33 972 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader)

B VERSLAG VAN EEN DESKUNDIGENBIJEENKOMST

Vastgesteld 28 november 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op18 november 2014 een deskundigenbijeenkomst georganiseerd over de Wet aanpassing financieel toetsingskader.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

Voorzitter: Elzinga

Griffier: Van Dooren/De Vos

Aanwezig zijn leden der Kamer, te weten: Backer, Beckers, Elzinga, Hoekstra, Kneppers, Kok, De Lange, Nagel, Postema en Thissen.

Aanvang 16.31 uur.

Blok 1:

prof. dr. B.M.S. (Bernard) van Praag (UvA)

prof. mr. H.M. (Herman) Kappelle (VU/AEGON Adfis)

drs. M.J. (Martin) van Rooijen (KNVG)

G. (Gijs) van Dijk (FNV)

drs. ir. A. (Ap) Fraterman (VNO-NCW)

De voorzitter: Hartelijk welkom, dames en vooral heren. Aan de overkant van de tafel zitten op dit moment immers alleen maar heren. Het is fijn dat jullie op zo'n korte termijn tijd hebben kunnen maken. Ik heb een praktische mededeling. Er wordt van deze bijeenkomst een verslag gemaakt. Het is daarvoor noodzakelijk dat jullie, ondanks het feit dat dit geen grote ruimte is en we elkaar waarschijnlijk prima kunnen verstaan, van de microfoon gebruikmaken. Anders loopt de band niet mee en wordt het verslagleggen erg lastig. Ik hoop dat iedereen er dus aan wil denken, en zo niet, dan zal ik er nog even aan helpen herinneren. Ik stel voor dat we beginnen met een heel kort voorstelrondje. Om praktische redenen van de omvang van de tafel en het aantal beschikbare microfoons hebben we deze bijeenkomst in twee blokjes opgedeeld. In wie als eerste of als tweede mag spreken, zit geen hiërarchie. Er is eerst een voorstelrondje van de mensen die nu om tafel zitten. Als de mensen van het eerste blokje over een uur plaatsmaken voor de volgende serie sprekers, stellen alleen de nieuwe sprekers zich voor; de Kamerleden dus niet. Zo kunnen we wat tijd winnen.

De heer Thissen (GroenLinks): Tof Thissen, GroenLinks.

De heer Kok (PVV): Kees Kok, PVV.

De heer Van Praag: Bernard van Praag, emeritus universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.

De heer Kappelle: Mijn naam is Herman Kappelle. Ik ben bijzonder hoogleraar Fiscaal pensioenrecht aan de Vrije Universiteit. Daarnaast ben ik directeur van Aegon Adfis, de adviesgroep juridische en fiscale zaken voor de pensioenen bij Aegon.

De heer Fraterman: Mijn naam is Ap Fraterman van VNO-NCW. Ik doe daar het onderwerp pensioen.

De heer Van Dijk: Gijs van Dijk, lid van het dagelijks bestuur van de FNV.

De heer Van Rooijen: Ik ben Martin van Rooijen, voorzitter van de KNGV. Ik spreek mede namens de CSO en de NVOG.

De heer Nagel (50PLUS): Jan Nagel, 50PLUS.

De heer Postema (PvdA): André Postema, Partij van de Arbeid.

De heer Hoekstra (CDA): Wopke Hoekstra, CDA.

De heer Beckers (VVD): Henk Beckers, VVD.

Mevrouw Kneppers (VVD): Liesbeth Kneppers, ook VVD.

De voorzitter: Mijn naam is Tuur Elzinga. Ik ben pensioenwoordvoerder voor de SP-fractie in de Eerste Kamer.

Hartelijk dank, allemaal. Ik wil de genodigde deskundigen aan de overkant van de tafel hartelijk danken voor hun komst. Ik geef u allen in eerste instantie vijf minuten voor een korte inleiding. Daarna hebben we de tijd om vragen te stellen en om daarover zo mogelijk in discussie te gaan. Om half zes precies is het dan tijd voor de volgende sprekers. Mag ik bij u beginnen, mijnheer Van Praag?

De heer Van Praag: Voorzitter. Dat is goed. Ik ben maar een ongebonden hoogleraar, ook nog emeritus. Ik volg de pensioenontwikkeling echter met veel belangstelling en met heel veel ongerustheid. Wij hebben, zo zegt men, het beste systeem ter wereld, maar dat beste systeem ter wereld wordt naar mijn idee afgebroken in de laatste jaren. Ik kan in de vijf minuten die ik heb natuurlijk geen uitgebreid exposé geven. Ik heb een position paper geschreven dat de Kamerleden in bezit hebben.2 Daar had ik ongeveer drie dagen de tijd voor en daar staat het voornaamste in.

Laat ik zeggen waarom ik zo ongerust ben. In de eerste plaats werd een paar jaar geleden een begin gemaakt met het scheppen van enorme paniek over het pensioensysteem. Er zijn nog heel veel mensen die zeggen: het is onhoudbaar. Ik vraag het mij af. In NRC las ik het een paar dagen geleden, en als in de pers tweemaal staat dat iets zo is, is het waar. Mijn vraag is echter: is dit waar? Is het zo onhoudbaar? Ik denk persoonlijk dat er te weinig onafhankelijk onderzoek naar is gedaan. De regering heeft belang bij het matigen van de pensioenpremies en dergelijke, en er zijn nog een aantal andere partijen in het land. Het duidelijke bewijs dat een wetenschapper wil hebben – dat je iets kunt narekenen, dat er een model is gegeven met vergelijkingen en dat zo'n model met andere hypotheses wordt doorgerekend – heb ik echter helemaal niet gezien. Dat is er voor een heel klein clubje, misschien zelfs op één bureau, bij het Centraal Planbureau, en misschien nog op eentje bij Netspar. De buitenwereld kan eigenlijk helemaal niet toetsen of deze uitspraken allemaal waar zijn.

Op grond waarvan worden de uitspraken bijvoorbeeld gedaan? Daar is de dekkingsgraad voor. Op zich is het heel goed om de gezondheid van een fonds te evalueren met een of andere parameter. De dekkingsgraad geeft daar een goed idee over. In die dekkingsgraad staan twee dingen tegenover elkaar, namelijk het vermogen dat een pensioenfonds heeft aan de ene kant en de waarde van de toekomstige verplichtingen aan de andere kant. Bij het uitrekenen van de toekomstige verplichtingen is heel belangrijk welke discontovoet je daarvoor gebruikt. Bij de discontovoet wordt uitgegaan van het idee dat een pensioenfonds jaarlijks rendement maakt, bijvoorbeeld 3% of 4%. Dan is het zeer redelijk om die discontovoet, dat rendement, van 3% of 4% te gebruiken voor de berekening van de waarde van de toekomstige verplichtingen.

Een heel belangrijk punt daarbij is dat er een enorm verschil is tussen de verschillende fondsen. Neem bijvoorbeeld het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Dat is het tweede van het land; zijn vertegenwoordiger zit hier en kan dat veel beter toelichten. Het heeft enige miljoenen deelnemers en gepensioneerden en het heeft de laatste 40 jaar gemiddeld 8,2% rendement gemaakt. De Nederlandsche Bank eist het gebruik van de zogenaamde risicovrije rente. Die varieert overigens veel, maar dat daargelaten. De risicovrije rente staat momenteel op ongeveer 2,5%. U begrijpt natuurlijk dat de waarde van de verplichtingen op deze manier veel te hoog wordt ingeschat. Daardoor is de dekkingsgraad veel te laag.

De voorzitter: Kunt u tot een afronding komen?

De heer Van Praag: Dat is goed; ik dacht al dat het snel zou gaan. Er is een vuistregel dat een 1% hogere discontovoet leidt tot een 15 punten hogere dekkingsgraad. Wanneer het verschil minstens 3 punten is, als we het veilig inschatten, ligt de dekkingsgraad dus 45 punten hoger. Dan zou de paniek, althans voor het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, totaal onnodig zijn. Datzelfde geldt voor het ABP en een heleboel andere fondsen.

Dat brengt mij op het tweede punt, als ik nog even mag. De Nederlandsche Bank legt een soort procrustesbed aan. De omvang van ieder fonds wordt namelijk met precies dezelfde rentevoet gemeten. Als de rendementen van 1% tot 8% en misschien wel 9% variëren, begrijpt u dat de meeste fondsen veel te laag zijn ingeschat met deze methode, en sommige fondsen zelfs te hoog. Die gaan dus gaten maken in de toekomst.

Ik pleit kortom, en daar laat ik het bij, voor zorgvuldigheid in deze besluitvorming, die als een stoomtrein doordendert. Dat is levensgevaarlijk. Andere mensen, bijvoorbeeld van de Pensioenfederatie, zullen u wel schilderen wat de consequenties zijn en wat er gaat gebeuren. Het lijkt wel of de overheid volledig doof is voor al deze klachten uit de maatschappij. Er is een contraexpertise door een onafhankelijke club nodig in deze belangrijke zaak. Die zal wel van buiten moeten zijn, want een club als het Centraal Planbureau is natuurlijk helemaal geen onafhankelijke club.

De voorzitter: Ik dank u zeer. Het spijt me dat ik u allemaal zeer kort moet houden.

De heer Van Praag: Nee, dat is prima.

De voorzitter: Het is niet anders, we zijn met een hoop sprekers en we willen graag veel mensen aan het woord kunnen laten.

De heer Kappelle: Voorzitter. Dank voor de uitnodiging om deel te nemen aan deze deskundigenbijeenkomst. Ik heb al eerder aan de griffier, de heer De Vos, gezegd dat ik een fiscalist uit de pensioenverzekeringswereld ben. Ik ben dus geen specialist op het gebied van het financieel toetsingskader (ftk). Ik ben dan ook zeker niet in staat om gedetailleerd op de techniek in te gaan en diepgaande vragen te beantwoorden. Desalniettemin hoop ik mijn bijdrage te kunnen leveren.

Ik wil de discussie wat breder trekken en alle pensioenuitvoerders erbij betrekken. Voor diverse werkgevers is er geen vrije keuze als het gaat om de pensioenuitvoerder, maar we moeten niet vergeten dat pensioenverzekeraars ruim 40.000 pensioenregelingen met ongeveer 20% van alle deelnemers uitvoeren. Ook voor pensioenverzekeraars is de houdbaarheid op langere termijn een wezenlijk punt. Daarom zouden ook pensioenverzekeraars de mogelijkheid moeten krijgen om, naast de gegarandeerde harde rechten, zachtere rechten aan te bieden, bijvoorbeeld dat een toenemende levensverwachting en/of tegenvallende beleggingsresultaten leiden tot een vermindering van de opgebouwde pensioenaanspraken en rechten.

Het nieuwe ftk is mijns inziens een verbetering ten opzichte van het oude, maar het is slechts een eerste stap. Het echte werk begint pas. Dat gaat bijvoorbeeld om het creëren van een gelijk speelveld voor alle aanbieders, pensioenfondsen en pensioenverzekeraars, en om het afschaffen van de doorsneepremie. Dat gaat ook om het pensioenfondsen laten overgaan op premieovereenkomsten, zoals vorige week werd bepleit door Lans Bovenberg en Theo Nijman van Tilburg University. Laten we er daarbij voor waken dat we in een semantische discussie terechtkomen over de vraag wanneer iets een uitkeringsovereenkomst is en wanneer een premieovereenkomst. Het pensioencontract van de toekomst bevat elementen van beide. De overgang van bestaande rechten moet daarbij mogelijk worden gemaakt. Daardoor ontstaat paradoxaal genoeg een groter indexatiepotentieel.

In hoeverre een gelijk speelveld ontstaat, is van wezenlijke invloed op de vraag of er gewerkt moet worden met verschillende UFR's (Ultimate Forward Rates) voor verzekeraars en fondsen. De UFR voor pensioenverzekeraars heeft een andere bron dan dat van pensioenfondsen. Voor verzekeraars is dit de richtlijn leven en voor fondsen de IORP-richtlijn en de Pensioenwet. De UFR sluit daardoor idealiter aan op de specifieke eisen die gelden voor verzekeraars en voor fondsen. Zolang er sprake is van wezenlijke verschillen tussen verzekeraars en fondsen, zal er ook sprake zijn van een verschil in UFR. Alleen als sprake is van volledig gelijke regimes kan de UFR voor verzekeraars en fondsen dezelfde zijn, oftewel van Solvency II voor fondsen. Anders heeft de wens van de fondsen om dezelfde UFR te hanteren als verzekeraars een te hoog cherrypickinggehalte.

Het uitgangspunt dat een pensioenfonds in beginsel nominale rechten garandeert als het fonds op een dekkingsgraad van 105% zit, met daarboven ruimte voor indexatie en daaronder helaas korting, schept duidelijkheid. Iedereen weet waar hij aan toe is. Dat is van belang in het kader van de zorgplicht van werkgevers en pensioenfondsbesturen.

Verder is het natuurlijk uitermate lastig om in de toekomst te kijken bij het beantwoorden van de vraag of en in welke mate een pensioenfonds de rente wil afdekken. Het uitgangspunt van het ftk is het beschermen van de nominale aanspraken met een streven naar indexatie. Vanuit die optiek is het afdekken van de rente een begrijpelijke stap van een fondsbestuur, al beïnvloedt het de indexatiemogelijkheden. We hebben geen glazen bol en kunnen de ontwikkelingen van de rentestand niet voorspellen op basis van theorieën uit een ver verleden. Onderliggende factoren van demografische en economische aard spelen daarbij een belangrijke rol. Iedere keuze is voor een groot gedeelte gebaseerd op veronderstellingen of, om het wat platter te zeggen, heeft een bepaalde mate van koffiedik kijken in zich. In die situatie is het vasthouden aan een keuze op basis van een zo objectief mogelijke maatstaf als de marktrente wegens een systeem van nominale zekerheid dat nauw aansluit bij het doel van pensioen, mijns inziens nog niet zo gek. Ik benadruk echter dat ik geen deskundige ben op dit gebied en mij dus laat leiden door mijn gezonde verstand. In ieder geval is duidelijkheid en goede handhaving in het belang van alle deelnemers. Dank u.

De voorzitter: Dank u wel. U mag de microfoon doorgeven aan uw buurman.

De heer Fraterman: Goedemiddag. Ook ik dank u voor de mogelijkheid om hier te spreken. Ik spreek namens VNO-NCW en MKB-Nederland, dus namens de grote, middelgrote en kleine werkgevers. Allereerst geef ik aan hoe wij aankijken tegen deze hele operatie. Wij zien de huidige operatie van het ftk als groot onderhoud. Daaraan kleven ook beperkingen; de auto blijft immers hetzelfde. Wij hebben fundamentele bezwaren tegen het huidige ftk, bijvoorbeeld vanwege de veel te grote rentegevoeligheid door het werken met een nominale zekerheidsmaat. Dat wordt nu niet aangepakt. Dat komt later, als het goed is. Dat betekent echter wel dat er beperkingen zijn aan wat er nu bereikt zou kunnen worden.

Tot op zekere hoogte is er noodgedwongen sprake van knip- en plakwerk. U hoort mij niet spreken, zoals mijn collega van de FNV straks zal doen, over de veel te grote rentegevoeligheid van het stelsel. Het is echter niet zo dat wij die mening niet delen; wij vinden ook dat het huidige stelsel een veel te grote rentegevoeligheid heeft. Wij zeggen daarover echter: dat komt eigenlijk met het beestje, we kunnen beter even wachten tot we straks een ander beestje hebben dat principieel beter in elkaar zit.

Dit betekent dus dat de echte problemen nog moeten worden aangepakt. Ik hoorde dat Herman Kappelle net ook zeggen. Daar hebben we de brede SER-pensioendialoog voor. We zijn daarmee volgens mij goed op weg. Om dat in grote lijnen toch nog een beetje te duiden, ook in lijn met wat Lans Bovenberg en Theo Nijman vorige week zeiden, waarover Herman Kappelle ook al sprak, zeg ik dat er toch een shift plaatsvindt van de huidige uitkeringsovereenkomst naar een moderne vorm van premieovereenkomst. Overigens is zo ongeveer de hele wereld ons daarin al voorgegaan. Dat betekent dat de doelen van de huidige operatie misschien toch wat bescheiden moeten zijn. Eigenlijk geldt op dit punt: hoe helpen we Jan Splinter door de winter? Met andere woorden: hoe houden we het ftk de komende jaren op de been? Ik hoop overigens dat u na afloop van deze middag het gevoel zal hebben dat de sociale partners niet principieel verschillend tegen dat element van het ftk aankijken. We brengen daarin wel verschillende nuances aan; dat zal helder zijn. Over veel lijnen zijn wij het denk ik eens, maar het oordeel daarover ligt natuurlijk bij u.

Onze main objective is dat we zoveel mogelijk stabiliteit willen aanbrengen. Werkgevers willen natuurlijk met name stabiele premies, maar ook stabiele pensioenuitkeringen. Op het heikele punt van de indexatie zeggen wij: niet te prudent maar ook zeker niet te riskant. Wij zullen daarin moeten zoeken naar de gulden middenweg. In het traject dat de afgelopen maanden in de Tweede Kamer is doorlopen, is al een aantal belangrijke toezeggingen gedaan door de Staatssecretaris. Wij zijn daar blij mee; dat moet helder zijn. Aan veel van onze wensen is ten dele tegemoetgekomen. Op een paar punten zouden wij nog wat meer scherpte willen hebben. Ik noem allereerst het punt van de UFR. De Staatssecretaris heeft toegezegd dat bij invoering van de Europese UFR de Commissie UFR, de voorloper van de parametercommissie, nog eens gevraagd zal worden om naar de Nederlandse UFR te kijken. Wij zijn daar wat strenger in. Wij zeggen eigenlijk simpelweg: Staatssecretaris, zorg ervoor dat voorkomen wordt dat wij op enig moment met twee verschillende UFR's te maken hebben. Ik begrijp wat mijn collega hiervoor zei, dat een en ander in de context moet worden bezien, maar uiteindelijk is zo'n UFR niets anders dan de inschatting van een fysieke grootheid, zoiets als een meter. Het is niet de bedoeling dat een meter in het ene land 110 centimeter bedraagt en in het andere land 100 centimeter.

Er worden ook wel eens verzoeken gedaan om de op stapel staande aanpassing van de Nederlandse UFR conform het advies van de Commissie UFR per 1 januari nog een jaartje uit te stellen. Wij zitten daar wat neutraler in, maar op zich kan ik mij goed voorstellen dat er een jaartje wordt gewacht als het vermoeden is dat we straks in een tijdsbestek van twee jaar drie verschillende UFR's hebben. Misschien is het dus goed om ten aanzien van de UFR wat meer rust te nemen.

De behoefte aan een reset van het beleggingsbeleid is vaak genoemd. Een gulden wet is dat als een fonds in slecht vaarwater zit, daar geen risico aan mag worden toegevoegd. Dat komt er feitelijk op neer dat veel fondsen momenteel begraven zijn in beleggingsbeleid dat zij al een fors aantal jaren geleden hebben vastgelegd. In principe is risico toevoegen bij een lage dekkingsgraad niet zo verstandig, maar aangezien we nu heel wat gaan veranderen met het ftk, lijkt het ons een goede zaak dat de Staatssecretaris op ruimhartige wijze mogelijkheden gaat bieden voor een soort reset ten aanzien van de asset mix en van de risico attitude die fondsen hebben.

Dan is er nog het punt dat we niet met het gereedschap van het verleden naar de toekomst moeten kijken. Het bijzondere feit doet zich nu voor dat we een nieuw ftk maken dat per 1 januari 2015 van kracht wordt. De premie voor 2015 valt onder het nieuw ftk. Lange tijd leek het erop dat we dat nog zouden moeten vaststellen met het gereedschap van het oude ftk, dat tot 1 januari 2015 gold. Een belangrijk aantal elementen daarvan heeft de Staatssecretaris al weggenomen. Zo is min of meer toegezegd dat de beleidsregel van DNB volgend jaar niet zal worden toegepast. Er ligt evenwel ook nog – het is wat technisch – het punt van het baseren van de kostprijs van het toekomstig pensioen op het verwachte rendement. Dan moet een afslag plaatsvinden op basis van een inschatting van de inflatie. De inflatie is op dit moment zeer laag, namelijk 1%. We moeten er dan ook voor zorgen dat de realiteit van die inflatieverwachtingen ertoe leidt dat we met zo'n lage inflatie kunnen gaan werken. Hierbij wil ik het laten.

De voorzitter: Hartelijk dank. Ik geef het woord aan de heer Van Dijk.

De heer Van Dijk: Allereerst hartelijk dank voor de uitnodiging voor dit gesprek. Wij hebben daar een keer in een persbericht om gevraagd en nu zitten we hier. Wij zijn daar zeer blij mee. Ik spreek namens de drie vakcentrales. Die hebben een brief geschreven die wat laat is uitgereikt; er ging wat mis. Die brief kan beschouwd worden als inbreng voor de beraadslagingen op 9 december.3

Begin december staat u voor een ingrijpende beslissing over de koopkracht en het pensioen van veel mensen. Die beslissing zal direct invloed hebben op de huishoudportemonnee van huidige en toekomstige generaties. Ik ben uitgenodigd als pensioenbestuurder FNV, maar ik spreek hier nu ook namens het CNV en de VCP. Tegen mijn natuur in geef ik u mijn inbreng vanaf het papier zodat ik weet dat ik alles mee heb genomen.

Onze leden worden in hun koopkracht geraakt door de stapeling van maatregelen: stijgende zorgkosten, stijgende huren en stijgende kosten van levensonderhoud. Sommigen worden geconfronteerd met pensioenkortingen, anderen zien de ruimte om hun pensioen op te bouwen flink verlaagd worden. Nu komen deze pensioenregels. Het is voor mensen niet te verkroppen dat hun pensioenen in de komende jaren niet met de prijzen meestijgen en zij direct aan koopkracht inleveren. De koopkrachteffecten zijn niet beperkt tot nu, maar zullen nog tientallen jaren doorwerken. De problemen van het stelsel worden met dit ftk niet opgelost. In het middelloonsysteem dat wij hebben, is indexatie immers noodzakelijk voor een goed pensioen. Hoewel het positief is dat schokken kunnen worden gespreid, ontbreekt in het nieuwe ftk vooral het perspectief op indexatie. Het indexeren wordt door een stapeling van zekerheidsmaatregelen bijna onmogelijk gemaakt. In plaats van toekomstbestendig indexeren, zoals het wetsvoorstel voorschrijft, zal er nog lange tijd sprake zijn van niet-indexeren.

Het huidige ftk is niet toekomstbestendig, maar wij zijn ervan overtuigd dat het nieuwe ftk dat ook niet is. Dit nieuwe ftk is niet de stap vooruit die nodig is. Na vier jaar maatschappelijk debat is dat wellicht teleurstellend. Het vrijwel onmogelijk maken van het indexeren raakt direct aan het vertrouwen in het pensioenstelsel. Iedereen weet immers: een goed pensioen is een geïndexeerd pensioen. Voor een verpleegster of bouwvakker met een gemiddeld pensioen is de jaarlijkse pensioenuitkering door het achterblijven van de indexatie nu al bijna € 1.000 lager dan deze zou kunnen zijn. Zoals het er nu naar uitziet, kan de schade met het nieuwe ftk tot boven de € 2.000 oplopen.

Naast het grote belang van indexatie vraag ik uw aandacht voor de volgende drie punten. Ten eerste vraag ik uw aandacht voor het gejojo met de rente. In het nieuwe voorstel wordt namelijk gejojood met de rente door het invoeren van een UFR waarvan we al weten dat het in no-time achterhaald zal zijn. Pensioenfondsen moeten namelijk in heel korte tijd met verschillende rentes gaan rekenen: nu met de huidige UFR, voor 2015 met UFR 2 en in 2016 mogelijk weer met een andere UFR. Dit vergroot de instabiliteit van het stelsel en het vertrouwen van de deelnemers. Het is onverstandig om in 2015 ineens met een nieuwe rekenrente te gaan werken die na een paar maanden alweer achterhaald zal zijn. We hebben net ook begrepen dat EIOPA de UFR heeft vastgesteld op 4,2, zoals die nu ook is. Wij vragen dan ook om handhaving van de huidige UFR in afwachting van besluitvorming in Europa.

Ten tweede vraag ik uw aandacht voor de grote rentegevoeligheid van dit stelsel. Die zorgt namelijk voor een scheiding tussen generaties en maakt het wetsvoorstel macro-economisch instabiel. De gevoeligheid zorgt voor nog meer onzekerheid bij deelnemers over het pensioen. Het ftk-voorstel is namelijk onvoldoende inflatiebestendig en dreigt de kostendekkende premie voor jongeren bij deze lage rente fors op te drijven. Als het ftk prikkelt tot een extra renteafdekking, dreigt wellicht een omgekeerde Vestia-affaire. Dat wil volgens mij niemand. Daarmee dreigt een miljardenschade, en daarom moet er op korte termijn een onderzoek komen naar de rentegevoeligheid van dit ftk. De vakcentrales roepen de Eerste Kamer op om aan dat onderzoek prioriteit te geven. U kunt het kabinet verzoeken om dit onderzoek op korte termijn uit te uitvoeren. De partijen in de Stichting van de Arbeid leveren hier graag een bijdrage aan.

Ten derde vraag ik uw aandacht voor de grote effecten van de overhaaste invoering van de extra buffereis. Bij de start per 1 januari 2015 zullen er nog veel fondsen een relatief lage dekkingsgraad hebben. Een extra buffereis van 5% komt op een hoogst ongelukkig moment. Gezien deze situatie zou een geleidelijke opbouw voor de hand liggen, bijvoorbeeld vijf jaar lang elk jaar 1% meer buffer. Het nieuwe contract moet bijdragen aan een herstel van het vertrouwen van de deelnemers. Een hogere buffer van in één keer 5% zou hier niet aan bijdragen.

Beste senatoren, ik rond af. Met dit nieuwe voorstel worden heikele kwesties voor onbepaalde tijd doorgeschoven. De vakcentrales zijn bang dat er in de tussentijd ongelukken gaan gebeuren en dat pensioenen nu en vooral ook in de toekomst niet of nauwelijks worden geïndexeerd. Een pensioenstelsel waarin 25 jaar niet geïndexeerd kan worden, is voor deelnemers aan pensioenfondsen onacceptabel. De FNV – ik kan dit ook zeggen namens de andere vakcentrales – vindt dit ftk-voorstel niet de stap vooruit die zo dringend nodig en noodzakelijk is. Wij willen een goed pensioen voor jong en oud. Ik vraag u om onze inbreng mee te laten wegen wanneer u stemt over het wetsvoorstel, voor alle generaties van nu en van de toekomst die pensioen opbouwen of pensioen genieten, en voor alle mensen die willen genieten van een welverdiend pensioen. Dank u wel.

De voorzitter: Hartelijk dank, mijnheer Van Dijk. Het woord is aan de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen: Voorzitter, dank u wel. Geachte senatoren, allereerst dank voor de uitnodiging voor dit gesprek. U hebt mij uitgenodigd als voorzitter van de KNVG, maar ik spreek mede namens de CSO en de NVOG, zoals ik al aangaf.

De samenwerkende ouderen- en gepensioneerdenorganisaties hebben uw Kamer op verschillende momenten met brieven informatie doen toekomen waarmee de opvattingen over het wetsvoorstel duidelijk zijn geworden. We hebben het in het weekend nog in een position paper samengevat.4 Het is de taak van de senaat om wetsvoorstellen te toetsen op kwaliteit en uitvoerbaarheid. Volgens ons is dit wetsvoorstel intrinsiek strijdig en niet goed uitvoerbaar. Mijn inleiding beperkt zich tot een aantal hoofdpunten. De eis van toekomstbestendige indexatie, die met het wetsvoorstel wordt toegevoegd aan de zekerheidseisen van de bestaande Pensioenwet, is absurd. Als er een zodanig grote buffer is opgebouwd bij een zo lage discontovoet als nu wordt voorgesteld, dan moet bij het realiseren van het vereiste eigen vermogen overgegaan kunnen worden op volledige indexatie, al is het maar voor een jaar. Zo is het ook altijd geweest.

Hetzelfde geldt voor het inhalen van niet-toegekende indexatie. Inmiddels gebeurt dat iets sneller: niet in tien jaar, maar in vijf jaar. Wij zouden zeggen: dus direct. Alle voorschriften die nu op indexatiegebied worden vastgelegd in de wet, horen niet thuis in een regeling die in feite een nominaal ftk betreft en ze hinderen de pensioenfondsen in het toepassen van een fondsspecifiek indexatiebeleid, zoals steeds het geval was.

Voorts is het mijns inziens absoluut noodzakelijk dat de inkoop van pensioenrechten geschiedt op basis van dezelfde grondslagen als die gehanteerd worden voor het vaststellen van de verplichtingen. Consistentie is daarbij een absolute eis. Nu worden twee verschillende rekenrendementen gebruikt voor het contant maken van verplichtingen en voor de berekening van de premie. Het verwacht rendement als een gedempte premie, nu 6,5%, en een rekenrente, een risicovrije rente, voor de verplichtingen van slechts 2%. Er is dus sprake van een gap van meer dan 4%. Ook de Nederlandsche Bank heeft kritiek geuit op deze inconsistentie. Dat verwachte rendement, die gedempte premie, zal leiden tot lagere premies, ook als de dekkingsgraad onder de 110% ligt. Een dekkingsgraad van onder de 110% en dan toch de premies verlagen: het is eigenlijk te gek voor woorden.

Doordat de premie daardoor niet kostendekkend is en zelfs onvoldoende is om de actuarieel noodzakelijke omvang te realiseren, wordt jaarlijks het bedrag van 3 miljard overgeheveld van pensioenvermogen bestemd voor de gepensioneerden en slapers naar de actieven. Er wordt immers te weinig betaald voor de nieuwe opbouw en dat gaat primair ten koste van de dekkingsgraad van de gepensioneerden. Dat is onaanvaardbaar, omdat door het dalen van de rekenrente voor de verplichtingen een groot aandeel van het totale pensioenvermogen van 1.200 miljard al is verschoven van gepensioneerden en slapers naar actieven. Bij een halvering van de rekenrente gaat het over honderden miljarden uit het collectieve bezit die van gepensioneerden naar actieven gaan. Een groot deel van de rekening van de lage rente is bij de gepensioneerden terechtgekomen. Wij pleiten daarom voor een novelle op dit punt. Ik kom daar nog op terug.

Het feit dat er door de voorstellen uit het nieuwe ftk jarenlang niet geïndexeerd kan worden – tien tot twintig jaar – haalt het fundament weg onder de tweede pijler van ons oudedagstelsel. Daar komt nog bij dat uit berekeningen van de Pensioenfederatie blijkt dat het herstel van de gemiste indexatie 60 tot 80 jaar duurt. Alleen de nog niet geboren kinderen zullen daarvan profiteren. Dit zou het einde van het stelsel van aanvullend pensioen kunnen betekenen, en dat nog voordat de pensioendialoog echt is begonnen. Met de onnodig hoge solvabiliteitseisen wordt miskend dat pensioenfondsen redelijk door de crisis zijn gekomen – kortingen bleven immers een uitzondering – door de toepassing van normen en het toezicht uit hoofde van de huidige Pensioenwet.

Sommige fondsen moeten zelfs korten op de nominale uitkering om dat doel te bereiken. Bij herstel zou een dergelijke korting met voorrang moeten worden teruggegeven. Kortingen uit het verleden werden niet uitgesmeerd maar in één keer opgelegd. Het teruggeven van deze kortingen zou daarom ook niet mogen worden uitgesmeerd. Er is geen enkele reden te bedenken waarom het stelsel nu zo ingrijpend – het is meer dan groot onderhoud – moet worden aangepast terwijl tegelijkertijd een brede maatschappelijke discussie wordt gevoerd over de toekomst.

Wat mij het meest verontrust, is de labiliteit van de overheid en het gebrek aan langetermijnvisie. Ik wil dit onderbouwen, want het is nogal een statement. Het draaien en keren van de overheidsregulering is in het algemeen al een probleem, maar bij een pensioenstelsel waarbij we spreken over een horizon van meer dan 80 jaar, is het niet alleen ongewenst maar ook gevaarlijk. Bij het wetsvoorstel brede herwaardering uit de jaren tachtig – u weet het nog wel, het betrof een fiscaal voorstel dat pas tien jaar geleden werd ingetrokken, en dat dus twintig jaar boven de markt bleef hangen – ging de overheid ervan uit dat pensioenfondsen onnodige zekerheden inbouwden en dat de overheid daarom midden jaren tachtig het teveel aan reserves fiscaal zou gaan afromen.

Destijds werd uitgegaan van een maximale buffer van 110%. Als je daarboven kwam, moest er al worden afgeroomd. U zult zeggen dat de economische situatie destijds volstrekt anders was. Hoewel: in 1985 hadden we het Akkoord van Wassenaar en een grote crisis. Maar goed, u kunt dat zeggen. De rentevoet was toen in ieder geval veel hoger. De verandering van de rekenrente heeft de economische verandering weerspiegeld, dat is waar. Bij de toen bestaande rekenrente van 4% zou er nu geen probleem zijn, maar de rekenrente is nu 2%. De rekenrente die we hanteren, is een silent killer. De risicovrije rente is ook geen goede voorspeller van de beleggingsrendementen, zoals al valt te lezen in het artikel dat zojuist is rondgedeeld. Het verschil tussen 4% en 2% is een daling van 30% in de dekkingsgraad. Nu komt de overheid met een voorstel waarin op extreme wijze precies het tegenovergestelde wordt geëist als in de Brede Herwaardering. De overheid eist nu zekerheid op zekerheid gestapeld.

Ik rond af. Geachte senatoren. Als uw Kamer zich niet kan veroorloven om het wetsvoorstel te verwerpen, vraag dan in ieder geval de Staatssecretaris om aanpassingen van de wet: geen eisen op het gebied van indexatie, geen eisen op het gebied van toekomstig bestendig indexeren, geen verschil bij de UFR tussen verzekeraars en pensioenfondsen, en een identiek en dus consistent rekenrendement voor de verplichtingen. Voor de eis van identieke rekenrente hebben wij een novelle voorgesteld.

Tot slot. Wij kunnen ons heel goed vinden in het gedegen betoog van de heer Van Dijk.

De voorzitter: Dank u wel. Ik geef de leden de gelegenheid voor het stellen van vragen.

De heer De Lange (OSF): Als we kijken naar de pensioenwereld uit het oogpunt van een gepensioneerde of iemand met een deelneming in een pensioenfonds, maakt het voor diens koopkracht helemaal niets uit of zijn pensioen gekort wordt of dat hij de indexatie niet ontvangt. In de voorstellen die we hebben gehoord, wordt steeds betoogd dat door de spreiding de kans op kortingen van de pensioenen kleiner is. Tegelijkertijd wordt echter ook de kans op indexatie kleiner. Die twee zaken worden met enig gemak tegen elkaar weggestreept, alsof zij van hetzelfde gewicht zouden zijn. Naar mijn overtuiging is het echter zo dat het effect van de kortingen die ongelukkigerwijze hebben plaatsgevonden heel veel kleiner is dan het nablijven van indexatie over een periode van zeer vele jaren.

Ik zou graag horen van de mensen die een bijdrage hebben geleverd hoe zij hiertegen aankijken. Zijn zij het met mij eens dat het uitblijven van de indexatie een veel groter probleem is voor alle deelnemers in de pensioenfondsen, huidige en toekomstige gepensioneerden, dan de incidentele kortingen die hebben plaatsgevonden?

De voorzitter: Mijnheer De Lange, wilt u een antwoord van een specifieke spreker? Als ik ze allemaal aan het woord laat, zijn we namelijk snel door onze tijd heen.

De heer Nagel (50PLUS): Mag ik een aanvullende vraag stellen? Ik heb een iets andere benadering dan de heer De Lange. Ik las vanmorgen in de krant dat een toch erg bonafide en solide fonds als PNO Media, dat de afgelopen jaren rendementen heeft gemaakt van 8% en onlangs in één maand ik geloof nog 3,2%, toch niet uitsluit dat komend jaar opnieuw gekort moet worden, omdat het op dit moment onder de dekkingsgraad van 104% komt. Mensen met een goed pensioen vinden dat al zwaar onrechtvaardig, maar mensen met een laag pensioen, portiers en ander lager betaald personeel, ondergaan die kortingen wel degelijk als een mishandeling. Ik vraag mij dus af of we, in tegenstelling tot wat de heer De Lange zegt, ook deze dreigende kortingen niet ongedaan moeten maken op de kortst mogelijke termijn en ze nu vooral ook niet zouden moeten voorkomen. Het komend jaar kan de Eerste Kamer daar wellicht al toe bijdragen, indien er een meerderheid is. Zou u dat niet van de Eerste Kamer verwachten en eisen?

De voorzitter: Helder. Zijn er op dit zelfde punt nog aanvullende vragen? Ik zie dat dat niet het geval is. Dan geef ik het woord aan de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen: Voorzitter. Ik ben het met de heer De Lange eens dat het heel raar is dat kortingen en niet-indexeren tegen elkaar worden weggestreept door het Centraal Planbureau en het kabinet. De meeste fondsen hebben nooit gekort, maar omdat sommige fondsen wél hebben gekort, bijvoorbeeld de metaal, en iedereen dat heel pijnlijk vindt, heeft Den Haag met de hand over het hart gestreken. Het heeft daar echter een enorme sanctie op gezet, namelijk dat alle fondsen die nog nooit gekort hebben, de komende tien jaar, met die hoge eisen, niet kunnen indexeren. Als ze boven de 130% komen, maar daar komt bijna niemand boven, op misschien twee fondsen na, mogen ze daarna getemporiseerd indexeren en inhalen en dergelijke. Dat is eigenlijk onbegrijpelijk. Ik ben het dus helemaal eens met de heer De Lange op dit punt.

Het punt dat de heer Nagel inbracht is nog veel erger, zou je kunnen zeggen. Korten en indexeren is voor iedereen een issue, maar je zult maar gekort worden door die silent killer van de lage rekenrente. Ik wees al op het artikel van de heer De Jong in de Economisch Statistische Berichten (ESB), dat u zojuist hebt gekregen.5 Dit is vreselijk en komt alleen maar door de lage rekenrente. De overheid maakt overigens bij box 3 en bij de winstbelastingen gebruik van een rekenrente van minstens 4%; de overheid rekent altijd raar. Als we die rekenrente gebruiken, zou het hier dus 130% zijn en zou er dus nooit en nergens gekort worden. De buffers zijn groot genoeg, zoals ook eerder al is aangegeven.

De voorzitter: Dank u wel. Zijn er nog aanvullende of juist tegengestelde opmerkingen?

De heer Van Dijk: Niet tegengesteld, maar ik wil toch iets zeggen over de manier waarop kortingen bij deelnemers het vertrouwen hebben geschaad.

De heer De Lange (OSF): Het gaat heel sec om de financiële gevolgen, zonder de emotie.

De heer Van Dijk: Ja. We zien dat de fondsen inmiddels weer onder druk staan, in het huidige regime. Als er dus iets voor volgend jaar moet gebeuren, kan de Eerste Kamer in ieder geval met een consequente argumentatie de UFR op niveau houden. Daardoor houd je de dekkingsgraad in ieder geval redelijk op niveau, gezien de daling door de nieuwe UFR, die er ook nog bijkomt, los van de strengere regelgeving. Je geeft dan niet nog een dreun mee, met argumentatie die volgens mij voor de hele Kamer en ook voor de Staatssecretaris goed te begrijpen is.

De heer Van Rooijen: Dat kan bij lagere regelgeving.

Mevrouw Kneppers (VVD): De heer Van Rooijen zei dat de buffers groot genoeg zijn. Maar er wordt steeds op gewezen dat niet alle pensioenfondsen over één kam moeten worden geschoren. Geldt dat dan ook niet voor die buffers? Er is namelijk moeilijk achter te komen of er op de lange termijn een solvabiliteitsrisico is. Ik kan mij voorstellen dat dat bij bepaalde grijze pensioenfondsen wel degelijk het geval kan zijn. Zijn de buffers dus altijd groot genoeg?

De heer Van Rooijen: Ik weet niet op welk fonds u doelt, maar als ik het ABP een grijs fonds zou mogen noemen, relatief gezien en vergeleken met Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW), dan tonen berekeningen aan dat de cashflow van het ABP voor de komende twintig jaar voldoende is om alle uitkeringen te doen. Nog los van het feit dat een pensioenfonds niet failliet kan gaan en de Staatssecretaris eigenlijk per dag wil bekijken of een fonds in staat is te voldoen aan zijn verplichtingen als het geliquideerd zou moet worden, vergeten we weleens dat er helemaal niets aan de hand is, ook niet bij een grijs fonds als het ABP. Laat ik het hier even bij laten.

[N.B. VAN DE VOLGENDE CURSIEVE PASSAGE ONTBRAK DE GELUIDSREGISTRATIE]

De heer Thissen (GroenLinks) refereert aan het rapport Goudswaard en informeert of je kunt stellen dat de ouderen geen premie hebben betaald – er is zelfs sprake geweest van premievakanties – voor hun toegenomen levensverwachting. En betalen jongeren nu wel genoeg, gelet op hun toegenomen levensverwachting?

De heer Van Praag merkt op dat destijds de rekenrente hoger lag op 4% en de rendementen lagen in de jaren tachtig en negentig ook hoger, waardoor er afspraken over premievakanties en VUT-regelingen getroffen konden worden.

De heer Fraterman benadrukt dat er gewerkt wordt met aannames. De spanning ligt op het snijvlak van de generaties. Actuarissen berekenen de effecten voor jong en oud. Kijkend naar de CPB-cijfers zijn de generatie effecten niet uit balans.

De heer Hoekstra (CDA) wanneer de discontovoet 1% wijzigt heeft dit al een groot effect op de dekkingsgraad.

De heer Kok (PVV): Ik heb een tweetal algemene vragen. Ten eerste. Laten we ervan uitgaan dat een pensioenfonds de ambitie heeft om een geïndexeerde pensioenuitkering te verzorgen voor zijn deelnemers. Ik denk dat dat op dit moment geacht wordt het leidend beginsel te zijn. In hoeverre kun je dan zeggen dat het stelsel op slot gaat door de verhoging van de bufferaanleg, het optellen van de miljarden voor een hogere buffer, in combinatie met de stapeling van een x-aantal zekerheden? En voor welke groep deelnemers kan dit van belang zijn? Wie wordt hier nou wijzer of niet-wijzer van?

Ten tweede heb ik een vraag voor de heer Van Praag. Het CPB heeft een generatie-evenwichttoets uitgevoerd die, als je hem in één plaatje bekijkt, heel gelijkmatig uitkomt, heel langgerekt en uitgetrokken. Hoe moet ik de waarde daarvan zien? Het zou immers kunnen dat de Staatssecretaris roept: geweldig systeem; het voldoet aan alle voorwaarden; niemand gaat erop achteruit. Echter, zoals ik al zei, wordt waarschijnlijk ook niemand er beter van. Hoe interpreteert de heer Van Praag dit plaatje?

[N.B. VAN DE VOLGENDE CURSIEVE PASSAGE ONTBRAK DE GELUIDSREGISTRATIE]

De heer Beckers (VVD) merkt op dat iedereen het nu heeft over een te lage buffer, maar hij vraagt zich af of er ook een maximum gesteld kan worden aan de buffer.

De heer Backer (D66) informeert wanneer sprake is van «no regret» besluitvorming.

De heer Van Praag benadrukt het belang van het narekenen van effecten voor bepaalde leeftijdscohorten.

De heer Kapelle beaamt dat bepaalde generaties te weinig premie betaald hebben, terwijl hun levensverwachting gestegen is. Hij bepleit ruimte voor de fondsen om zelf «aan de knoppen te kunnen draaien».

De heer Fraterman meent dat alleen bij een echte stelselwijziging sprake kan zijn van «no regret» besluitvorming. Het huidig ftk valt te prefereren boven het nieuwe ftk.

De heer Van Dijk brengt het rapport Goudswaard in herinnering waarin het einde van het nomimaal contract werd voorzien, maar nu wordt het toch halfslachtig voortgezet, niet toekomstbestendig. Hij bepleit ruimte voor de fondsen om te handelen naar de omstandigheden van het geval, gegeven de eigen populatie van het fonds.

De heer Van Rooijen voorspelt dat wanneer de rente naar 61/2% gaat en de dekkingsgraden oplopen de gepensioneerden toch geen volledige indexatie zullen krijgen, maar dat er dan kans bestaat dat de buffers worden afgeroomd, zoals ook dreigde te gebeuren met de Brede herwaardering in de jaren 80. Daarnaast kan een onbetrouwbare overheid ook besluiten de Inkomstenbelastingclaim op de toekomstige pensioenuitkeringen in de tijd naar voren te halen. Dat zou overigens ten koste gaan van de houdbaarheid van de Staatsfinanciën op lange termijn en dus ten kosten van de jongeren.

Blok 2:

drs. D.M. (Dick) Sluimers (APG)

ir. M.J.M. (Mike) Pernot AAG (AG)

mr. drs. M.C.J. (Marie-Christine) Witteman (MCW Consult)

P.J.C. (Peter) Borgdorff (PFZW)

drs. M.I. (Mariëtte) Hamer (SER)

[N.B. BIJDRAGE MEVROUW WITTEMAN STAAT NIET OP BAND.

INLEIDING IS OPGESTUURD]

Mevrouw Witteman: Mijn naam is Marie-Christine Witteman en ik ben zelfstandig gevestigd pensioenjurist. Mijn expertise betreft onder meer de Europese Pensioenfondsenrichtlijn, ook wel de IORP-richtlijn genaamd. In 2003 heb ik voor de Europese pensioenkoepel, destijds nog genaamd de EFRP, gewerkt aan een uitvoerig rapport over de Europese IORP’s en sindsdien verbaas ik mij over het contrast tussen Nederland en de rest van Europa waar het gaat om de implementatie van de pensioenfondsenrichtlijn. Dit contrast wordt steeds groter en daarmee raak ik ook het onderwerp waar deze bijeenkomst op focust, te weten de toekomstbestendigheid van het wetsvoorstel.

De Europese Pensioenfondsenrichtlijn regelt de waarborging van de DB-pensioenen. Een defined benefit pensioen is een verzekering met contractueel een duidelijk eindpunt – een «defined» benefit – en dat is één bedrag. Zowel in het voorgestelde ftk als in het wetsvoorstel voor de pensioencommunicatie wordt dit naar mijn mening uit het oog verloren. De afwegingen met betrekking tot risico’s, kortingen, indexaties, generatie-effecten en koopkrachtscenario’s die deze wetsvoorstellen overheersen, hebben weinig meer te maken met de uitvoering van een DB-contract. Uiteraard zit de spreiding die de pessimistische en optimistische scenario’s representeren wel degelijk in het systeem en dienen alle belanghebbenden hierover goed te worden geïnformeerd. Het is echter de plicht van de bestuurders van pensioenfondsen om deze spreiding via risicomanagement zo goed mogelijk te absorberen en aan de deelnemer alleen de juiste (meest zekere) uitkomst te presenteren, dus geen fictieve grensbedragen.

In de nota naar aanleiding van het verslag valt te lezen: «Het systeem van indexeren en korten in het wetsvoorstel zorgt ervoor dat zowel meevallers als tegenvallers in de dekkingsgraad jaarlijks voor ongeveer 1/10e deel worden verwerkt in indexatie of kortingen. Daarmee is het systeem van spreiden in het wetsvoorstel in materiële zin vergelijkbaar met de voorstellen voor het reële contract met een 10-jaars spreidingsmechanisme». Dit systeem zal echter ook in de formele documenten van het pensioenfonds moeten worden vastgelegd en daarmee is er niet alleen in materiële zin, maar ook in formele zin sprake van een zacht pensioencontract en de bijbehorende invaarproblematiek, ook al zal dit in de komende jaren mogelijk niet zo zichtbaar worden, omdat er bij de huidige lage rente voldoende mogelijkheden zijn voor herstel. In verband met voorgestelde herstelsystematiek is artikel 16 van de Richtlijn relevant. Dit geeft aan dat een IORP tijdelijk een tekort mag hebben, op voorwaarde dat er haalbaar plan ligt om tijdig weer op het niveau van de technische voorzieningen te komen.

Een eerste aandachtspunt is dan de eis in de Nederlandse wetgeving om in het herstelplan terug te keren naar een minimale dekkingsgraad van circa 105%. Hierdoor wordt er dus meer geëist dan het hebben van de technische voorzieningen. Als er in het nieuwe ftk zelfs kan worden gekort bij een dekkingsgraad die boven de 105% ligt, kunnen de pensioenaanspraken dus worden verminderd zonder dat bij benadering sprake is van het niet voldoen aan de dekkingseis van artikel 16 van de Richtlijn. Dergelijke extra prudentiële maatregelen boven op de IORP benchmark van het hebben van 100% van de technische voorzieningen lijken door geen enkele overweging of bepaling in de Richtlijn te worden toegestaan.

Voor een aantal andere zaken geldt wel dat zij uitdrukkelijk worden toegestaan. Het korten van de aanspraken bij een tekort – al dan niet na het doorlopen van een herstelplan – is op basis van de systematiek van de Richtlijn dé manier om een faillissement van pensioenfonds af te wenden, tenzij de afwikkeling van pensioenfondsen die hun verplichtingen niet kunnen nakomen in de nationale wetgeving op andere wijze geregeld is, bijvoorbeeld via een bijstortingsplicht voor werkgevers. Deze zogeheten «ultimum remedium»-kortingen of ex-post last resort reducties zijn daarmee geen onderdeel van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken, maar een gevolg van het feit dat de pensioenregeling bij een IORP is ondergebracht en daarvoor een lagere zekerheidsmaat geldt. Onder het voorgestelde ftk worden deze kortingen echter wél onderdeel van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken – vandaar ook een «zacht» contract – omdat er geen sprake van kan zijn «ultimum remedium»-kortingen om een faillissement af te wenden indien de vereiste technische voorzieningen mogelijk zelfs ruimschoots aanwezig zijn.

Tot slot geldt dat de eventuele spreiding van onvoorwaardelijk door te voeren kortingen zal moeten worden gefinancierd. Dat kan waarschijnlijk alleen gebeuren door een hogere korting vast te stellen dan nodig is. Daarmee worden opgebouwde pensioenaanspraken afgekocht ten behoeve van de interne financiering van het pensioenfonds, bijvoorbeeld indien er gekort gaat worden om aan de zogeheten beleggingsspagaat te ontkomen. Er zijn nu al fondsen die overwegen om risicovoller te gaan beleggen, omdat er gespreid gekort mag worden. Dergelijke bevoegdheden van de pensioenuitvoerder zijn, zoals gezegd, geen onderdeel van een DB-contract, maar van een zacht contract dat niet aan de Richtlijn kan worden getoetst. Een dergelijk contract lijkt daarom niet door een IORP, in Nederland is dat een pensioenfonds, te kunnen worden uitgevoerd, omdat Europese regelgeving op die manier omzeild zou kunnen worden. In mijn position paper heb ik aangegeven dat het ook de vraag is of de voorgestelde UFR-methode binnen de formuleringen van de Richtlijn valt.6 Eerlijk gezegd denk ik dat dit niet het geval is, evenals het meefinancieren van de indexatieambitie zonder dat dit tot een verplichting van het fonds leidt.

Mocht u hierover nog vragen hebben, dan ben ik uiteraard graag bereid die te beantwoorden.

De heer Borgdorff: Voorzitter. Bedankt voor de uitnodiging. Het is goed dat we ook op deze plaats een keer stil mogen staan bij het belang van pensioen, en dan heel in het bijzonder in het kader van de voorstellen rond het nieuwe financieel toetsingskader.

Ik wil u even meenemen naar de ambitie van een pensioenfonds. Pensioenfonds Zorg en Welzijn verzorgt de pensioenen voor 2,6 miljoen mensen. We hebben op dit moment een belegd vermogen van 156 miljard. En eerlijk gezegd: het zegt mij niets. Dat zijn zulke grote getallen; ik kan niet met al die mensen koffiedrinken, ik weet niet hoeveel een miljard is, laat staan dat ik weet hoeveel 156 miljard is. Ik moet nullen tellen en dan lukt het me om het op te schrijven, maar ik heb er geen besef bij.

Pensioen gaat voor ons om mensen die een aanvulling krijgen op het staatspensioen dat we «AOW» noemen. Pensioen is bij ons gemiddeld € 6.200 bruto per jaar en de mediaan is € 3.700 bruto per jaar. Dat zijn kleine pensioenen. Je bent zuinig op kleine pensioenen. Ik kan niet wakker liggen van een dalende dekkingsgraad; ik kan wakker liggen van het feit dat ik de mensen moet gaan vertellen dat we de komende jaren niet kunnen indexeren, dat als alles gaat zoals het nu gaat, wij 20% van de indexatie niet zullen gaan toekennen. Daar kan ik van wakker liggen en dat wilde ik toch met u delen.

Een goed pensioen is voor ons een pensioen dat wordt geïndexeerd, een pensioen dat, in ons geval, de loonontwikkeling in de sector bijhoudt. Nu weet ik dat het zo nu en dan slechte tijden met zich kan meebrengen. 2008 was niet bepaald een feestelijk jaar, ook niet voor pensioenfondsen. Dan moet je met elkaar de pijn willen delen, maar je moet vooral ook de weelde met elkaar willen delen, als die er is. Een pensioen zoals dat nu wordt voorgesteld – en dat is niet veel meer dan een bijstelling van het huidige financieel toetsingskader, laten we daar geen misverstand over bestaan – maakt het nóg nominaler dan het al was en nóg harder dan het al was. Daarmee zullen we de mensen met het kleine pensioen niet winnen.

Het zit mij oprecht dwars dat die buffers maar aanlopen. Door de lage rente moeten we die hogere buffers ook aanhouden. Tja, wat zijn «buffers»... De dekkingsgraad laat op dit moment zien dat wij in onderdekking zijn. Dat betekent dat we dus in feite tot 31 december in een situatie zijn dat als er niets verandert, we voor vervelende maatregelen komen te staan, zij het dat we nu in een overgangsregime zitten. Dat helpt een beetje. Als we de buffers nog verder verhogen, naar de grens die het wetsvoorstel voorstelt, om naar 110% te gaan, wordt het in elk geval niet beter. De verhoging van 105%, wanneer wij mogen gaan indexeren in het huidige kader, naar 110% is bij ons ongeveer 5 miljard premie. En 5 miljard premie vragen wij per jaar. Een jaar premie kunnen we dus niet gebruiken voor de opbouw van het pensioen maar moeten we gebruiken voor de versterking van de buffer.

Wij vinden dat best ingewikkeld en wij vinden het dan ook niet zo verstandig. Wij zouden het heel verstandig vinden om veel meer naar een reëel pensioen te kijken, maar de Staatssecretaris heeft ons die mogelijkheid ontnomen. Ik weet het, u kunt dat voorstel van de Staatssecretaris afwijzen. Of u dat doet, is aan u. U kunt het echter niet amenderen. Toch zijn er een paar punten waar ik uw aandacht in het bijzonder op wil vestigen.

Ten eerste vraag ik u nog eens te kijken naar de UFR. Dit punt is al aan paar keer genoemd, maar ook ik wil het graag onder de aandacht brengen. Het is echt te gek voor woorden dat we doorlopend met een andere rekenrente moeten werken. Als je zekerheid wilt verschaffen, moet je dat in elk geval niet doen. Dus laten we nou gewoon eens wachten totdat er stabiliteit is rond de UFR. Het lijkt ons niet onredelijk om dezelfde UFR als voor verzekeraars te hanteren, dan is er in ieder geval een gelijk speelveld.

Ten tweede noem ik het beleggingsbeleid. Een pensioenfonds in onderdekking moet niet meer risico's nemen. Dat vinden we met elkaar. Maar zoals het nu wordt geformuleerd, heb je zelfs als je een beetje ruimte hebt, niet de ruimte om je beleggingsbeleid aan te passen, terwijl het heel simpel is: een pensioenfonds verdient zijn geld met beleggen. Dat we dat succesvol doen, mag dit jaar in elk geval leren, met een rendement boven de 12% tot op de dag van vandaag, en meer dan 8% over de levensloop van het pensioenfonds sinds het begin van de jaren zeventig.

Maar misschien zit onze frustratie wel vooral hier: sinds het rapport van de commissie-Goudswaard hebben we vijf jaar gepraat over een nieuwe aanpak van het pensioensysteem. De Staatssecretaris heeft steeds gezegd: ik ga ervoor zorgen dat jullie kunnen indexeren; ik ga ervoor zorgen dat er geen beleggingsspagaat meer is; ik ga zorgen dat de renteafdekking jullie niet meer voor de voeten loopt. Maar met wat er nu voorligt, wordt het alleen maar erger. Wij kunnen niet indexeren en de afdekking van rente is een levensgevaarlijke situatie, er is in de vorige ronde al iets over gezegd, waar we erg voor willen waarschuwen.

Kortom, wij denken dat dit voorstel een slecht voorstel is. Wij willen heel graag naar een nieuwe stap. Wij snappen dat dit voorstel misschien nu maar moet gebeuren omdat er nou eenmaal wat moet gebeuren. Maar laat het dan alsjeblieft zo kort mogelijk zijn en laat de Staatssecretaris vooral met vaart doorgaan met De Nationale Pensioendialoog. Dan hebben wij nog hoop dat we niet aan dit echt rampzalige financieel toetsingskader verbonden blijven. Wij willen graag heel snel over. Dank u wel.

De heer Pernot: Voorzitter, senatoren, ook namens het Actuarieel Genootschap hartelijk dank voor deze uitnodiging. Wij hopen een positieve bijdrage te kunnen leveren aan deze discussie. Ik heb tot nu toe heel veel kritische kanttekeningen gehoord. Het Actuarieel Genootschap is echter helemaal niet zo negatief over het voorliggende stuk. Waarom dan niet, vraagt u zich misschien af. Omdat wij ons gebaseerd hebben op de afspraken die in het pensioenakkoord zijn vastgelegd. Daarin is onder andere afgesproken dat men de kortingen niet meer zo snel en fors wilde en dat als compensatie daarvoor de indexatie wat minder snel moet plaatsvinden. Wij hebben dus met name gekeken naar de afspraken die een aantal jaar geleden gemaakt zijn in het pensioenakkoord en naar de manier waarop die zijn vertaald in het nieuwe ftk dat nu voorligt.

Een positief punt is dat het nieuwe ftk duidelijk meer stabiliteit zal laten zien dan het bestaande. De middeling van de rente over drie maanden heeft niet gewerkt zoals de bedoeling was; in bepaalde tijden wel, maar zeker de laatste maanden zie je dat het toch niet werkt. Het werken met een gemiddelde dekkingsgraad over twaalf maanden werkt naar onze mening een stuk beter.

Wat wij ook positief vinden, is de premiestabiliteit, met de methode van demping die nog steeds mogelijk is. Dat was ook een van de afspraken. Op basis van verwacht fondsrendement is dat in ieder geval behouden. Wij constateren ook dat pensioenkortingen minder ingrijpend zijn en minder snel zullen plaatsvinden. Ook dat was een van de afspraken die destijds zijn gemaakt.

Ik kom te spreken over de indexatiemethodiek. Het is inderdaad zo dat de indexatie ver naar achteren wordt geschoven.

Dat zal betekenen dat bepaalde generaties minder snel worden geïndexeerd en andere, met name de jongere, aan het einde van de rit toch meer indexatie zullen krijgen. Ook dat is naar onze mening een uitvloeisel van de afspraak in het Pensioenakkoord. In ruil voor geen of in ieder geval lager en minder snel korten, komt wat minder snel indexeren.

Er is al gesproken over het stapelen van buffers en over het feit dat de buffers zwaarder worden. De afgelopen jaren is inderdaad gebleken dat de methodiek ter vaststelling van de vereiste dekkingsgraad, het vereiste eigen vermogen, wellicht toch wat te weinig prudent is geweest en dat de verzwaring die nu is voorgesteld, misschien wel past bij de volatiliteit op de financiële markten.

Nadat het wetsvoorstel in concept is gepubliceerd, is nog een aantal verbeteringen aan de orde geweest. Ik denk bijvoorbeeld aan het verlagen van de tienjaarstermijn naar de vijfjaarstermijn om overschotten aan inhaaltoeslagen te kunnen besteden. Het feit dat voor de triple-A-staatsleningen een fors eigen vermogen moest worden aangehouden, is ook vreemd als je dat niet hoeft te doen voor swaps, voor derivaten. Dat is dus een verbetering. De aanpassing van het beleggingsbeleid is ook al een aantal keren aan de orde gesteld. Er is in ieder geval een opening geboden om dat een keer te kunnen doen, ook al verkeer je in een tekortsituatie. In de praktijk zien wij dat veel pensioenfondsen momenteel een defensiever beleggingsbeleid hebben dan zij hadden ten tijde van het ontstaan van hun tekort. De fondsen hebben nu dus ook nog ruimte in hun beleggingsbeleid om dat aan te passen.

Ik zal mij verder beperken tot de rente. Daar is al veel discussie over geweest. Ik ga even terug naar negen jaar geleden. Zojuist werd gezegd dat de rente toen vast was, 4% per jaar. De rekenrente was toen niet vast; er gold als rekenrente de marktrente met een maximum van 4%. De marktrente was in al die jaren daarvoor hoger dan 4% en daarom werd er steeds 4% gehanteerd. Behalve eind 2005, want dat was het eerste jaar dat de rente lager was dan 4% en dat de pensioenfondsen ook een lagere rente dan 4% hebben gehanteerd. Gelet op de lage rente op dit moment zouden de pensioenfondsen, ook in het kader van tien jaar geleden, nu eigenlijk geen 4% rekenrente kunnen toepassen.

Wij zijn overigens ook voorstander van het gelijkschakelen van de UFR voor verzekeraars en pensioenfondsen. De UFR-methodiek die nu voorligt, heeft technisch gezien een aantal tekortkomingen. Daarnaast leidt de methodiek in ieder geval tot een verdere verlaging van dekkingsgraden. Dat is niet zozeer reden voor ons om de methodiek af te keuren, maar verzekeraars hebben een andere UFR. Zij hebben een grotere nominale zekerheid, 99,5%. Pensioenfondsen hebben 97,5% zekerheid, maar moeten wel met een lagere rekenrente rekenen. Dat lijkt in ieder geval niet consistent.

Ik ben bang dat mijn spreektijd nu om is. Ik had nog een aantal punten, maar misschien is daar straks nog ruimte voor.

De voorzitter: Hopelijk bent u straks in staat om die punten in antwoord op vragen alsnog naar voren te brengen. Verder kunt u wat u op papier heeft, aan de Kamer voorleggen, als dat nog niet vooraf is gebeurd. Wij zorgen dan voor de verspreiding.

De heer Pernot: Ik heb in ieder geval de stukken in negenvoud bij me. Ik wist echter niet dat er zo veel mensen zouden komen. Het is misschien al in pdf-vorm aan heer De Vos gestuurd en ook op die manier beschikbaar.

De voorzitter: Fantastisch.

De heer Sluimers: Voorzitter, dames en heren. Ik dank u allen voor de uitnodiging. Ik sluit maar gelijk even aan bij de vorige sprekers. Ik wil namelijk over twee dingen spreken: over de UFR en over de indexatie.

In de Tweede Kamer is uitgebreid gediscussieerd over de UFR. Dat is ook allemaal in het wetsvoorstel terechtgekomen. Dit zal er toe leiden dat de UFR voor pensioenfondsen lager zal uitvallen dan voor verzekeraars. Hier is al gepleit voor een gelijkschakeling van beide UFR’s. De heer Kappelle noemde dit «cherrypicking». Misschien mag ik zeggen dat als wij dit gaan doen, Nederland het enige land ter wereld is dat dit zo gaat doen. De international accountancy standards van de IFRS (International Financial Reporting Standards) – ik zit toevallig in de toezichtboard – zijn zodanig dat de rekenrente voor verzekeringscontracten juist onder de rente van pensioencontracten ligt. Pensioencontracten worden in de IFRS-regels gewaardeerd op double-A-gerate credits; dat zijn bedrijfsleningen. Voor verzekeraars geldt de risicovrije rente met een liquiditeitsopslag. Dat is heel logisch, al is er vaak discussie over geweest. In de wereld buiten Nederland is het derhalve gebruikelijk dat verzekeraars met een lagere rekenrente werken dan pensioenfondsen. Als er al cherries worden gepickt, dan zijn het de verzekeraars die bij de pensioenfondsen een kijkje komen nemen in plaats van andersom.

Als uitvoerder wil ik hier nog aan toevoegen dat iedere keer dat u deze regels verandert, wij aan de slag moeten en dat is niet goedkoop; dat is zelfs heel duur. De Staatssecretaris weet niet of gelijkschakeling mogelijk is, omdat onbekend is hoe het met de rekenrente van de verzekeraars gaat. Nu is er een paar weken geleden, op 1 november, een brief ontvangen van EOPA waarin wordt gesteld dat de rekenrente voor verzekeraars vermoedelijk op 4,2% blijft staan. Daarover wordt in februari een beslissing genomen. Als u met de UFR uit het wetsvoorstel aan de slag gaat en die dus verlaagt van 4,5% naar 3,6%, maar een jaar later weer verhoogt, kan van het geld dat het kost om dit iedere keer in beleggingsplannen bij te stellen, een aardig feestje worden gevierd.

Het tweede punt waaraan ik aandacht wil besteden, heeft betrekking op het bestendig indexeren. Ik sluit mij op dat punt helemaal aan bij Peter Borgdorff. De fantastische campagnes van pensioenfondsen als Zwitserleven met mensen onder palmbomen in verre landen, zijn helaas geen weergave van de werkelijkheid, maar slechts reclame. In werkelijkheid is het pensioen rond de € 600 of € 700 bruto per maand. Als wordt gekozen voor bestendig indexeren zoals in het voorstel staat, wordt er eigenlijk bestendig niet geïndexeerd. U wordt steeds zekerder van een steeds lager pensioen. De burgers weten dat ook. Het vertrouwen in het pensioenstelsel in Nederland gaat crescendo naar beneden. Die cijfers zijn echt spectaculair. Indertijd was het iets van 60% of 70%. De pensioenfondsen hadden de hoogste vertrouwenscijfers in Nederland, maar tegenwoordig zitten zij helemaal onderaan met iets van 20%. Veel discussies over de pensioenen gaan natuurlijk over datgene wat niet wordt geleverd.

Het is ook lastig uit te leggen. Ik moet dan nogal eens doen, want ik kom allerlei mensen tegen die aan mij vragen hoe dit kan worden verklaard. Ik antwoord dan dat dat niet makkelijk is. Ik leg dan ook uit wat discontovoeten en dergelijke zijn. U moet echter bedenken dat de pensioenfondsen door de crisis heen sinds 2005 zo´n 70% tot 80% rendement hebben gehaald. Toch laat een groot aantal pensioenfondsen, ruwweg zo'n 10% indexatie liggen. Dat is best lastig uit te leggen. Ik denk dat de mensen met die € 700 pensioenuitkering dat een slecht verhaal vinden. Zij snappen toch al niet wat een discontovoet is en denken bij zichzelf: mijn vertrouwen in dat pensioenfonds gaat crescendo omlaag.

Als econoom vind ik dit ook lastig. Als u kijkt naar wat in de afgelopen tien jaar is gebeurd, dan zult u zien dat ons huidige consumptieniveau 5% lager is dan in 2005. Onze duurzame consumptie ligt meer dan 10% onder het niveau uit 2005. De burger is niet gek. U kunt ervoor kiezen de pensioenuitkering van de burger niet te indexeren; u kunt dat ook korten. Ik schrijf in mijn position paper dat sommige regelingen met meer dan 25% zijn afgenomen. Als u denkt dat de burger dan vervolgens naar de woonboulevard rent of een nieuwe auto koopt, kan ik u verklappen dat hij dat niet doet. Dat ziet u ook gebeuren. Daarom stellen wij voor – en dan sluit ik aan bij de mensen die hebben gezegd dat je dit ook een beetje per pensioenfonds moet bekijken – om de pensioenfondsen meer ruimte te geven om zelf te beslissen. Nu is het nog een beetje als de beroemde uitspraak van Henry Ford: je mag alle kleuren kiezen als het maar zwart is. Zorg ervoor dat bestendig indexeren ook echt bestendig indexeren is.

De voorzitter: Hartelijk dank voor uw bijdrage. Straks komt mevrouw Hamer, maar in de tussentijd gaan wij over naar de vragen van de leden.

De heer Kok (PVV): Ik wil de heer Borgdorff vragen in hoeverre een bestuur onder het nieuwe ftk naar zijn mening nog enigszins in staat is om de vier functionaliteiten die het geacht wordt te hebben, op een ordentelijke wijze uit te voeren. Met andere woorden: bepaalt de overheid, de Minister van Financiën of de Nederlandsche Bank niet al te zeer de spelregels waardoor de vrijheidsgraad van een bestuur varieert van 0,0 tot 0,1?

De heer Thissen (GroenLinks): Misschien in klip-en-klare taal: stel dat het huidige ftk wordt gehandhaafd tot het nieuwe stelsel van Klijnsma door de Staten-Generaal is behandeld, wat gebeurt er dan in uw ogen? Wat gebeurt er dan met het nieuwe voorstel voor het ftk? Met andere woorden: waar zit de urgentie om nu iets nieuws in te voeren terwijl er een stelseldiscussie woedt?

De heer Kok (PVV): Ik wil hier graag nog iets aan toevoegen. Gesteld dat het nieuwe ftk wordt aangenomen, in welke mate is dat dan de opmaat tot of bepalend voor de uitkomsten van de pensioendialoog? In hoeverre worden wij door dit nieuwe ftk in de wielen gereden?

De heer Borgdorff: De eerste vraag, welke ruimte heeft het bestuur nog om bij te sturen, is bijna anekdotisch. Toen de voorstellen bij ons bestuur op tafel lagen, was de reactie: dus wij hebben alleen nog maar een afvinklijstje. Dat voelt niet goed voor een bestuur, want een bestuur – het woord zegt het al – wil sturen en invloed hebben. Je mag nog iets vinden van de premie en dan moeten wij van de Staatssecretaris horen dat de premie omlaag moet. Ik beloof u dat dat niet al te veel zal zijn. Dan mogen wij nog iets zeggen over het beleggingsbeleid. Ja, maar wij mogen vooral niet meer risico nemen. Verder mogen wij nog iets zeggen over de indexatie; dat mogen wij echt nooit meer doen. Kortom, onze stuurmogelijkheden zijn tot nul gereduceerd.

Ik moet tegelijkertijd wel zeggen dat een fonds als het Pensioenfonds Zorg en Welzijn zich niet in een hoekje laat drukken; het zal een weg zoeken. Wij zullen ons gehoorzaam aan de wet houden, maar het eerste belang waarvoor wij op aarde zijn, is toch te zorgen voor goede pensioenen.

Met betrekking tot het verschil tussen de oude en nieuwe regeling: het wordt nominaler en daardoor gaan wij langer uitstellen. Als je naar de dekkingsgraad van vandaag kijkt, kunnen wij vandaag niet indexeren, niet onder het oude ftk en ook niet onder het nieuwe ftk. Onder het oude ftk moeten wij er eerst voor zorgen dat wij weer op 105 komen. Dat is nog een hele sjouw, want de rente wil ons niet echt helpen en de beleggingen zijn niet genoeg om dit goed te krijgen. Wij hebben dus tijd nodig. Dat weten wij, maar als je daar 110 van maakt, wordt die periode langer.

Ik sla meteen een bruggetje naar de opmaat tot de nationale pensioendialoog. Wij hebben in Nederland een goede traditie om lang na te denken over veranderingen in het pensioenstelsel, en terecht. Je praat immers over een pot van 1.200 miljard en over de belangen van heel veel mensen. Daar moet je dus zorgvuldig mee omgaan. Als wij wachten op de resultaten van de nationale pensioendialoog, zullen wij, naar ik vrees, bij het nieuwe ftk waarvoor wij moeten doorgroeien naar een dekkingsgraad van 110, in ieder geval gedurende die discussie niets meer doen. In hoeverre zult u ons voor de voeten lopen?

Ik geef nu mijn persoonlijke mening. Ik maak mij daar zorgen over. Ik heb van de Staatssecretaris begrepen dat er een paar dingen moeten worden geregeld. Het Witteveenkader moest worden aangepast – dat is gebeurd – de governance moest worden aangepast – dat is gebeurd – en nu moet het financieel toetsingskader worden aangepast. Nu is het klaar. De nationale pensioendialoog gaat niet meer over de toekomst van mevrouw Klijnsma of zij moet Staatssecretaris van Sociale Zaken blijven. De dialoog gaat zeker over deze kabinetsperiode heen, los van de vraag hoe lang dit kabinet zit. Ik maak mij in die zin zorgen dat er een nieuwe werkelijkheid ontstaat die je niet een-twee-drie van tafel hebt. Daarom is het jammer dat toch voor dat onderhoud wordt gekozen alsof dat zo hard nodig is. Voor vandaag verandert er niets en ik zou het heel prettig vinden als wij niet doen alsof wij het weer voor de komende jaren regelen.

Nog een laatste opmerking. In 2006 was ik directeur van de koepel van pensioenfondsen. Wij hebben toen een ftk ingericht. Dat was de eerste keer, want het bestond nog niet. Wij dachten dat wij daarmee iets voor de toekomst maakten. Bij de eerste crisis stortten al onze illusies in. Wie vertelt mij dat het nu wel vijftien jaar goed gaat?

De voorzitter: Hartelijk dank. Misschien mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om zelf een vraag te stellen. Ik stel de vraag naar aanleiding van de houdbaarheidsdiscussie. Die vraag is misschien niet voor de heer Borgdorff maar voor de heer Sluimers. De laatste tijd lees en hoor ik veel over zorgen over rentederivaten die onder het nieuwe ftk moeten worden afgesloten. In hoeverre is dit anders of meer dan onder het oude ftk? Wat houden die risico's precies in?

De heer Sluimers: Misschien mag ik eerst antwoorden op de vraag wat er gebeurt als het oude systeem blijft bestaan. Mijn taxatie is dat er dan niet zo veel gebeurt. Dat heeft ook te maken met het feit dat deze wijziging relatief beperkt is. Ik zou het wel prettig vinden als wij niet per maand van UFR wisselen. Dat heb ik al gezegd. Daarnaast denk ik dat het huidige ftk, dat al buitengemeen prudent is, in ieder geval nog iets meer ruimte biedt voor indexatie. Naar mijn bescheiden mening kan dat ook helpen om onze economie wat op te krikken doordat wat meer mensen geld zullen uitgeven.

Ik deel de zorg over de rentederivaten. Het systeem is helemaal op die rente ingericht. De UFR is niet voor niets ingevoerd. Wij zagen op een gegeven moment dat op het lange eind van de yield curve zich op de kapitaalmarkt niet, zoals je zou verwachten, een stijging aftekende maar een daling. Dat wordt veroorzaakt door het feit dat veel Nederlandse pensioenfondsen vol ijver de rente afdekten. Die producten kosten geld en leveren extra vraag op. Daardoor gaat de prijs omhoog en de rente omlaag. Wij hebben toen gezegd dat dit niet verstandig is, want dit is toch wel heel atypisch voor een yield curve. Daarom is de URF ingesteld. Dat heeft overigens het enthousiasme van pensioenfondsen om de rente af te dekken, niet echt verminderd. Dat is ook heel begrijpelijk, want als de rente toch daalt en je komt in de problemen, heb je het wel gedaan. Dan doe je het dus helemaal verkeerd.

De vraag is waar dit toe leidt. Er ontstaat een groot probleem als de rente stijgt. De rente wordt op dit moment kunstmatig laag gehouden. Als de rente stijgt, hebben alle partijen die zich dik hebben ingedekt, een beleggingsprobleempje. Zij zullen heel weinig rendement boeken. Het is een beetje een omgekeerde Vestia-affaire. De heer Van Dijk sprak er al over. Vestia dekte af tegen stijgende rentes en toen de rente niet steeg maar daalde, zat Vestia dik in de problemen. De pensioenfondsen hebben wel iets meer geld dan Vestia, maar zij dekken allemaal af op een dalende rente. Dus als de rente gaat stijgen, hebt u wel een groot probleem.

Overigens moet u zich bedenken dat u heel veel kunt afdekken, maar dat dat niet gratis is. Ik kom weleens mensen tegen die vragen: waarom dekt u niet meer af? Als je meer afdekt, word je steeds zekerder van de uitkomsten. Als ik op dit moment obligaties ga kopen, koop ik die met een rendement van 2%. Als een pensioenfonds op dit moment alles afdekt, legt het zich voor de komende 50 of 60 jaar vast op 2%. Al die pensioenfondsen zijn dus aan het kijken. Het wordt een beetje koffiedik kijken, maar als de rente gaat stijgen, komt een aantal partijen in rendementsproblemen. In vergelijking daarmee zou Vestia weleens een klein partijtje kunnen zijn.

De heer Backer (D66): Daarop aansluitend: lokt de systematiek deze afdekking uit? Zou deze afdekking zonder deze systematiek niet worden uitgelokt? Het zijn in essentie immers speculatieve producten.

De heer Sluimers: In beginsel gebruiken pensioenfondsen derivaten om risico's af te dekken, niet om risico's te nemen. Daarover worden ook hele discussies in het kader van Central Clearing gevoerd; daar zal ik u allemaal niet mee lastig vallen. Het probleem is dat je de risico's op een bepaalde wijze afdekt. Als het de andere kant opgaat, kun je weleens in problemen komen. U moet bedenken dat dit gewoon de uitkomst is. We koersen nu af op een nominaal pensioensysteem. Als een pensioenfonds zich volledig vastlegt op obligaties, heeft het heel weinig rendement en is de kans op indexatie ongeveer nul, maar nominaal kunnen de pensioenen keurig uitbetaald worden. Als een pensioenfonds dat doet, is dat dus eigenlijk risicovrij. Het komt er in feite op neer dat het pensioenfonds de facto steeds meer obligaties gaat kopen en zich steeds meer vastlegt op langlopende obligaties. Daarmee stelt het pensioenfonds zich in op het nominale karakter van het pensioen. Het pensioenfonds heeft dus nooit een probleem, want het kan keurig nominaal uitkeren. De burger moet echter niet langskomen voor indexatie, want dan zegt het pensioenfonds: sorry, dat zit er net even niet in, want daarvoor heb ik andere producten nodig, namelijk aandelen, commodities, vastgoed en noem maar op. Volgens mij zijn er pensioenfondsen – daarbij moet u echt denken aan 70% à 80% – die zo ver in de afdekking zitten dat zij nog maar heel weinig upward potential hebben. Dat is zo.

De heer Hoekstra (CDA): Mijn vraag aan de heer Sluimers borduurt voort op de vraag van de heer Thissen, want dat was een goede vraag: waarmee ben je beter uit, het huidige stelsel of het nieuwe ftk, totdat de huidige of de volgende Staatssecretaris komt met een wijziging die wij als beter beschouwen? Als de Staatssecretaris of haar opvolger met een stelselwijziging komt die volgens iedereen een significante verbetering is ten opzichte van de huidige situatie, is het dan in de optiek van de heer Sluimers denkbaar dat de kernelementen van het nieuwe ftk, zoals die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, daarin blijven bestaan?

De voorzitter: Hartelijk welkom, mevrouw Hamer. Ik maak het korte rondje van vragen even af. Na het antwoord daarop komt u aan het woord.

De heer Nagel (50PLUS): Ik heb twee korte vragen. De heer Borgdorff vlocht in zijn betoog een persoonlijk element in. Hij zei namelijk dat hij zich dit aantrekt en dat hij hier wakker van ligt. Zou hij de volksvertegenwoordigers kunnen vertellen wat dit betekent voor de gepensioneerden zelf? We praten over systemen et cetera, maar zou de heer Borgdorff iets willen zeggen over wat de brieven die ik zie, betekenen voor die mensen?

Mijn tweede vraag is voor de heer Sluimers, eventueel ook voor de heer Borgdorff. Als er niet allerlei regelgeving was en als je kijkt naar de financiële positie van de fondsen – volgens mij was er een prognose dat van 2013 tot 2020 het kapitaal zou groeien van 260 miljard naar 400 miljard – zijn de pensioenfondsen dan hartstikke gezond, is er dan geen probleem en kunnen zij dan indexeren?

De heer De Lange (OSF): Mensen die bij een pensioenfonds zijn aangesloten, zijn in één ding geïnteresseerd, namelijk hun toekomstige koopkracht. Het zal die mensen worst zijn of die koopkracht komt van een nominaal pensioen of van indexatie. We hebben in de vorige ronde vastgesteld dat het probleem van directe korting op de nominale pensioenen een veel kleiner probleem is dan het probleem van het niet nakomen van indexatie. Ik heb een vraag aan de heer Pernot, die zich zo vasthoudt aan het pensioenakkoord, waarmee eigenlijk alleen op de nominale uitkomst van de pensioenen wordt gestuurd. Zou het vanuit het oogpunt van alle deelnemers in de pensioenfondsen niet heel verstandig zijn om die nominale sturing acuut te vervangen door sturing op koopkracht van al die deelnemers in de pensioenfondsen?

De voorzitter: Volgens mij zijn er vragen gesteld aan drie mensen achter de tafel. Misschien is dit toch het juiste moment om eerst mevrouw Hamer te vragen om haar introductie te geven. Daarna kunnen we de vragen oppakken.

Mevrouw Hamer: Ik kan heel kort zijn. Dank voor de uitnodiging aan de SER om hier vandaag te zijn, maar ik begin met een relativerende opmerking. De SER is natuurlijk een raad van sociale partners, van werkgevers, werkgevers en Kroonleden. De werkgevers en de werknemers hebt u vandaag kunnen horen; zij hebben een eigen bijdrage geleverd. Ik zeg maar even vooraf dat de SER over dit ftk geen advies heeft geleverd. Ik kan natuurlijk geen verslag doen van een advies dat er niet is. Ik kan u wel vertellen dat wij in een eerder advies, Nederlandse economie in stabieler vaarwater, hebben gekeken naar eerdere varianten. Daarbij hebben wij er vooral op gewezen dat er een minder volatiel – dus een minder gevoelig – en een minder procyclisch pensioenbeleid zou moeten komen. Dat was een belangrijk uitgangspunt van het vorige advies, dat dus nog niet over dit ftk ging maar over vorige varianten. Daarbij hebben wij vooral aangegeven dat de rentegevoeligheid van het pensioensysteem echt een probleem is. Ik heb begrepen dat in de Tweede Kamer druk gediscussieerd is over de noodzaak om te onderzoeken in welke mate renteafdekkingen in het nieuwe stelsel tot problemen kunnen leiden en dat daar een motie ligt. Op grond van het vorige advies zouden we kunnen zeggen dat die motie heel belangrijk is en een snelle invoering verdient.

De SER is nu bezig met een belangrijk nieuw advies. Dat gaat niet over het ftk, maar gaat eigenlijk verder. Vanuit de huidige situatie bekijken wij hoe het pensioenstelsel zich verder zou moeten ontwikkelen. Daarbij onderzoeken wij alle varianten. Wat is er goed aan ons huidige pensioensysteem en wat is er minder goed? Op grond van varianten die zich verder kunnen ontwikkelen, zullen wij begin volgend jaar komen met een aantal diagnoses van hoe het huidige pensioensysteem zich in de toekomst zou moeten ontwikkelen. Daarbij komen natuurlijk alle denkbare vragen langs: hoe bouwen we zzp'ers op, hoe gaat het verder met de collectiviteit, welke keuzevrijheid zou erbij moeten komen of moeten verdwijnen? Wij onderzoeken nu dat hele palet. Ik hoop dat u er begrip voor hebt dat ik nu zelfs nog niet weet welke oplossingsrichting gekozen wordt. Mijn verwachting is dat de sociale partners daar samen een advies over zullen kunnen uitbrengen; zo veel «understanding» is er wel. Dan zullen we uiteraard ook aangeven op welke manier dit ontwikkeld moet worden.

Dat is dus wat de SER u te bieden heeft. Ik snap dat dat een beetje lastig is in het kader van de huidige ftk-discussie, maar het is voor u misschien belangrijk om te weten dat wij dit ftk daarmee eigenlijk als een soort tussenstap beschouwen en dat wij denken dat een grondige analyse – daar zijn we dus heel druk mee bezig – en misschien ook wel een aantal fundamentele aanpassingen nodig zijn.

De voorzitter: Hartelijk dank. Er lagen drie vragen en er zijn nog aanvullende vragen.

De heer Beckers (VVD): Mijn vraag is het meest gericht op de heren Sluimers en Borgdorff. Zij hebben het gevoel dat hun manoeuvreerruimte wordt beperkt. Kunnen zij één handeling noemen die zij in het toekomstige ftk missen en die zij toch zouden willen hebben? Welke handeling zou dat zijn?

Mevrouw Kneppers (VVD): Mevrouw Hamer sprak van «een tussenstap». Pensioenfondsen zijn volgens mij iets voor de lange termijn. Ik vind het vreemd dat de aanpassing van het financieel toetsingskader nu aan de orde is terwijl wij bezig zijn met het voeren van een pensioendialoog. Volgens mij zou die aanpassing van het financieel toetsingskader het sluitstuk van een systeemwijziging moeten zijn en zou je dus helemaal geen tussenstappen moeten hebben. Dat geldt niet alleen voor de UFR vanwege al die hoge kosten; ik denk dat alles wat je voor de korte termijn aanpast, sowieso een hoop gedoe en een hoop kosten met zich meebrengt. Hier kan geen antwoord op worden gegeven, maar ik vraag mij dus af waarom wij nu überhaupt bezig zijn met de aanpassing van het financieel toetsingskader, terwijl er een dialoog gaande is over al die zeer fundamentele vragen: waar gaan we heen, hoe bouw je de zzp'ers in en over wat voor stelsel hebben we het nu eigenlijk? Volgens mij zijn we zo langzamerhand al aardig op weg naar de defined contribution en hoeven we het daar helemaal niet meer over te hebben.

De voorzitter: Ik weet niet of wij vandaag aan de beantwoording van die vraag toekomen, maar ik geef de heren Sluimers, Borgdorff en Pernot de gelegenheid om antwoord te geven op de aan hen gestelde vragen.

De heer Sluimers: Ik zou mevrouw Kneppers bijna bedanken voor haar vraag, want daarin zit eigenlijk al het antwoord verscholen op de vraag van de heer Hoekstra. De heer Hoekstra zei: als je het huidige ftk vergelijkt met het nieuwe ftk, welke kernelementen blijven dan bestaan? Dat hangt helemaal af van het stelsel dat je op een gegeven moment kiest. Op dit moment opereren wij in toenemende mate binnen een nominaal stelsel. Dan is het financieel toetsingskader dus helemaal gericht op het verdedigen van de nominale waarden in dat stelsel. Dan heb je dus vrijwel geen indexatie en krijg je koopkrachtverlies. Je bent dan heel zeker van een nominaal, relatief laag pensioen.

De heer Nagel vroeg wat er zou gebeuren als er tussen 2013 en 2020 geen regelgeving zou zijn. Ons pleidooi in het position paper van APG7 is dat we dat nou juist bij pensioenfondsen willen laten. Bedenk wel dat wij uitvoerders zijn. Het is echt aan de pensioenfondsen of zij willen indexeren. Mijn pleidooi is vooral: doe nou niet alsof alle pensioenfondsen hetzelfde zijn. Bekijk gewoon of pensioenfondsen de ruimte hebben om zelf te kunnen bepalen in welke mate ze kunnen indexeren.

Dit was ook de strekking van de vraag wat ik zou willen aanpassen en in welk opzicht wij als uitvoerders worden beperkt. Wij worden als uitvoerders nooit beperkt. Wij doen altijd gewoon wat er gevraagd wordt. Ik ben echter ook een tijdje pensioenfondsbestuurder geweest. Ik denk dat ik in die positie vooral beperkt zou worden in de indexatiemogelijkheden. Ik heb op dat punt hetzelfde gevoel als de heer Borgdorff. Nogmaals: we hebben een soort illusie dat wij enorm hoge pensioenen uitkeren, maar dat is niet zo. Ook als econoom heb ik de indruk dat we de consumptie op deze manier te veel beperken. Daar maak ik mij best wel zorgen over. Het onderschatten van vermogenseffecten in macro-economische modellen speelt volgens mij nog steeds een belangrijke rol.

De heer Borgdorff: De heer Nagel merkte op dat ik hier wakker van lig. Ik lig hier echter niet voor mijzelf wakker van, maar omdat de gepensioneerden hiervan wakker zouden kunnen liggen. Ik word ervoor betaald; dat geldt blijkbaar niet voor de gepensioneerden, althans niet in voldoende mate. Ik moet zeggen – daarmee reageer ik ook meteen op een stelling van de heer De Lange – dat uit allerlei contacten die wij met deelnemers hebben, elke keer volstrekt helder wordt dat een verlaging van het pensioen erger is dan het niet toekennen van indexatie. Dat heeft blijkbaar een andere emotionele waarde. Dat is dus geen economische waarde, want die kunnen wij uitrekenen. Het gaat om een emotionele waarde; dat is wel van belang. Bij onze eigen gepensioneerden zie ik dat zij teleurgesteld zijn omdat hun pensioen niet wordt geïndexeerd. Er zit iets van fatalisme in: het is blijkbaar zo, de kranten schrijven erover, zij voelen zich geen recht gedaan, maar zij hebben ook niet het gevoel dat zij er echt veel aan kunnen doen. Sommigen verwijten het fonds overigens wel dat het hier te weinig aan doet. Tegelijkertijd moeten we er eerlijk in zijn dat ook de jongeren zich in deze hele discussie laten horen. «Jongere» is in dit land overigens een heel mooie definitie, want dat is iedereen die nog werkt. Dat is dus iedereen die jonger is dan 65 en een paar maanden. Ik voel mij ook buitengewoon jong; dat is heel prettig. Die discussie wordt ook door de gepensioneerde herkend. Uiteindelijk is, zoals de heer Sluimers ook aangaf, het vertrouwen zwaar onder druk gekomen. Ik vind het eerlijk gezegd bizar dat de vertrouwensbarometer voor banken en verzekeraars inmiddels weer oploopt en voor pensioenfondsen niet. Dat heeft in elk geval te maken met niet kunnen waarmaken wat je hebt beloofd.

Dan de vraag wat we in de beperkte manoeuvreerruimte zouden willen doen. Wij hebben onze deelnemers gevraagd wat zij graag zouden willen. Zij hebben met ons – of voor ons, maar het bestuur heeft die conclusie overgenomen – de conclusie getrokken dat zij de weelde en de lasten gelijkelijk willen kunnen verdelen op het moment waarop die zich voordoen. Daar mag best een zekere spreiding in zitten; wij dachten toen aan tien jaar. Wij noemden dat «het reële contract». Dat is het om allerlei redenen niet geworden. Ik denk dat deze avond te kort is om dat helemaal door te kauwen, maar zeker is wel dat onze deelnemers snappen dat je met elkaar de pijn moet dragen als het tegenzit. Op het moment dat het meezit, willen zij daar echter ook van kunnen profiteren. Nu zien zij dat zij wel de pijn dragen als het tegenzit en dat zij niet gaan profiteren als het weer wat beter gaat. Dat vinden mensen echt moeilijk te begrijpen. Dat begrijp ik ook. Als ik één handeling zou mogen verrichten, zou dat dus zijn om pensioenfondsen verantwoordelijk te maken voor de keuze voor een reëel contract of voor een nominaal contract. Die keuze wordt ons blijkbaar niet gegund, maar dat zou het wat ons betreft helemaal zijn.

Is dit een tussenstap? Ja, het is een tussenstap, maar ik weet dus niet naar wat. Ik heb er geen vertrouwen in dat tussenstappen werken. Ik ben het er zeer mee eens dat het financieel toetsingskader dat wij in 2006 hebben geschreven, onvoldoende voldoet aan alle risico's die je loopt. Een ding is zeker: het nieuwe financieel toetsingskader is weer een voorbeeld van het overwinnen van de oorlog die wij achter ons hebben en niet van het overwinnen van de volgende bedreiging, die ik niet ken. Kortom: laten we het niet doen; laten we heel fundamenteel nagaan wat wij willen met solidariteit, verplichtstelling, keuzevrijheid en de mogelijkheden om het stelsel financieel zo in te richten dat mensen een fatsoenlijke oude dag hebben.

Mevrouw Kneppers (VVD): Het duurt nog wel even totdat we die keuze gemaakt hebben. Kan het zolang wachten?

De heer Borgdorff: Bij de huidige dekkingsgraden maakt het niet zo verschrikkelijk veel uit of je het oude of het nieuwe systeem hebt. Dan ben ik in ieder geval blij met het oude systeem, omdat we hiermee maar tot 105% hoeven te groeien om toch weer wat te mogen doen.

De heer Pernot: Er is gevraagd of je moet sturen op een reëel pensioen. Als je mensen vraagt of ze een geïndexeerd of een nominaal pensioen willen, zal iedereen zeggen dat hij een geïndexeerd pensioen wil. De vraag is hoe je dit financiert. Een geïndexeerd pensioen krijg je niet voor niks. Als actuarissen hebben we de simpele stelling: wat je in een pensioenfonds stopt, komt er ook weer uit. Als ik in beginsel evenveel premies blijf betalen aan de pensioenfondsen, kan er op termijn niet meer uit. Als er zonder premieverhoging meer geïndexeerd wordt, zal dat betekenen dat de jaarlijkse pensioenopbouw verlaagd moet worden. Het is een afweging die volgens mij bij de sociale partners ligt. Als je meer indexatie wilt, hoort daar in enig jaar minder pensioenopbouw bij.

De heer De Lange (OSF): Dat is niet helemaal waar. Als je stuurt op koopkracht, geef je een pensioenfonds meer ruimte om een beleggingsbeleid te voeren dat daarmee in overeenstemming is. De heer Sluimers gaf al aan dat als er wordt gesteund op een nominale uitkomst, een pensioenfonds aan de veilige kant zal blijven zitten en obligaties zal kopen.

De heer Pernot: Dat klopt. Wat je erin stopt, komt eruit. Rendement stop je er in feite ook in. Als je agressiever gaat beleggen, mag je een hoger rendement verwachten. Daar ben ik het mee eens. Dan wordt de kans op kortingen wel een stuk groter. Ik hoorde eerder zeggen dat er bijna niet gekort is, dat heel veel fondsen niet hebben hoeven te korten en dat het ABP beperkt heeft hoeven te korten. In de ALM-studies (asset-liability management), waarin ook negatieve scenario's worden doorgerekend, zie je echter dat de kans op korten echt behoorlijk fors is, zeker bij een offensiever beleggingsbeleid.

De voorzitter: In dit kader heeft de heer Thissen een korte, feitelijke vraag.

De heer Thissen (GroenLinks): In de technische briefing van twee weken geleden werd ons verteld dat er voor 1.200 miljard pensioen is beloofd, maar dat er 1.000 miljard in de pot zit. Nu hoor ik hier dat er 1.200 miljard in de pot zit.

De heer Borgdorff: Het is zelfs meer.

De heer Thissen (GroenLinks): Dat is verheugend nieuws. Ik wil hier graag helderheid over hebben.

De voorzitter: De heer Kok heeft ook een aanvullende vraag.

De heer Kok (PVV): Ik heb een technische vraag voor de actuaris. Hij heeft het over een uitruil tussen niet korten of minder korten versus niet indexeren. Mijn perceptie is dat de kans op kortingen bij de huidige lage dekkingsgraden heel groot is, ook gezien het feit dat de huidige situatie kan voortduren. Bovendien moet er ook nog één nieuw herstelplan gemaakt worden per juni volgend jaar. Het gaat dan om een lange periode met heel kleine kortingen. Het risico op kortingen wordt op zichzelf niet weggenomen. We gaan dus sowieso niet indexeren, maar de kans op kortingen is levensgroot aanwezig, zij het dat die kortingen niet in één keer worden gedaan maar uitgesmeerd worden over een periode van tien jaar. Kunt u daar iets over zeggen?

De voorzitter: Wij zijn helaas bijna aan het einde van onze tijd. Daarom wil ik alle sprekers de gelegenheid geven om te reageren op de vragen. Sommige sprekers hebben weinig vragen gekregen. Mevrouw Hamer kan misschien reageren op hetgeen net gezegd is. Ik geef iedereen de mogelijkheid om nog een laatste belangrijke opmerking aan ons mee te geven. Ik begin met mevrouw Witteman.

Mevrouw Witteman: U overvalt mij er even mee.

De voorzitter: Ik begin bij de heer Borgdorff en dan komt u als laatste.

De heer Borgdorff: U hebt een technische briefing gehad waarin getallen zijn genoemd van 1.000 miljard of 1.200 miljard. Er zit 1.200 miljard in de pot. Dat is de waarneming van vandaag. Zoveel geld is er. De vraag is of we genoeg hebben voor alle verplichtingen voor de langere termijn. De dekkingsgraad in de sector zit nog boven de 100%, maar heeft de laatste maanden klappen opgelopen door de dalende rente. De gemiddelde rente helpt ons dus even niet. Voor de reële pensioenen, die dus gecorrigeerd zijn voor de koopkracht, hebben we echt te weinig geld. Dat is waar.

De enige manier waarop een pensioenfonds ervoor kan zorgen dat de uitkering op termijn wordt waargemaakt, is geld verdienen. Wij verdienen geld met geld. De heer Pernot heeft helemaal gelijk. Het hangt af van hetgeen je erin stopt. Wij hebben een offensief beleggingsbeleid, met een zakelijke waarde van 70%. Dat doen we omdat we geld met geld willen verdienen, om de pensioenen op termijn ook mogelijk te maken. Onze modellen leren ons dat dit kan. Dan neem je inderdaad het risico dat je met kortingen geconfronteerd wordt als het tegenzit.

Ik weet dat het verleden mij niets over de toekomst vertelt, maar het vertelt me wel iets. In het jaar 2008 zaten we met min 20% rendement in onze portefeuille. Dat was echt een enorme dreun. De levensverwachting heeft ons de afgelopen jaren 10% dekkingsgraad gekost. Desondanks hebben we nooit een korting hoeven toepassen en zijn we in staat geweest een rendement te maken van gemiddeld meer dan 8% in ons hele bestaan. Kortom: wij geloven in die toekomst. Het financieel toetsingskader kijkt in termijnen van vijf en, in bepaalde opzichten, van tien jaar. Laten we even aannemen dat iemand op zijn 25ste gaat werken. Dan begint zijn of haar pensioencontract. Op dit moment is de levensverwachting van een 25-jarige vrouw 91 jaar. Dat betekent dat het contract 65 jaar zal lopen. Als we veronderstellen dat we in dit land in 65 jaar geen herstel en economische groei zullen hebben, zou het kunnen kloppen. Ik wil daar niet in geloven.

Het risico op kortingen bij de huidige dekkingsgraad is inderdaad levensgroot aanwezig. Er is overigens sprake van een wachtperiode. Je mag een poosje in onderdekking zijn voordat je begint met korten. Dan heb je wel al onvoorwaardelijke tekorten. We hoeven het herstelplan pas in juni in te dienen, maar we moeten er wel op vooruitlopen. Het herstelplan leert ons dat we geen korting nodig hebben om in herstel te komen. Dat komt doordat we een jong fonds zijn. We noemen onszelf een jong fonds omdat we maar 350.000 gepensioneerden op 1,2 miljoen actieven hebben. De premie is bij ons dus nog van betekenis. Daarom kunnen wij in de periode van tien jaar die ons gegund is voldoende herstellen. Dat geldt echter niet voor alle fondsen.

De heer Pernot: De grasmaaier is al aangezet door de heer Borgdorff. Ik weet niet of ik nog antwoord moet geven, maar ik onderschrijf een en ander in zoverre dat als het nieuwe kader er komt, de kortingen in de toekomst pas na vijf jaar zullen plaatsvinden. In principe gebeurt dat dan wel structureel en onvoorwaardelijk. Je kunt het wel uitsmeren over de tien jaar daarna, maar indirect is het dan wel onvoorwaardelijk geworden. In het huidige kader moet in principe na drie jaar dekkingstekort gekort worden. Je hebt dus twee jaar de ruimte om te herstellen en niet te hoeven korten.

Dan kom ik toch weer op de discussie over de rekenrente. Ik noem deze marktrente, hoewel er steeds «rekenrente» wordt gezegd. Als actuarissen zeggen we dat als je je beleggingen op marktwaarde waardeert, je ook je verplichtingen op marktwaarde moet waarderen. De lage rente heeft dus inderdaad een effect op de verplichtingen. Die zijn heel veel waard. Daardoor zijn echter ook de beleggingen, in ieder geval de vastrentende waarden, in waarde gestegen. Er moet dus wel consistentie zijn tussen die twee balansposten. De hoge rendementen uit het verleden – er is onder andere 8% genoemd – zijn ontstaan doordat de rente in de loop der tijd naar beneden is gegaan. Door de lage rente mag je dus niet verwachten dat die hoge rendementen de komende jaren weer aan de orde zullen zijn.

De heer Sluimers: In reactie op de opmerking van de heer Thissen kan ik zeggen dat het pensioenvermogen in Nederland in 2006 727 miljard bedroeg. Dit is gebaseerd op cijfers van het CBS en DNB. Eind 2014 zal dit volgens onze berekeningen gestegen zijn tot 1.361 miljard.

Vervolgens wil ik terugkomen op de stelling dat ouderen te weinig premie hebben betaald omdat ze langer leven. We moeten oppassen met dit soort stellingen. Zo’n 80% van het pensioen komt uit het beleggingsrendement, ongeveer 20% komt uit premie. Een groot aantal ouderen zal, gelet op de gestegen levensverwachting, te weinig premie hebben betaald. Maar dan moet je ook kijken wat het rendement is geweest in de periode dat ze aan het opbouwen waren. Als u veel meer rendement hebt gemaakt dan het rendement waarmee bij de premiestelling rekening is gehouden hebt u het dus eigenlijk heel goed gedaan. Het feit dat ouderen te weinig premie hebben betaald, wil niet zeggen dat de som van de premie en de beleggingsresultaten te laag is geweest. We moeten ervoor oppassen om dat te makkelijk te constateren.

Mijn laatste opmerking betreft mijn buurman, de heer Pernot. Er wordt altijd gezegd dat we consistent moeten zijn tussen de linkerkant en de rechterkant van de balans. Dat klopt, maar dat zijn we niet. Aan de linkerkant, de assetkant, zul je zien dat er bijvoorbeeld een heel wezenlijk verschil is tussen obligaties van Duitsland en van Griekenland, qua prijs en dus ook qua rente. Toch doen wij aan de rechterkant van de balans alsof alle verplichtingen die wij in Nederland hebben van Duitse kwaliteit zijn. Dat zijn ze niet. Als u morgen bij Duitse staatsobligaties een haircut introduceert van een procent of negen – dat heeft bijvoorbeeld het ABP gedaan door niet volledig te indexeren dan beloof ik u één ding: de rente zal dan niet meer de rente zijn die hij nu is. Als je verplichtingen dus niet zo vast zijn als je altijd hebt beloofd is er dus alle reden om heel goed te kijken naar de rekenrente waarmee je rekent. Aan de andere kant van de balans zullen beleggers zoals wij dat namelijk ook doen. Maar de huidige systematiek gaat daaraan voorbij. Ik heb het woord «marktrente» gehoord. Er zijn heel veel rentes, maar je moet wel de goede rentes met elkaar gebruiken om consistent te blijven. Ik moet heel eerlijk zeggen dat deze discussie nogal eens wordt gesimplificeerd. En dat is niet verstandig.

Mevrouw Witteman: Er moet mij het volgende nog van het hart. Ik proef veel optimisme over een nieuw pensioenstelsel dat er in de toekomst mogelijk komt. Internationaal gezien zijn er twee pensioensystemen, DB (defined benefit) en DC (defined contribution). Daartussen zit eigenlijk niets. Het is goed dat Nederland een tussenweg probeert te vinden, maar die twee systemen zijn er niet voor niets. Als je het namelijk juridisch bekijkt, zul je zien dat alles wat ertussen zit er vaak niet evenwichtig uitkomt. Je loopt het risico dat de pensioenuitvoerder onrechtvaardig wordt verrijkt, doordat je wel kort maar aan de andere kant niet uitdeelt, of je loopt tegen andere bezwaren aan. Denk aan generatie-effecten. Deze krijg je gewoon niet weggepoetst in systemen die ertussen zitten. Die systemen zijn er dus niet voor niets. Als indexatie, het sturen op een reëel pensioen, je ambitie is, moet je je heel goed afvragen of dit überhaupt in een systeem te vatten is, ook financieringstechnisch. Moet je als overheid dan niet gewoon overgaan tot omslag? Volgens mij valt er voor indexatie namelijk geen kapitaalgedekt systeem te bedenken. Dan moet je namelijk ook premie vragen voor de indexatie. Dat heeft de actuaris ook terecht aangegeven. De vraag is dan welke premie je daarvoor gaat vragen. Als je een premie vraagt voor indexatie, moet je deze namelijk meenemen in de technische voorzieningen. In dit wetsvoorstel gebeurt dit niet. Een en ander wordt niet meegenomen in de technische voorzieningen. Dit gaat volstrekt tegen de Europese richtlijnen in. Als pensioenuitvoerder vraag je een premie voor iets terwijl iemand daar niet iets voor terugkrijgt. Dat kan dus eigenlijk niet. Als je wel premie vraagt, heb je geen voorwaardelijke indexatie meer. Dan is aan de voorwaarde voldaan en moet je ook uitbetalen. Dan heb je dus een enorm probleem. Misschien moet je dit probleem eerst goed van tevoren belichten en bekijken of je eruit kunt komen, voordat je hele discussies over een nieuw pensioenstelsel begint.

De voorzitter: Misschien kan mevrouw Hamer in haar slotwoord nog iets zeggen over de snelheid van het nieuwe pensioencontract.

Mevrouw Hamer: De SER is gevraagd om deel te nemen aan de pensioendialoog. Dit idee is volgens mij hier in de Eerste Kamer ontstaan. Daar haal ik dan maar de legitimatie vandaan om ermee bezig te zijn. Het is helder welk traject het kabinet voor ogen heeft. Dat kan niet van vandaag op morgen. Wij onderzoeken heel serieus een aantal beleidsvarianten. Vervolgens zullen wij heel goed bekijken wat de gevolgen zijn van de verschillende keuzes. Dat zullen wij allemaal voor u in kaart brengen. Ik hoop dat het lukt om vervolgens met de sociale partners, de werkgevers en de werknemers, die hier zo belangrijk in zijn, te laten zien welke richting wij op willen. Dat zijn wij voornemens te doen. Volgens mij staan wij dan nog aan het begin van een discussie die veel breder gevoerd moet worden dan alleen binnen de SER. Wij hopen er echter wel goede input voor te geven. Wij doen er in ieder geval alles aan om dat zo snel mogelijk te doen. Wij voeren deze pensioendialoog niet alleen met onze eigen externe deskundigen en met werkgevers en werknemers, maar ook met heel veel mensen die gewoon een pensioen hebben of hopen er ooit een te krijgen, zoals jongeren. Wij merken dat dit een vraagstuk is dat heel veel mensen bezighoudt. Wij voelen de urgentie dus heel sterk. Vanuit de SER zullen wij dus alles doen om u snel maar zeer zorgvuldig te laten zien welke mogelijkheden en richtingen er zijn. Dat is één.

Ten tweede. Ik heb het net een tussenstap genoemd. Ik begrijp wel dat u in de Eerste Kamer denkt dat dit u misschien kan helpen om onder dit ftk uit te komen. Dat heb ik niet willen zeggen. Ik constateer dat de politiek heeft besloten om het ftk te vernieuwen. Dat is in de Tweede Kamer gebeurd. Nu is de Eerste Kamer aan de beurt om er een uitspraak over te doen. Voor ons is het een gegeven dat het gebeurt. Het is voor ons belangrijk om snel te weten welke stappen de politiek zet. Op basis daarvan kunnen wij ons advies goed inrichten.

Ik heb er twee punten uitgehaald die wij al eerder hebben geadviseerd op basis van vorige discussies over het ftk. Allereerst zijn er de procyclische problemen. Je grijpt eigenlijk steeds in bij een laagconjunctuur, maar je wilt eigenlijk ingrijpen bij een hoogconjunctuur. Dat geldt overigens niet alleen voor de pensioenen. We zien het in het beroepsonderwijs en eigenlijk overal. Wat dat betreft lopen we heel vaak achter de feiten aan. Dat punt zullen we dus ook meenemen in de discussie.

Dan kom ik op het tweede punt waarvoor ik aandacht heb gevraagd. In de discussie in de Tweede Kamer is een motie aangenomen over het strategisch beleggingsbeleid van pensioenfondsen waarin wordt opgeroepen te onderzoeken of en in welke mate renteafdekkingen in het nieuwe stelsel tot problemen kunnen leiden. Dat is een heel belangrijk punt. Vanuit de sociale partners wil ik erop aandringen dat het onderzoek waarom is gevraagd in de motie, snel ter hand wordt genomen. Het is namelijk ongelooflijk belangrijk voor alle vervolgdiscussies. Als de Eerste Kamer nog een duwtje in de goede richting kan geven, zou dat zeer behulpzaam zijn.

De voorzitter: Dan dank ik u allen heel hartelijk voor uw komst naar de Eerste Kamer. We hebben in twee uur veel wijze lessen gehoord. Een paar van mijn collega's zijn een paar minuten geleden opgestapt. Dat komt omdat de algemene financiële beschouwingen over vijf minuten weer beginnen. Door het uitlopen van de eerste termijn viel dit gesprek toevalligerwijs in de pauze. Hierdoor kon een aantal mensen deelnemen aan het gesprek. Helaas heb ik hun tien minuten van hun dinerpauze ontnomen. Ze hebben nu nog vijf minuten over. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat we tien minuten zijn uitgelopen. Ik vond het zeer de moeite waard. Nogmaals hartelijk dank.

Sluiting 18.41 uur


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
2

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.12

X Noot
3

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.14

X Noot
4

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.09

X Noot
5

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.06

X Noot
6

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.15

X Noot
7

Dit document is ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning van de Eerste Kamer der Staten-Generaal onder griffienummer: 156095.07

Naar boven