33 972 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader)

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 december 2014

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag2 inzake het wetsvoorstel Wet aanpassing financieel toetsingskader. Naar aanleiding hiervan hebben zij de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 10 december 2014 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 11 december 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2014

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hebben met belangstelling kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag3 inzake het wetsvoorstel Wet aanpassing financieel toetsingskader.

De leden van de CDA-fractie danken u voor de beantwoording van de door deze leden gestelde vragen in het verslag. Zij hebben een aantal vragen naar aanleiding van de recente berekening van het CPB.4 De leden van de SP-fractie danken de regering ook voor haar antwoord en hebben nog enkele aanvullende vragen. Het lid van de 50PLUS-fractie heeft ook nog enkele nadere vragen.

De leden van de fracties van SP, GroenLinks, PvdD, 50PLUS en OSF sluiten zich bij de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen aan.

CDA-fractie

Bij hetzelfde scenario (doorrekening bij premiedemping op basis van rendement nieuwe parameters) gaan nieuwe deelnemers er nu 0.1% op achteruit, terwijl zij er in de eerdere berekeningen 4.5% op vooruit gingen. In hoeverre beschouwt u deze verschuiving nog als evenwichtig? In hoeverre is dit voor u reden het voorstel aan te passen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In het mediane scenario wordt het pensioenresultaat van de 25-jarige, de 50-jarige en de 70-jarige lager. Dat geldt zowel na 10, 20 als 30 jaar. Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Hoe verhoudt deze berekening zich tot de eerdere stellingname van de regering, dat het pensioenresultaat van jongere generaties zou verbeteren?

Het CPB berekent dat de vervangingsratio over 10 jaar 5 procentpunt lager uitpakt in een mediaan scenario. Hoeveel euro gaan deelnemers er in de optiek van de regering in deze berekening op achteruit op micro- en macroniveau? Welke gevolgen heeft dit scenario voor de ontwikkeling van de economie in de komende 10 jaar?

SP-fractie

De leden van de SP-fractie vernemen graag wanneer u van mening bent dat de generatie-effecten evenwichtig zijn? Hoe groot mag de maximale vooruitgang/achteruitgang zijn per leeftijdscohort om nog van evenwichtige effecten te spreken?

Bent u van mening dat de achteruitgang in de vervangingsratio met 5 procentpunt over tien jaar in een mediaan scenario evenwichtig is?

In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de regering dat ze de stelling onderschrijft dat een goed pensioen een geïndexeerd pensioen is, maar ook dat zij geen bezwaar heeft tegen 100% afdekking van het renterisico. Beseft de regering dat dat laatste betekent dat pensioenen nooit geïndexeerd worden? En deelt de regering de opvatting dat een instabielere UFR wel zal leiden tot grotere afdekking van renterisico?

50PLUS-fractie

Heeft u kennis genomen van het artikel in De Financiële Telegraaf van 9 december 2014 onder de kop: «Jurist: Plannen Klijnsma mogelijk strijdig met EU-recht»? Het lid van de 50PLUS-fractie verneemt graag uw mening over de door Hans van Meerten, jurist bij Clifford Chance en binnenkort hoogleraar internationaal pensioenrecht, betrokken stelling dat werknemers en gepensioneerden straks met een beroep op Europese rechten hun pensioenfonds voor de rechter kunnen dagen vanwege onteigening.

Klopt de bewering van Hans van Meerten dat er alleen gekeken is naar het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) maar dat het vooral moet gaan om de toetsing aan het Europees grondrechtenhandvest en dat deze toetsing niet is gedaan?

Deelt u met het lid van de 50PLUS-fractie de opvatting dat hier een zaak zou kunnen worden aangespannen vanwege onteigening en dat de mensen door de nieuwe wet aangetast worden in hun koopkracht? Zo niet, waarom niet?

De geciteerde jurist meent bovendien dat nu er al jarenlang niet is geïndexeerd en gepensioneerden zelfs zijn gekort, pensioendeelnemers nu al naar de rechter kunnen stappen omdat hen in het verleden zwart op wit een welvaartsvast pensioen is beloofd. Hij stelt dat het er juridisch niet toe doet of die belofte houdbaar is of niet en dat een dergelijke zaak sterker wordt als het wetsvoorstel Wet aanpassing financieel toetsingskader is ingevoerd: «Die wet maakt het voor je pensioenopbouw alleen maar erger». Kunt u uw visie op dit punt geven?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet. Deze leden ontvangen de antwoorden graag voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel 33972 Wet aanpassing financieel toetsingskader in de Eerste Kamer op 15/16 december 2014, bij voorkeur vrijdag 12 december 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.J. Sylvester

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2014

De leden van de fracties van het CDA, de SP en 50PLUS hebben nadere vragen gesteld over bovengenoemd wetsvoorstel. De vragen van de CDA-fractie zijn mede gesteld namens GroenLinks, PvdD, 50PLUS, OSF en SP. Met deze brief worden de nadere vragen beantwoord.

Vragen CDA-fractie

De leden van de fractie van het CDA vragen of het wetsvoorstel nog als evenwichtig is te beschouwen, nu nieuwe deelnemers er 0,1% op achteruitgaan in het scenario «premiedemping op basis van verwacht rendement, toepassing nieuwe parameters».

De regering acht de generatie-effecten van een beleidswijziging evenwichtig wanneer de voor- en nadelen voor bepaalde generaties op voorhand van een vergelijkbaar belang zijn. Dat is bij dit wetsvoorstel het geval. Het is bij beleidswijzigingen van enige omvang niet mogelijk het saldo voor elk leeftijdscohort precies op nul te krijgen. Het oogmerk is te vermijden dat bepaalde leeftijdsgroepen op voorhand onevenredig worden benadeeld. Het beperkte nadelige effect voor nieuwe deelnemers (–0,1%) maakt het wetsvoorstel niet onevenwichtig.

Bij beoordeling van de generatie-effecten dienen alle onderdelen van het wetsvoorstel te worden betrokken. Wanneer slechts naar één scenario wordt gekeken, waarin dekkingsgraden zich herstellen, dan blijven de effecten van de verbeterde spreiding in de herstelplansystematiek buiten beschouwing. De verbeterde herstelplansystematiek voorkomt forse pensioenkortingen bij economische tegenvallers. De koopkracht van pensioenen wordt in dat geval – in vergelijking met het huidige ftk – beter beschermd. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in de berekeningen van de generatie-effecten alle onderdelen van het wetsvoorstel meegenomen.

De leden van de fractie van het CDA vragen een oordeel over het lagere verwachte pensioenresultaat voor 25-jarigen, 50-jarigen en 70-jarigen, na 10, 20 of 30 jaar. Hoe verhoudt deze berekening zich tot de stelling dat het wetsvoorstel het pensioenresultaat van jongere generaties verbetert, vragen deze leden.

De daling van het mediane pensioenresultaat is voor de huidige 25-jarige generatie het gevolg van de versobering van het Witteveenkader per 2015. Hier staat tegenover dat ook de premie-inleg van deze generatie daalt. Voor de huidige 70-jarige generatie is de daling van het mediane pensioenresultaat het gevolg van de indexatieregel. Deze regel beperkt de omvang van de indexatie bij een herstel van de dekkingsgraden. Dit effect moet worden bezien in het licht van het integrale beeld. In een slecht-weer scenario wordt immers ook minder snel gekort (zie figuur 4.3). Voor de huidige 50-jarigen spelen de versobering van het Witteveenkader en de indexatieregel beide een rol.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft niet tot doel om het pensioenresultaat van een bepaalde generatie te verbeteren. Integendeel, de effecten van het wetsvoorstel pakken voor alle generaties evenwichtig uit. Overigens heeft het CPB, op verzoek van het CDA, de effecten van vier maatregelen in beeld gebracht, niet alleen die van onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel euro’s deelnemers erop achteruitgaan, op micro- en macroniveau, bij een daling van de vervangingsratio met 5%-punt. Welke gevolgen heeft dit voor de economie in de komende 10 jaar, vragen deze leden.

Deze vraag is door de CDA-fractie eveneens aan het CPB gesteld. Het CPB zal de vraag vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel beantwoorden.

Vragen SP-fractie

De leden van de fractie van de SP vragen bij welke maximale vooruitgang of achteruitgang per leeftijdscohort nog sprake is van evenwichtige generatie-effecten. Acht u een achteruitgang in de vervangingsratio met 5 procentpunt over 10 jaar evenwichtig, vragen deze leden.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het hierboven opgenomen antwoord op de eerste vraag van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van de SP stellen dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft geen bezwaar te hebben tegen een 100% afdekking van het renterisico. Zij vragen of de regering het niet bezwaarlijk acht dat de pensioenen in dat geval nooit geïndexeerd kunnen worden. Deelt de regering de opvatting dat een instabielere UFR zal leiden tot een grotere afdekking van het renterisico, vragen deze leden.

In de nota naar aanleiding van het verslag spreekt de regering geen oordeel uit over een 100 procent afdekking van het renterisico. De afweging van voor- en nadelen van het afdekken van het renterisico is aan pensioenfondsen.

Wel heeft de regering als nadeel van een 100% renteafdekking benoemd dat een rentestijging niet resulteert in een toename van de dekkingsgraad.

Dat pensioenen bij volledige renteafdekking nooit geïndexeerd kunnen worden, is overigens te stellig. Een fonds dat een deel van zijn vermogen in aandelen belegt, kan toch zijn nominale renterisico volledig afdekken. In dat geval behoudt het fonds indexatiepotentieel, ondanks een volledige renteafdekking. Het feit dat de meerderheid van de fondsen al geruime tijd niet in staat is de pensioenen te indexeren, wordt dan ook niet veroorzaakt door renteafdekking, maar doordat zij onvoldoende financiële middelen hebben.

De kans dat de nieuwe UFR fondsen stimuleert tot een grotere afdekking van het renterisico, acht de regering gering. De functie van de UFR is immers het corrigeren van marktrentes met een lange looptijd. Het afdekken van het renterisico is juist bedoeld om rentedalingen op de korte termijn op te vangen. Door het spreiden van de gevolgen van financiële tegenvallers is er minder aanleiding voor pensioenfondsen om het renterisico af te dekken. Zoals eerder is aangegeven, wordt het effect van het nieuwe ftk op de renteafdekking nog onderzocht, naar aanleiding van de motie-Vermeij c.s.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe de kostendekkende premie en de daadwerkelijk betaalde premie met gedempt rendement zich de laatste vijf jaar hebben ontwikkeld. Tevens vragen deze leden hoe de kostendekkende premie en de voorgestelde premie met demping van verwacht rendement zich naar verwachting tot 2020 zullen ontwikkelen.

Onderstaand overzicht laat de ontwikkeling zien van de premies over de afgelopen 5 jaar van alle fondsen die hun kostendekkende premie dempen op basis van het verwacht rendement5. De bovenste rij van het overzicht laat – in miljarden euro’s – de kostendekkende premie zien op basis van de risicovrije rente, dus zonder demping. In de middelste rij staan de kostendekkende premies bij demping op basis van verwacht rendement. De onderste rij laat de feitelijke premies zien die de betreffende fondsen hebben geheven. Hieruit blijkt dat fondsen die kostendekkende premie dempen met verwacht een rendement, in de praktijk een hogere premie heffen. Het verschil tussen de kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente en de feitelijk geheven premie is relatief beperkt.

 

2010

2011

2012

2013

2014

RTS

17,1

19,5

23,8

23,9

19,8

gedempt

14

14,5

15,6

16,2

14,5

feitelijk

16,9

18

20,2

20,5

18,6

De premiedaling in 2014 wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de wijzigingen in het Witteveenkader.

De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe de premies zich naar verwachting in de toekomst ontwikkelen op basis van scenario's. Ook hiervan wordt hieronder een overzicht gegeven. Daarbij is uitgegaan van het nieuwe ftk en de rentestand per ultimo november 2014. Voor de scenario’s is een daling van de rente met 0,5% en een stijging van de rente met 0,5% verondersteld.

De ontwikkeling van de feitelijke premie is niet goed te voorspellen; dit is afhankelijk van het toekomstige gedrag van fondsen zelf. In de tabel zijn daarom alleen de verwachte kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente en de verwachte kostende premie op basis van demping met verwacht rendement weergegeven. Ook hier gaat weer alleen om fondsen die hun kostendekkende premie momenteel dempen met verwacht rendement.

 

2015

rente – 0,5%

rente + 0,5%

RTS (ultimo 2014)

23,8

26,2

21,7

Gedempt

15,7

15,8

15,7

Als de kostendekkende premie op basis van de risicovrije rente in 2015 wordt gebaseerd op de nieuwe UFR curve stijgt deze met +/– € 0.6 miljard Euro

Vragen fractie 50PLUS

Het lid van de fractie van 50PLUS vraagt of ik heb kennisgenomen van het artikel «Jurist: Plannen Klijnsma mogelijk strijdig met EU-recht» in De Financiële Telegraaf van 9 december 2014. Klopt de bewering in dit artikel dat de regering niet heeft getoetst aan het Europees grondrechtenhandvest, vraagt deze fractie.

Hij vraagt verder of mensen die menen in hun koopkracht te zijn aangetast, een zaak vanwege onteigening aan de rechter kunnen voorleggen. Tot slot vraagt deze fractie een visie op de opvatting van de geciteerde jurist dat pensioendeelnemers nu al naar de rechter kunnen stappen en dat hun zaak sterker wordt na invoering van onderhavig wetsvoorstel.

Van bedoeld artikel heb ik kennisgenomen. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is vermeld, is wel degelijk onderzocht of er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het eigendomsrecht in de zin van artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie6. Artikel 52, derde lid, van het Handvest preciseert dat, voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door het EVRM aan worden toegekend. De officiële toelichting bij het Handvest, die bij het interpreteren ervan gebruikt dient te worden, meldt dat het recht op eigendom zoals neergelegd in artikel 17 Handvest overeenstemt met artikel 1 van het Aanvullend Protocol EVRM. Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin een beroep op artikel 17 Handvest werd gedaan, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat burgers hieraan meer rechten kunnen ontlenen dan aan het EVRM.

Mensen die stellen dat hun koopkracht door de nieuwe wet wordt aangetast, kunnen hierover een rechtszaak aanspannen. Dit kan ook al onder de nu geldende regels. Voor zover daarbij wordt aangevoerd dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het recht op eigendom zoals dit wordt beschermd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zal de rechter – nu en in de toekomst – onderzoeken of de aantasting wettelijk is toegestaan, het algemeen belang dient en proportioneel is. Het wetsvoorstel verbetert het bestaande toetsingskader, zonder individuen of groepen disproportioneel te benadelen.

Concluderend, de regering is van oordeel dat het voorstel in overeenstemming is met zowel de verdragsrechtelijke verplichtingen zoals die voortvloeien uit het EVRM, en met name met het in artikel 1 van het Aanvullend Protocol neergelegde eigendomsrecht, als met Artikel 17 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie. De Raad van State heeft in zijn advies over onderhavig wetsvoorstel geen opmerkingen gemaakt de Europeesrechtelijke aspecten.

De in De Financiële Telegraaf geciteerde jurist draagt geen inhoudelijke argumenten aan die aanleiding zijn om bovenstaande opvatting te herzien. In het artikel maakt betrokkene een vergelijking met de Securitel-affaire en stelt hij dat bekeuringen voor rijden onder invloed wegens strijd met het Europese recht ongeldig zijn verklaard. Het Europese recht stond toen echter niet in de weg aan het opleggen van rechtsgeldige bekeuringen. Dit blijkt met name uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Lemmens7.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2014–2015, 33 972, D.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2014–2015, 33 972, D.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2014–2015, 33 972, F.

X Noot
5

De premiegegevens zijn ontleend aan DNB.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2014–2015, 33 972, D, p. 37.

X Noot
7

C-226/97 van 16 juni 1998.

Naar boven