33 972 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader)

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 juli 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel M, wordt aan artikel 133a, tweede lid, toegevoegd: en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.

2

In artikel I, onderdeel P, wordt artikel 138 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds komt te liggen» vervangen door: Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen.

2. Aan het zevende lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het pensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop de situatie, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.

3

Artikel I, onderdeel AA, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vier leden» vervangen door: twee leden.

2. Het aan artikel 220a toegevoegde lid aangeduid als #1 vervalt, onder vernummering van de leden aangeduid als #2 en #3 tot leden #1 en #2.

4

In artikel II, onderdeel K, wordt aan artikel 128a, tweede lid, toegevoegd: en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.

5

In artikel II, onderdeel N, wordt artikel 133 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een beroepspensioenfonds komt te liggen» vervangen door: Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een beroepspensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen.

2. Aan het zevende lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het beroepspensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop de situatie, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.

6

Artikel II, onderdeel Y, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vier leden» vervangen door: twee leden.

2. Het aan artikel 214 toegevoegde lid aangeduid als #1 vervalt, onder vernummering van de leden aangeduid als #2 en #3 tot leden #1 en #2.

7

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIA

1. Een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138 van de Pensioenwet dan wel artikel 133 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 van de Pensioenwet dan wel artikel 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, dan wel artikel II, onderdeel N, vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, dan wel artikel II, onderdeel N. Een op het kortetermijnherstelplan gebaseerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten waarvan de effectuering zal plaatsvinden na het tijdstip van inwerkingtreding wordt alsnog uitgevoerd conform het kortetermijnherstelplan.

2. Een pensioenfonds of beroepspensioenfonds stelt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, dan wel artikel II, onderdeel N, vast of voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet dan wel artikel 127 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gestelde eisen aan de hand van de beleidsdekkingsgraad per het einde van het kalenderkwartaal voorafgaand aan dit tijdstip.

3. Een pensioenfonds of beroepspensioenfonds dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, dan wel artikel II, onderdeel N, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet dan wel artikel 127 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gestelde eisen, dient, in afwijking van artikel 138, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 133, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, binnen zes maanden een herstelplan in. In afwijking van artikel 138, zesde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 133, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, gaat dit herstelplan in na uiterlijk negen maanden.

4. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel O, dan wel artikel II, onderdeel M, bestaand pensioenfonds of beroepspensioenfonds voldoet uiterlijk zes maanden na dit tijdstip aan artikel 137, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 132, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

5. De uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement van een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, dan wel artikel II, onderdeel B, bestaand pensioenfonds of beroepspensioenfonds voldoet uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, dan wel artikel II, onderdeel B, aan deze wet.

6. De actuariële en bedrijfstechnische nota van een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, dan wel artikel II, onderdeel U, bestaand pensioenfonds of beroepspensioenfonds voldoet uiterlijk zes maanden na dit tijdstip aan artikel 145 van de Pensioenwet dan wel artikel 140 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Toelichting

In de onderhavige nota van wijziging wordt het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader op twee punten gewijzigd. Het gaat in de eerste plaats om een technische bijstelling van de herstelplansystematiek, en in de tweede plaats om overgangsrecht in verband met de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2015.

Bij de voorbereiding van de bij het wetsvoorstel behorende lagere regelgeving is samen met De Nederlandsche Bank (DNB) geconstateerd dat voor het moment waarop wordt vastgesteld dat sprake is van een tekortsituatie beter kan worden aangesloten bij kwartaalcijfers dan bij maandcijfers omdat deze laatste minder betrouwbaar zijn. De betrouwbaarheid van cijfers op het meetmoment is van belang omdat deze cijfers bepalend zijn voor de maatregelen die uit herstelplannen voortvloeien. Daarnaast heeft het werken met kwartaalcijfers als praktisch voordeel dat kan worden aangesloten bij de kwartaalrapportages van pensioenfondsen. Daarnaast wordt in deze nota van wijziging geregeld dat pensioenfondsen de mogelijkheid krijgen om het jaarlijkse moment van actualisatie van het herstelplan te laten samenvallen met het begin van het kalenderjaar. Ook dit heeft praktische voordelen voor pensioenfondsen. Er kan in dat geval worden aangesloten bij de cyclus voor de jaarverslagen.

De aanpassing van het financieel toetsingskader leidt ertoe dat sociale partners en pensioenfondsen opnieuw naar de pensioenovereenkomst moeten kijken. Er zullen nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. Sociale partners en pensioenfondsen hebben tijd nodig om het beleid aan te passen aan de nieuwe eisen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel. Het gaat dan bijvoorbeeld om het premiebeleid, het beleid ten aanzien van toeslagverlening, het opstellen van een financieel crisisplan en indien nodig een herstelplan. Daarom wordt in de onderhavige nota van wijziging overgangsrecht opgenomen. Het overgangsrecht laat onverlet dat voor alle besluiten die na het tijdstip van inwerkingtreding door pensioenfondsen worden genomen, waaronder besluiten over de premie en toeslagverlening, het nieuwe wettelijke kader van toepassing zal zijn.

Onderdelen 1 en 4

Met deze onderdelen wordt de grondslag voor de lagere regelgeving met betrekking tot de beleidsdekkingsgraad uitgebreid. Er zullen ook nadere regels worden gesteld over het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.

Onderdelen 2 en 5

Met de wijziging van artikel 138, eerste lid, van de Pensioenwet en 133, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat de beoordeling van de beleidsdekkingsgraad voor de vraag of een herstelplan moet worden ingediend plaatsvindt per het einde van een kalenderkwartaal. Pensioenfondsen beschikken dan over meer betrouwbare gegevens om een herstelplan door te rekenen dan bij vaststelling per einde van een maand.

Verder wordt aan het zevende lid van de genoemde artikelen de mogelijkheid toegevoegd voor pensioenfondsen om desgewenst het moment waarop jaarlijks de beleidsdekkingsgraad moet worden beoordeeld ten behoeve van de geactualiseerde herstelplannen te vervroegen naar de stand per het eind van het vierde kalenderkwartaal. Het beoordelingsmoment wordt daarvoor vervroegd. Was de oorspronkelijke beoordeling per het einde van het eerste kalenderkwartaal dan vindt de tweede beoordeling dus drie maanden eerder plaats dan volgens de hoofdregel. Pensioenfondsen moeten deze beslissing nemen voor de eerste actualisatie van het herstelplan. Houden zij op dat moment het oorspronkelijke jaarlijkse beoordelingsmoment (in het voorbeeld per einde eerste kalenderkwartaal) dan houden zij dit beoordelingsmoment tot ze uit herstel zijn.

In het geval dat het jaarlijkse beoordelingsmoment van de beleidsdekkingsgraad wordt vervroegd, dan geldt deze vervroeging uiteraard ook voor het moment waarop wordt beoordeeld of sprake is van een beleidsdekkingsgraad die vijf maal opeenvolgend onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt.

Onderdelen 3, 6 en 7

Er wordt een artikel aan het wetsvoorstel toegevoegd waarin het overgangsrecht is opgenomen dat betrekking heeft op het tijdstip van inwerkingtreding en een korte periode daarna. Overgangsrecht dat langere tijd nodig is wordt opgenomen in artikel 220a van de Pensioenwet en artikel 214 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (artikel I, onderdeel AA en artikel II, onderdeel Y).

In het eerste lid wordt geregeld dat bestaande herstelplannen op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet vervallen. Dit overgangsrecht was opgenomen in artikel I, onderdeel AA en artikel II, onderdeel Y maar wordt nu in artikel IIIA opgenomen. Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel AA en artikel II, onderdeel Y in de memorie van toelichting.

In het tweede lid wordt geregeld dat een pensioenfonds op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet de beleidsdekkingsgraad vaststelt per het einde van het laatste kalenderkwartaal voorafgaand aan de inwerkingtreding. Bij inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2015 betreft dit dus de beleidsdekkingsgraad per 31 december 2014. Op grond van deze beleidsdekkingsgraad wordt vastgesteld of een herstelplan moet worden ingediend omdat het pensioenfonds niet voldoet aan de vereisten met betrekking tot het vereist eigen vermogen.

In het derde lid wordt geregeld dat een pensioenfonds dat een herstelplan moet indienen daarvoor drie maanden extra de tijd krijgt. De termijn voor indiening is derhalve zes maanden in plaats van drie maanden. Ook wordt in het derde lid geregeld dat dit herstelplan ingaat uiterlijk negen maanden (in plaats van zes maanden) na de constatering van het tekort. Het herstelplan kan natuurlijk ook eerder ingaan.

Een aantal wijzigingen in dit wetsvoorstel betekenen voor pensioenfondsen dat (nieuw) beleid moet worden vastgesteld en dat overeenkomsten of documenten moeten worden aangepast. In het overgangsrecht wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om dit te realiseren.

Zo wordt in het wetsvoorstel bepaald dat pensioenfondsen beleid moeten vaststellen voor de voorwaardelijke toeslagverlening. In het vierde lid wordt geregeld dat bestaande pensioenfondsen dit beleid moeten hebben vastgesteld zes maanden na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Dit beleid, in de zin van de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt, moet in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen. Ook andere onderwerpen waarvoor dit wetsvoorstel wijzigingen met zich meebrengt kunnen betekenen dat de uitvoeringsovereenkomst moet worden aangepast. Het gaat dan bijvoorbeeld om het premiebeleid. In het vijfde lid wordt daarom geregeld dat bestaande pensioenfondsen zes maanden de tijd krijgen om de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement (voor bedrijfstakpensioenfondsen) aan te passen aan de wijzigingen in dit wetsvoorstel.

In het zesde lid wordt geregeld dat de actuariële en bedrijfstechnische nota zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, en artikel II, onderdeel U, aan de wet voldoet. Dit is van belang om het (nieuwe) beleid in de actuariële en bedrijfstechnische nota op te nemen. In de actuariële en bedrijfstechnische nota dient ook een financieel crisisplan te worden opgenomen.

Het overgangsrecht geldt alleen voor op de datum van inwerkingtreding bestaande pensioenfondsen. Pensioenfondsen die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden opgericht moeten wel meteen aan de gewijzigde regels voldoen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven