33 962 Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)

Nr. 34 AMENDEMENT VAN DE LEDEN DIK-FABER EN VAN VELDHOVEN

Ontvangen 1 juni 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Artikel 5.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Op verzoek van degene die de mogelijke oplossing, bedoeld in artikel 5.45, derde lid, heeft voorgedragen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag kan ook ambtshalve de Commissie voor de milieueffectrapportage verzoeken te adviseren.

  • 3. Het bevoegd gezag beslist of de voorgedragen mogelijke oplossingen redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen.

  • 4. Als een voorgedragen oplossing geheel of gedeeltelijk in beschouwing wordt genomen, ondersteunt het bevoegd gezag, binnen een door hem te stellen termijn, degene die de oplossing heeft voorgedragen bij het vergaren van de nodige kennis en inzichten voor de verdere uitwerking van de oplossing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de verdere uitwerking van de oplossing en de ondersteuning daarbij.

Toelichting

Met dit amendement wordt de maatschappelijke participatie bij projectbesluiten versterkt waarbij wordt aangesloten bij enkele bepalingen uit de Code Maatschappelijke Participatie. Dit interactieve proces is voor een belangrijk deel niet op wetsniveau te regelen en vraagt vooral een bestuurscultuur die open staat voor maatschappelijke initiatieven. Wel stimuleert dit amendement dat voorgedragen redelijke oplossingen dezelfde aandacht krijgen als oplossingen die zijn voorgesteld door het bevoegd gezag. Dit wordt geregeld door de mogelijkheid van onafhankelijk advies door de Commissie voor de milieueffectrapportage en door een wettelijk recht op ondersteuning bij onderzoek en verdere uitwerking van het alternatief. De wijze waarop deze ondersteuning plaatsvindt, wordt in dit amendement niet verder ingevuld omdat dit veelal maatwerk zal zijn. Wel wordt geregeld dat hierover bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. De bedoelde ondersteuning kan blijkens de Code Maatschappelijke Participatie bestaan uit kennis, informatie, netwerk of een financiële bijdrage voor onderzoek of verdere ontwikkeling.

Voor projectbesluiten wordt allereerst in het nieuw voorgestelde artikel 5.46, derde lid, vastgelegd dat tijdens de verkenningsfase maatschappelijke oplossingen moeten worden beoordeeld op de vraag of ze redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen. De term «redelijkerwijs» is de juridische vertaling van het criterium «kansrijkheid» in de Code Maatschappelijke Participatie. Met deze term kan naar analogie gebruik worden gemaakt van de bestaande jurisprudentie inzake «redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven» in de zin van de m.e.r.-regelgeving. Uit deze jurisprudentie volgt dat alternatieven alleen redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen, als hiermee het doel van het project kan worden gehaald en ze geen exorbitante kosten met zich brengen.1

Het voorgestelde artikel 5.46 regelt reeds dat de benodigde kennis en inzichten moeten worden vergaard over de mogelijke oplossingen. Op grond van artikel 3:46 Awb dient bij het besluit gemotiveerd te worden welke extern voorgedragen oplossingen in beschouwing dienen te worden genomen. Het besluit dient echter wel bekend te worden gemaakt. Op de bekendmaking is artikel 3:41 Awb van toepassing. Dat wil zeggen dat de bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbenden, onder wie begrepen de aanvrager, of, indien dit niet mogelijk is, op andere geschikte wijze.

Met het voorgestelde artikel 5.46, tweede lid, wordt verder geregeld dat op verzoek van degene die de oplossing voordraagt of op verzoek van het bevoegd gezag door de Commissie voor de milieueffectrapportage een advies kan worden uitgebracht over de redelijkheid van genoemde maatschappelijke initiatieven. Voor degene die de oplossing voordraagt sluit dit aan bij de bepaling in de Code Maatschappelijke Participatie waarin wordt gesteld dat initiatiefnemers het bevoegd gezag mogen vragen onafhankelijke experts te laten adviseren over de haalbaarheid. Hierbij zal de Commissie gebruik maken van de criteria zoals die reeds worden gehanteerd bij het beoordelen van de vraag of in een MER die alternatieven zijn opgenomen die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen. Door deze adviesmogelijkheid wordt voorkomen dat de beoordeling uitsluitend geschiedt door het bevoegd gezag, dat een belang heeft bij de eigen voorkeursvariant.

Tegen besluiten die het bevoegd gezag neemt op grond van de voorgestelde nieuwe leden van artikel 5.46, staat geen bezwaar en beroep open. Uitsluiting van bezwaar en beroep zal nog worden geregeld via aanpassing van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanpassing van deze bijlage wordt meegenomen in het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet.

De Code Maatschappelijke Participatie beoogt dat initiatiefnemers ook bij de verdere uitwerking van hun initiatief een rol kunnen hebben. Het vierde lid regelt daarom de betrokkenheid van degenen die een oplossing hebben voorgedragen bij verdere uitwerking en de rol van het bevoegd gezag daarbij. In dit lid wordt bewust gesproken over het geheel of gedeeltelijk in beschouwing nemen van oplossingen. Op grond van het criterium «redelijkerwijs» mag van het bevoegd gezag worden gevraagd om oplossingen niet alleen als geheel te beoordelen, maar zo nodig ook op onderdelen. Het is goed mogelijk dat onderdelen van voorgedragen oplossingen redelijk zijn, maar andere onderdelen niet. Dit betekent ook dat degenen wiens voorstellen op grond van een eerste voorlopige beoordeling geheel of gedeeltelijk als redelijke alternatieven zijn beschouwd door het bevoegd gezag in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun voorstellen verder uit te werken. Het uitwerken en onderzoeken van een maatschappelijk initiatief vindt altijd plaats in samenwerking met degene die de oplossing heeft voorgedragen. Deze uitwerking kan door het bevoegd gezag worden gedaan maar de formulering van het vierde lid geeft aan dat de initiatiefnemer er ook voor kan kiezen om zelf het alternatief binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn zo ver uit te werken dat door het bevoegd gezag een onderbouwde voorkeursbeslissing kan worden genomen.

Dik-Faber Van Veldhoven


X Noot
1

Zie ten aanzien van het doelbereik bijvoorbeeld ABRvS 8 februari 2012, nr. 201100875/1/R2 (Windpark Noord-Oostpolder), ABRvS 26 februari 2014, nr. 201307139/1/R6 (Inpassingsplan N279 Noord) en ABRvS 13 maart 2013, nr. 201208110/1/R3 (Randweg Zundert). Zie ten aanzien van de kosten bijvoorbeeld ABRvS 13 oktober 2010, nr. 201001255/1/m2 (Zandmaas/Maasroute) en ABRvS 19 januari 2011, nr. 201006773/1/R2 (Rondweg N348 Zutphen-Eefde). Zie bijvoorbeeld ook ABRvS 23 juli 2007, nr. 201400906/1/R6 (Inpassingsplan «N345 rondweg Voorst»), waaruit blijkt dat het advies van de Commissie m.e.r. bijdraagt bij aan een zorgvuldige onderbouwing van het afvallen van mogelijke oplossingsrichtingen.

Naar boven