkende afkoelperiode voor een
verslaafde speler?
De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het register van uitsluiting van
personen die hebben aangetoond hun gokgedrag niet in de hand te kunnen houden. Echter,
in het geval van onvrijwillige uitsluiting achten zij de kans groot dat degene die
uitgesloten wordt geneigd zou kunnen zijn zich tot het illegale aanbod te wenden.
Om die reden menen deze leden dat een kale uitsluiting mogelijk niet altijd effectief
zal zijn. Daarom vragen deze leden in hoeverre deze uitsluiting gepaard moet gaan
met het behandelen van de problematische gokker en het desnoods verlengen van de periode
van uitsluiting.
De leden van de CDA-fractie merken op dat tijdens het rondetafelgesprek door enkele
partijen kritiek is geleverd op het CRUKS. Zij vragen de regering daarom nog eens
uiteen te zetten waarom dit register niet alleen van nut is ten aanzien van kansspelen
op afstand maar ook ten aanzien van land based instellingen.
De genoemde leden vragen om een reactie op het betoog van de woordvoerder van Jellinek,
die tijdens het rondetafelgesprek aangaf dat het eenvoudig zou moeten zijn om de uitsluitingsperiode
te verlengen. Denkt de regering dat het verstandig zou zijn om ook de Ksa deze bevoegdheid
toe te kennen? De redenering van de regering dat dit een negatief effect zou hebben
op de bereidheid van spelers om zichzelf vrijwillig in te schrijven, kunnen deze leden
niet helemaal volgen. Immers, de betrokken speler wiens uitsluiting verlengd wordt,
staat dan immers al ingeschreven in het register. Graag vernemen zij hierop de zienswijze
van de regering.
De genoemde leden vragen de regering of het ten aanzien van personen zonder burgerservicenummer,
verstandig zou dat deze in elk geval wel geregistreerd dienen te staan in de Registratie
Niet-Ingezetenen en zodoende ook terug zijn te vinden in de Basisregistratie Personen?
6. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie vragen op basis van welke objectieve criteria, waaronder
consumentenbescherming, kan worden gewaarborgd dat voldoende nieuwe toetreders zullen
worden toegelaten tot de kansspelmarkt?5 Hoe is geborgd dat alle kansspeloperatoren onder de nieuwe witwaswetgeving vallen
bij het verstrekken van nieuwe vergunningen?
Is het waar dat het tijdens het rondetafelgesprek bepleitte blokkeren van betalingsverkeer
al is verwerkt in het wetsvoorstel, namelijk in het nieuwe artikel 34n van de Wok?
Zo ja, welk ambitieniveau mag worden verwacht ten aanzien van de inzet van dit middel
om een zo laag mogelijk percentage illegale aanbieders te realiseren op de gokmarkt?
Is het waar dat artikel 34n reeds de optie omvat om een aanwijzing aan de aanbieder
van een elektronische communicatiedienst om gegevens over kansspelen zonder vergunning
te blokkeren? Kan hieraan ook gekoppeld worden dat spelers objectieve voorlichting
krijgen over legale alternatieven en de risico’s van het spelen via illegale aanbieders?
De leden van de PvdA-fractie vragen of het handhaven van wet- en regelgeving ten aanzien
van kansspelen er bij gebaat kan zijn indien niet louter bestuursrechtelijke maatregelen
open staan tegen overtreders, maar in de meest ernstige gevallen ook het strafrecht
kan worden ingeroepen. Deze leden lezen dat de regering van mening is dat de bestuursrechtelijke
aanpak en de uitbreiding daarvan afdoende is. Kan de regering nader ingaan op de Belgische
praktijk waar strafrechtelijke handhaving als ultimum remedium wel voorhanden is,
waaruit blijkt dat ook in Nederland de speler die aan een illegaal kansspel deelneemt
strafbaar is? Op grond van welke bepaling is (of wordt) die strafbaar en hoe wordt
daar nu al tegen opgetreden? Acht de regering het strafbaar stellen van de speler
in het geval hij bij een niet-vergund bedrijf gokt, bijvoorbeeld voorafgegaan door
een stop-melding, een middel om te voorkomen dat er illegaal online gegokt wordt?
Zo ja, in hoeverre helpt dat de veel genoemde kanalisatiegraad van 80% te bevorderen?
Zo nee, waarom niet?
In het kader van een sterker tegengaan van het illegale aanbod van online kansspelen
vragen deze leden of het banken, creditcardmaatschappijen en andere spelers in het
betalingsverkeer verboden zou kunnen worden nog langer transacties van illegale aanbieders
af te handelen. Kan de regering nader ingaan op de mogelijkheid en wenselijkheid van
een dergelijk verbod of op afspraken met de branche hierover? Kunnen daarbij de ervaringen
die in Noorwegen zijn opgegaan worden betrokken?
De leden van de SP-fractie constateren dat de gehele kwestie van toezicht en handhaving
straks wordt uitgevoerd door het equivalent van slechts 8,5 fulltime medewerkers.
Voor de handhaving op het illegale aanbod, waarin ook buitenlandse partijen opereren
en waarvan de regering zelf aangeeft dat deze handhaving complex is, worden slechts
4,3 fte’s uitgetrokken. Hoe kan nu met slechts vier mensen deze moeilijke handhaving
worden gerealiseerd? Hoe ziet de regering dit voor zich?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een overzicht van illegaal opererende
aanbieders van kansspelen op afstand, of aanbieders waarvan de Ksa sinds 2012 het
vermoeden van heeft dat ze zich op de Nederlandse markt richten. Het gaat deze leden
dan om een uitputtend overzicht en niet om enkel de organisaties tegen wie handhavend
is opgetreden. Zij vragen daarbij of, en zo ja, in welke mate de Ksa ten aanzien van
al deze aanbieders gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid om een eenvoudige waarschuwing per brief of e-mail te sturen, zodat de betreffende
aanbieders weten dat ze zich in het vizier van de Ksa bevinden en risico lopen met
betrekking tot de toekomstige vergunningverlening. Graag vernemen deze leden een reactie
op dit punt.
Voornoemde leden vragen de regering te reageren op de stellingname zoals die in het
rondetafelgesprek naar voren kwam dat de Ksa in haar handhaving en benadering van
illegaal opererende aanbieders teveel de manier van denken van aanbieders zou hebben
overgenomen. Deze leden vragen naar de stand van zaken omtrent de beleidskaders die
de Ksa zal uitwerken ten aanzien van het middel om de openbare waarschuwing nader
uit te werken.
De aan het woord zijnde leden vragen of de Ksa, gelet op de eerder genoemde financiële
mogelijkheden die in samenwerkingen met betalingsinstelling mogelijk zijn, over genoeg
financiële expertise beschikt om ook op dit onderdeel op dit moment handhavend op
te treden.
Deze leden vragen of de Adviesraad Ksa eenzelfde functie heeft in de organisatie als
dat een Raad van Toezicht dat zou hebben, of er openbare rapporten beschikbaar zijn
van deze adviesraad en hoe vaak deze raad bij elkaar is gekomen sinds de instelling
van de Ksa in 2012. Indien de Adviesraad niet eenzelfde functie heeft als een raad
van toezicht, vragen deze leden waarom de Ksa geen Raad van Toezicht kent, zoals overigens
ook al werd opgemerkt door de Raad van State in haar advies bij de instellingswet
van de Ksa.
De genoemde leden vragen ook naar de stand van zaken ten aanzien van het samenwerkings-
en informatieprotocol en toezichtarrangement dat door het Ministerie van Veiligheid
en Justitie in overleg met de Ksa zou worden uitgewerkt. Deze leden vragen of de financiering
van de Ksa ook onderdeel uitmaakt van dit protocol. Deze leden vragen voorts of de
grondslag van de zogeheten bestemmingsheffing die gebaseerd is op de nominale waarde
van de verkochte loten voor de financiering van de Ksa, al nader heeft onderzocht,
hetgeen was toegezegd tijdens het debat over de instelling van de Ksa in de Eerste
Kamer (Handelingen EK, d.d. 20 december 2011, p. 75.).
Deze leden constateren dat de regering het verbod om zonder vergunning kansspelen
op afstand aan te bieden effectiever denkt te kunnen handhaven als het illegale aanbod
zakt tot een percentage van 20%. Is de regering tot nu toe in staat geweest om voor
20% van de markt te handhaven? Zo ja, kan de regering toelichten hoe dat gelukt is
en wat daarvan de kosten waren? Zo nee, kan de regering aangeven waarom ze meent dat
dat in de nieuwe situatie wel mogelijk zal zijn?
Deze leden vragen de regering aan te geven wat de stand van zaken is ten aanzien van
de formele ingebrekestelling die de EC in 2014 ten aanzien van het Belgische stelsel
heeft uitgebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering stelt dat het Belgische
model op gespannen voet staat met Europese regelgeving. Kan de regering aangeven in
hoeverre dit ook tot procedures heeft geleid waaruit de verplichting voortvloeit voor
België om het bestaande beleid rond kansspelen aan te passen?
Deze leden vragen op grond van de nnavv of leeftijd- en identiteitsvaststelling wel
ondubbelzinnig kan plaatsvinden op afstand? Kan de regering daarop reageren? De regering
geeft aan dat kwetsbaarheden vooral vragen om verantwoordelijkheid van burgers om
niet zomaar hun identiteitsbewijs of wachtwoorden af te staan. Heeft de aanbieder
van kansspelen hierin ook een verantwoordelijkheid volgens de regering? Zo ja, hoe
ver reikt deze?
7. Financiële aspecten van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie constateren dat hoogleraar Cools in zijn paper ten behoeve
van het rondetafelgesprek aangaf dat tariefdifferentiatie niet nodig is om voldoende
legale aanbieders aan te trekken en tegelijkertijd een hoge kanalisatie te realiseren.
Hoe kijkt de regering aan tegen deze stelling?
Kan de regering een uniform kansspelbelastingtarief voorstellen? Zo ja, welk? Zie
hiervoor ook de schriftelijke vragen van Van Wijngaarden en Harbers (2015Z16619).
De leden van de PvdA-fractie achten het onvoldoende aangetoond dat per se een lager
belastingtarief voor het aanbieden van online kansspelen nodig is dan voor andere
kansspelen. Waaruit blijkt dat de beoogde kanalisatiegraad niet bereikt kan worden
als er een uniform belastingtarief zou gaan gelden?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de financiële gevolgen
van de aan het wetsvoorstel verbonden kosten en opbrengsten zijn voor de rijksbegroting,
als gevolg van de vertraging van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ook vragen
zij of, en zo ja, welke gevolgen de vertraging heeft voor de voorgenomen behoedzame
en stapsgewijze aanpak voor de eventuele hervormingen van andere onderdelen van het
kansspelbeleid.
Deze leden vragen of de regering kan aangeven welke onderzoeksmethodiek door H2 Gambling
Capital (hierna: H2GC) is gehanteerd bij de berekening van de marktomvang van illegale
online kansspelen, alsmede de methode waarmee een direct verband tussen hoogte van
belastingen en kanalisatie is te leggen. Zijn er nog andere verbanden met kanalisatie
onderzocht, zoals normstelling en de gepercipieerde effectiviteit van het voorgestelde
handhavingsinstrumentarium? Zo ja, hoe leidt dit tot de precieze kanalisatie percentages
zoals gepresenteerd?
Voornoemde leden vragen of de regering kennis heeft genomen van de twee rapporten
die Motivacation heeft opgesteld in juni 2015, getiteld «Verkenning online kansspelmarkt».
Zo nee, kan de regering middels haar contact met Holland Casino deze rapporten ter
beschikking gesteld krijgen en ook indien zij kennis hiervan heeft genomen, een reactie
op beide rapporten aan de Kamer te zenden alsmede de rapporten zelf. De genoemde leden
vragen de regering daarbij een vergelijking te maken tussen de rapporten zoals opgesteld
door Motivaction enerzijds en H2GC anderzijds. Wat zijn de inhoudelijke verschillen,
qua feiten over omvang van de markt en populariteit van diverse kansspelen op afstand?
Welke onderzoeksmethodiek heeft Motivaction gehanteerd in vergelijking met H2GC? De
regering geeft aan dat door H2GC wordt gewerkt aan verfijning van het gebruikte model
en dat steeds nieuwe data beschikbaar komen omtrent kanalisatie en marktomvang. Is
het dan niet logisch dat de regering de (indien beschikbaar) meest geactualiseerde
cijfers weergeeft en meeneemt in onderhavig wetsvoorstel, ook en juist omdat de oorspronkelijke
berekeningen qua tijdstip steeds verder af komen te liggen van inwerkingtreding van
het wetsvoorstel? Kan de regering de meest actuele cijfers zoals beschikbaar bij H2GC
weergeven? Dezelfde vragen rijzen bij deze leden ten aanzien van de verwachtte opbrengsten
van het wetsvoorstel. Waarom stelt de regering deze niet bij naar aanleiding van nieuwe
broncijfers? Is zij bereid dat alsnog te doen?
De genoemde leden vragen de regering waarom toekomstige kansspelaanbieders blijkbaar
niet bereid zijn om vergunning aan te vragen bij een percentage van 29% voor de Wet
op de kansspelbelasting en blijkbaar wel bij een percentage van 20%, gelet op de gemaakte
keuzes en overwegingen van de regering in het wetsvoorstel om voor dat laatste percentage
te kiezen. Deze leden vragen de regering bij dit antwoord te betrekken het aantal
organisaties dat zich tot op heden al bij de Ksa heeft gemeld voor een toekomstige
vergunning, het zogeheten voortraject van de vergunningaanvragen. Wat zegt dit volgens
de regering over de bereidheid van online aanbieders om deel te nemen over de online
markt? Kan de regering aangeven of deze aanbieders zich niet hadden gemeld als de
regering gekozen had voor een percentage van 29%? Deze leden vragen de regering waarom
zij niet de opbrengsten heeft weergegeven indien de keuze maakt zou worden voor een
ander kansspelbelastingtarief, bijvoorbeeld 23%, 25% en 27%. Is zij hiertoe alsnog
bereid?
Deze leden vragen of niet duidelijker was geweest, gelet op de jurisprudentie en het
genoemde arrest van de Hoge Raad, als de regering ervoor gekozen had alleen «klein»
bingo in artikel II, onderdeel B, vijfde lid uit te zonderen? Is het niet veel eenvoudiger
en logischer dat bingo om grotere prijzen voor het wetsvoorstel onder het casinospel
blijft vallen en daarmee de organisator belastingplichtig te houden?
De leden van de D66-fractie lezen dat het voorstel voorziet in een gedifferentieerd
kansspelbelastingtarief. Deze leden merkten bij het rondetafelgesprek op dat de aanwezige
fiscalisten enige tot ernstige twijfels hadden bij het voorgenomen systeem. Kan de
regering uitputtend uiteenzetten waarom de gewenste kanalisatiegraad van 80% niet
behaald kan worden met een hoger, bijvoorbeeld 29%, dan wel lager belastingtarief?
Kan de rekensom gedeeld worden waaruit volgt dat 20% belasting leidt tot 80% kanalisatie
en dat hogere belastingen leiden tot minder kanalisatie? Hoe verhouden de voorgaande
antwoorden zich tot Denemarken waarin de kanalisatie bij een belastingtarief van 20%
de gewenste kanalisatiegraaf van 80% overtrof?
De genoemde leden kunnen zich voorts niet voorstellen dat er geen interpretatieproblemen
komen ten aanzien van hybride aanbod, waarbij spelers of aanbod zullen proberen het
hogere tarief te omzeilen. Voorziet de regering op dat vlak effecten? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, zou dat niet een reden zijn toch een uniform kansspelbelastingtarief
in te stellen?
8. Europeesrechtelijk kader
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het overleg met de
EC over de goedkeuring die door het wetsvoorstel ontstaat voor legale aanbieders van
kansspelen op afstand.
Deze leden vragen de regering preciezer in te gaan op de gang van zaken rond de inbreukprocedure.
Is de inschatting juist dat het nog zeker twee jaar zal duren voordat de inbreukprocedure
daadwerkelijk tot een uitspraak kan leiden? Wat is er na 2008 nog gebeurd in deze
procedure en wat is de impact van de arresten van 3 juni 2010 in de zaken Sporting
Exchange (zaak C-203/08) en Ladbrokes (zaak C-258/08) op dit proces? Is het juist
dat deze inbreukprocedure op het laatste ogenblik van de agenda van de EC is gehaald?
Wat zegt dit volgens de regering over het draagvlak binnen de EC, voorheen en thans,
over de mogelijke inbreukprocedure tegen Nederland?
Deze leden vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de conclusies van het Hof
van Justitie van de EU uit het verleden dat een volwaardige mededinging op de kansspelmarkt
geen goede zaak is en derhalve de consument niet echt dient.6 Graag vernemen zij hierop een reactie.
De genoemde leden vragen de regering ook om een reactie op hoe men in Australië is
omgegaan met de regulering van kansspelen op afstand. Klopt het dat na regulering
de regering heeft geprobeerde deze markt weer in te perken maar dit niet eenvoudig
bleek? Op welke blokkades is men daarbij gestuit? Welke lessen voor Nederland trekt
de regering hieruit?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat Australië, waar de markt voor
kansspelen op afstand al langere tijd is vrijgegeven, weer terug wil naar repressievere
wetgeving. Wat vindt de regering van deze ontwikkeling?
9. Overig
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering heeft aangegeven de concepten
van de lagere regelgeving met betrekking tot het wetsvoorstel in de loop van 2015
aan de Tweede Kamer te zenden. Deze leden vragen wanneer de Kamer deze concepten precies
kan verwachten.
De genoemde leden vragen de regering om een nadere toelichting op het bedenkelijke
feit dat Malta (als enige lidstaat) het Hof van Justitie van de EU advies heeft gevraagd
over de verenigbaarheid van het betreffende verdrag over manipulatie van sportweddenschappen
met het Unierecht. Wat is de achtergrond en wat zijn de redenen van deze adviesaanvraag?
Deze leden vragen in dat kader of de regering een overzicht kan geven van alle aanbieders
die bij de Ksa bekend zijn geraakt in de afgelopen drie jaar omdat zij (mogelijk)
hun online spelaanbod op de Nederlandse markt hebben gericht (bekend, dat wil niet
per se zeggen gesanctioneerd of aangesproken) en hun hoofdzetel hebben te Malta.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan reageren op het alternatief
dat het Goeden Doelen Platform tijdens het rondetafelgesprek heeft gepresenteerd voor
het wetsvoorstel.
II ARTIKELSGEWIJS
Artikel 34n
De leden van de D66-fractie merken op dat vanuit de Internet Society Nederland en
het SIDN sterke zorgen bestaan over de voorgestelde internetblokkades. Deze leden
vragen hoe het voorstel zich verhoudt tot het WRR-rapport «De publieke kern van het
internet»? Streeft dat rapport niet naar een internet waarin de centrale protocollen
en infrastructuur gevrijwaard zijn van overheidsingrijpen? Wat voor uitstralingseffecten
zou het beperken van de neutraliteit van internetaanbieder kunnen hebben voor de door
Nederland steeds belangrijker wordende ICT-sector? Welke onderbouwing dat er geen
neveneffecten op zouden treden heeft de regering daarvoor? Hoe beoordeelt de regering
voorts de stelling van SIDN dat een blokkade de werking van het internet kan verstoren?
Hoe wordt voorkomen dat gokverslaafden die zijn uitgesloten van het legale aanbod
(en voor wie het illegale aanbod dus het meest interessant zal zijn) niet de moeite
nemen met eenvoudige maatregelen een blokkade te omzeilen?
De voorzitter van de commissie, Ypma
Adjunct-griffier van de commissie, Verstraten