33 948 Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor hun inbreng en voor de vragen die zij hebben gesteld.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, CDA, D66, ChristenUnie en SGP geven aan kennis genomen te hebben van het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie reageerden vooral met instemming op het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie gaven aan zich te kunnen vinden in het doel van dit wetsvoorstel, maar vragen zich af of een wetsvoorstel het geijkte middel is om dit doel te halen. De leden van alle genoemde fracties stellen diverse vragen. Op de gestelde vragen ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, hieronder in. Daarbij wordt de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen.

2. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in het mbo voor een andere oplossing is gekozen dan in het hoger onderwijs om een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en een slimme inzet van overheidsmiddelen te realiseren. De leden van de VVD-fractie vragen waarom in het mbo van een ander aantal commissies sprake is dan in het hoger onderwijs.

In het hoger onderwijs is gekozen voor één commissie die de Minister (alleen) vooraf adviseert over nut en noodzaak van het starten van een nieuwe opleiding door een onderwijsinstelling. Met dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid van een onafhankelijke adviescommissie voorgesteld die de Minister adviseert of, en zo ja hoe, de Minister moet ingrijpen indien de zorgplicht arbeidsmarktperspectief en/of zorgplicht doelmatigheid niet wordt nageleefd. Deze adviescommissie in het mbo kan, in tegenstelling tot de genoemde commissie in het hoger onderwijs, zowel adviseren over nieuwe als bestaande opleidingen. De commissie in het mbo zal echter niet structureel adviseren of een nieuwe opleiding al dan niet aangeboden mag worden. Met de waarborgen die de landelijke kwalificatiestructuur kent voor de arbeidsmarktrelevantie van kwalificaties, de verplichting om stage te lopen alvorens een diploma te kunnen behalen en de in dit wetsvoorstel voorgestelde aanscherpingen zou een toets vooraf naar de mening van de regering een onnodige verzwaring van de regeldruk en administratieve lasten betekenen. De leden van de VVD-fractie bedoelen in hun vraag mogelijk het eerder geuite voornemen dat onderwijs en bedrijfsleven naast de onafhankelijke adviescommissie van de Minister een geschillencommissie op basis van zelfregulering instellen. Inmiddels heeft de regering van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna: SBB) begrepen dat zij het van groot belang vindt dat, onder meer met het oog op herkenbaarheid voor partijen in het veld, sprake is van één commissie die uiteindelijk de Minister kan adviseren indien een ondoelmatige situatie niet wordt opgelost. Als de onafhankelijke adviescommissie, zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel, ook een adviserende rol kan spelen inzake een verschil van mening tussen partijen in het veld over het oplossen van een ondoelmatige situatie (een «geschil»), heeft de SBB aangegeven het niet noodzakelijk en ook niet wenselijk te vinden om daarnaast nog een eigen geschillencommissie in te stellen. Met de SBB heeft de regering daarom afgesproken dat de onafhankelijke adviescommissie ook een rol kan spelen inzake een verschil van mening tussen partijen in het veld over het oplossen van een ondoelmatige situatie in het kader van de zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid (een «geschil»). Dergelijke situaties kunnen dan direct door partijen onder de aandacht van de adviescommissie worden gebracht. Een zodanige werkwijze faciliteert partijen in het veld en kan bevorderen dat instellingen in een vroegtijdig stadium met elkaar en waar nodig het bedrijfsleven in overleg treden over het oplossen van een ondoelmatige situatie. Zo kan de adviescommissie haar concept-bevindingen voorleggen aan de betrokken instellingen. Op basis daarvan kunnen instellingen besluiten hun opleidingenaanbod aan te passen en/of andere informatie aan te dragen, zodat bij de advisering aan de Minister hiermee rekening kan worden gehouden. Op basis van het advies van de adviescommissie kan de Minister uiteindelijk een handhavingsbesluit nemen in geval sprake is van niet-naleving van de zorgplichten. In dat besluit brengt de Minister in kaart in hoeverre de zorgplichten zijn nageleefd en waar dat niet zo is, welke stappen door de betrokken instelling(en) gezet moeten worden om dit te herstellen. In geschillen tussen partijen die niet aan de wettelijke zorgplichten raken, is er geen reden voor de Minister om op te treden. De wet wordt dan immers niet overtreden. Voorts kan de Minister de adviescommissie altijd zelf om advies vragen over hoe in het kader van de handhaving van de zorgplichten te acteren in ondoelmatige situaties. De adviescommissie zal adviseren op basis van een beleidsregel die gericht is op de handhaving van de zorgplichten uit het onderhavige wetsvoorstel. Verderop in deze nota naar aanleiding van het verslag zal worden aangegeven welke aspecten bij de naleving van de zorgplichten in ieder geval een rol zullen spelen en welke sancties daarbij aan de orde kunnen zijn. De beleidsregel wordt momenteel uitgewerkt en zal zodra deze gereed is ter informatie aan de Tweede Kamer worden gestuurd. De taak en werkwijze van de onafhankelijke adviescommissie zoals bovenomschreven, zullen worden opgenomen in het door de Minister vast te stellen instellingsbesluit voor de adviescommissie. Aldus kent zowel het mbo als het hoger onderwijs één adviescommissie die de Minister adviseert over de doelmatigheid van het opleidingenaanbod. Ook adviseert de voorgestelde onafhankelijke adviescommissie in het mbo, net als de commissie doelmatigheid in het hoger onderwijs, op basis van een beleidsregel.

De leden van de VVD-fractie vragen of het onlangs gewijzigde bekostigingssysteem de juiste prikkels in zich heeft voor instellingen ten aanzien van de werving van deelnemers.

Met het nieuwe bekostigingssysteem worden instellingen gestimuleerd de opleidingen te verkorten en te intensiveren en deelnemers zoveel mogelijk direct op het juiste niveau te laten instromen. Niet eerst niveau 2 of 3 als een deelnemer voldoende vooropleiding heeft voor niveau 4. In die zin geeft het gewijzigde bekostigingssysteem de juiste prikkels ten aanzien van de werving van deelnemers op het juiste niveau. De regering merkt echter wel op dat de bekostiging op basis van aantal deelnemers en diploma’s alleen, onvoldoende waarborgen biedt voor het ontstaan van situaties dat het aantal inschrijvingen de te verwachten vraag van het bedrijfsleven verre overtreft. Het wetsvoorstel macrodoelmatigheid vraagt van instellingen dat zij zich nadrukkelijker rekenschap geven van de vraag op de arbeidsmarkt, zodat de werving van deelnemers zich daartoe goed verhoudt.

De leden van de VVD-fractie vragen of dit wetsvoorstel voldoende tegenwicht biedt tegen de bekostigingsprikkels. Naar verwachting doelen de leden van de VVD-fractie op de bekostigingsystematiek die onder meer gebaseerd is op het aantal deelnemers en aantal afgegeven diploma’s, waardoor niet per definitie gewaarborgd is dat onderwijsinstellingen zich voldoende rekenschap geven van de vraag van de arbeidsmarkt. De regering onderkent dat dit risico in beginsel aanwezig kan zijn. Met onder meer de extra waarborgen in dit wetsvoorstel, de landelijke kwalificatiestructuur, de verplichting om stage te lopen alvorens een diploma te kunnen behalen en de voorgenomen kwaliteitsafspraken in het mbo, is naar de mening van de regering sprake van een afgewogen pakket aan maatregelen om de kwaliteit van het beroepsonderwijs te waarborgen.

De leden van D66-fractie vragen om nader in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat het moeilijk is te plannen voor de arbeidsmarkt en dat de Raad van State daarmee de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ter discussie zou stellen.

Naar de mening van de regering stelt de Raad van State de zorgplicht niet ter discussie. De Raad van State wijst (terecht) op het feit dat ontwikkelingen op de arbeidsmarkt niet altijd zijn te voorzien. De regering onderkent dat. De arbeidsmarkt is immers dynamisch: nieuwe eisen aan gediplomeerden, nieuwe markten door globalisering of technologische ontwikkelingen kunnen de arbeidsmarktrelevantie van een opleiding immers in een ander licht zetten. Om die reden heeft de regering in het wetsvoorstel het begrip «arbeidsmarktperspectief» ingekaderd door daaronder te verstaan: het binnen een redelijke termijn vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. De regering volgt hierbij het ROA dat op basis van empirisch onderzoek concludeert dat arbeidsmarktrelevantie beoordeeld zou moeten worden op basis van arbeidsdeelname (aantal schoolverlaters dat werkt) en onderbenutting (aantal schoolverlaters dat onder niveau werkt).1 Ook de SBB heeft dit in het advies «Opleidingen met een beperkt arbeidsmarktperspectief» aangegeven (voor zover het de verantwoording achteraf betreft). Voor een afgewogen beoordeling of een opleiding al dan niet arbeidsmarktrelevant is, volstaan gegevens over de positie van de gediplomeerden op de arbeidsmarkt niet. Ook gegevens over de toekomstige arbeidsmarktkansen (in de terminologie van de Raad van State: behoefteramingen) zullen in de afweging moeten worden meegenomen (bijvoorbeeld die van ROA of die van de SBB). Op basis van deze gegevens en de specifieke (regionale) context zou het mogelijk moeten zijn om tot een afgewogen oordeel te komen over de vraag of instellingen niet teveel deelnemers inschrijven in relatie tot de vraag van de arbeidsmarkt. In de beleidsregel die richtinggevend zal zijn voor het ingrijpen door de Minister (en het advies van de onafhankelijke adviescommissie) zal bovenstaande nader worden uiteengezet. Ook zal in de beleidsregel worden aangegeven hoe de Minister zal ingrijpen bij onvoldoende arbeidsmarktperspectief. Dit ingrijpen zal erop gericht zijn een situatie te bereiken dat onderwijsinstellingen weer voldoen aan de zorgplichten. Het geven van een waarschuwing met een aantal voorwaarden en/of het opschorten van de bekostiging zijn in eerste aanleg de meest voor de hand liggende sancties. Er zal daarbij altijd rekening moeten worden gehouden met de specifieke regionale context.

De leden van de D66-fractie vragen voorts nader in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat onvoldoende arbeidsmarktperspectief ook kan samenhangen met het feit dat het bedrijfsleven veelal opleidingen in de eigen regio wenst en zich tegelijkertijd niet wil binden aan een minimumafname van gediplomeerden. Dit kan leiden tot versnippering van het aanbod.

De regering onderkent dat de wens van het bedrijfsleven voor het bestaan van opleidingen in de eigen regio versnippering tot gevolg kan hebben. Met de voorgenomen zorgplicht doelmatigheid beoogt de regering situaties waarbij versnippering negatieve consequenties heeft voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs te keren. Van onderwijsinstellingen wordt daarom gevraagd bij het aanbieden van opleidingen ook naar het aanbod van andere (nabijgelegen) instellingen te kijken en af te wegen of het vanuit het perspectief van een doelmatige besteding van overheidsmiddelen wenselijk is een dergelijke opleiding te (blijven) verzorgen.

De leden van de D66-fractie vragen om nader in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat kleine, unieke opleidingen zomaar kunnen verdwijnen, zonder dat een gebrek aan arbeidsmarktperspectief kan worden vastgesteld.

De regering benadrukt het belang van kleine, unieke opleidingen. Deze opleidingen maken over het algemeen ook deel uit van de landelijke kwalificatiestructuur, zodat onderwijsinstellingen deze opleidingen ook bekostigd kunnen aanbieden. Het aanbod van deze opleidingen kan onder druk staan, bijvoorbeeld in geval meerdere instellingen een dergelijke opleiding aanbieden en schaalvoordelen niet gerealiseerd kunnen worden. Met de zorgplicht doelmatigheid heeft de regering de mogelijkheid in te grijpen. Op basis van de handhavingsbevoegdheid van de Minister die gekoppeld is aan deze zorgplicht is het namelijk mogelijk om als ultimum remedium de rechten ten aanzien van opleidingen die de instellingen verzorgen, te ontnemen. Regulering (concentratie) van het aanbod wordt daarmee mogelijk. In aanvulling op het wetsvoorstel heeft de regering nog een aantal aanvullende maatregelen getroffen om het aanbod van kleinschalige, unieke opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief te kunnen waarborgen. Zo worden de prijsfactoren in het bekostigingsstelsel voor kleinschalige, unieke opleidingen opgehoogd (OCW, Prijsfactoren onder de loep, 2014).2 Voorts is een verkenner gevraagd nog dit jaar een advies uit te brengen over de (financiële) haalbaarheid van en het draagvlak voor een nieuwe vakinstelling voor kleinschalig specialistisch vakmanschap. Het advies wordt eind 2014 verwacht. En tot slot voeren de SBB/SOS Vakmanschap pilots uit om tot een goed beeld te komen van wat de beste maatregelen zijn om het aanbod van kleinschalige, unieke opleidingen te waarborgen. De uitkomsten van deze pilots worden eind 2014 verwacht.

3. Wat is het probleem?

De leden van de VVD-fractie vragen of met dit wetsvoorstel de vraag van studenten en de arbeidsmarkt meer centraal komt te staan en minder het aanbod.

De regering is van mening dat met dit wetsvoorstel sprake is van een goed evenwicht tussen vraag en aanbod. De verplichting tot objectieve informatievoorziening over het arbeidsmarktperspectief aan aankomende deelnemers zorgt ervoor dat zij beter geïnformeerd zijn en op basis daarvan een betere keuze kunnen maken. Voor deelnemers zullen de kansen op de arbeidsmarkt- naast aspecten als intrinsieke motivatie – een belangrijke rol spelen. Voorts dwingt de voorgenomen aanscherping van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief, in combinatie met een onafhankelijke adviescommissie, instellingen om zich bij het aanbieden van opleidingen nadrukkelijker dan nu het geval is rekenschap te geven van de vraag van de arbeidsmarkt. Dit alles wordt ondersteund door de voorgenomen afspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven, zoals die zijn uiteengezet in de adviezen van de SBB die in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zijn vermeld (zie par. 11, blz. 15 e.v).

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre met dit wetsvoorstel voldoende sprake is van een balans tussen enerzijds de noodzaak om nieuwe opleidingen te starten, gezien de veranderende vraag van de arbeidsmarkt, en anderzijds tegelijkertijd toch sprake is van heldere omschrijving van beroepen en afstudeerrichtingen zodat scholieren worden opgeleid voor een baan na hun studie.

Met dit wetsvoorstel blijft de situatie gehandhaafd die inhoudt dat bekostigde onderwijsinstellingen alleen bekostigde opleidingen kunnen aanbieden als deze zijn opgenomen in de landelijke kwalificatiestructuur. Door het vaststellen van deze kwalificatiestructuur, op voorstel van het bedrijfsleven en het onderwijs, kan men gericht opgeleid worden voor de arbeidsmarkt. Met de voorgenomen introductie van keuzedelen binnen deze nieuwe structuur krijgen instellingen goede mogelijkheden om op specifieke regionale wensen in te spelen. Bovendien kan, op voorstel van het bedrijfsleven en het onderwijs, een nieuw kwalificatiedossier of een nieuwe kwalificatie worden vastgesteld, wat ertoe bijdraagt dat de landelijke kwalificatiestructuur voldoende toegerust is om, indien noodzakelijk, in te spelen op een veranderende vraag van de arbeidsmarkt. Voorts is in de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» aangegeven dat het op experimentele basis ook mogelijk wordt om nieuwe innovatieve opleidingen te starten, die gebaseerd zijn op onderdelen uit meerdere kwalificaties.3 De zorgplicht arbeidsmarktperspectief vraagt – in aanvulling daarop – van instellingen zich ervan te vergewissen dat deelnemers na afronding van hun opleiding moeten kunnen rekenen op een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Dit alles biedt naar de mening van de regering voldoende waarborgen voor een goede balans tussen enerzijds innovatie van het opleidingenaanbod en anderzijds herkenbaarheid voor de deelnemer.

De leden van de VVD-fractie vragen of een vrijwillige bijsluiter voldoende is om instellingen te bewegen aankomende deelnemers goed te informeren over het arbeidsmarktperspectief per opleidingsniveau.

De regering wijst erop dat met het onderhavige wetsvoorstel instellingen worden verplicht aankomende deelnemers te informeren over onder meer het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. Deze informatievoorziening is daarmee niet vrijwillig.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering heeft overwogen de bijsluiter te verplichten zoals in het hoger onderwijs ook het geval is. De leden van de VVD-fractie vragen voorts om het door de Onderwijsraad voorgestelde «stoplichtensysteem» in de beantwoording te betrekken.

De regering wijst erop dat met dit wetsvoorstel, net als in het hoger onderwijs, wordt beoogd objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers verplicht te stellen. Door het ontbreken van het Inspectieoordeel in de huidige bijsluiter kan met de bijsluiter in de huidige vorm niet worden voldaan aan de wettelijke verplichting tot informatievoorziening zoals opgenomen in dit wetsvoorstel. Dit betekent dat de huidige bijsluiter zou moeten worden uitgebreid met het Inspectieoordeel of dat op een andere wijze zal moeten worden voorzien in het kenbaar maken van het Inspectieoordeel. De indicatoren in de door de SBB voorgestelde bijsluiter spelen zeker een rol als «knipperlichtnorm».4 Zo zal bijvoorbeeld de score op de indicator «kans op werk» een reden kunnen zijn voor aankomende deelnemers om al dan niet voor een bepaalde opleiding te kiezen.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe een situatie heeft kunnen ontstaan dat 40% van de beroepsopleidingen minder dan 18 deelnemers heeft.

De regering wijst erop dat in het mbo bekostigde instellingen vrij zijn om bekostigde opleidingen te starten die onderdeel zijn van de landelijke kwalificatiestructuur (voor vakinstellingen en aoc’s is deze ruimte wettelijk begrensd). Er is geen wettelijke ondergrens in het aantal deelnemers alvorens een opleiding gestart kan worden. Dit heeft in combinatie met een bekostigingssystematiek die voor een belangrijk deel is gebaseerd op aantal deelnemers en de wens van het bedrijfsleven om opleidingen zoveel mogelijk in de eigen regio te hebben, een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van deze situatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het lonend was voor instellingen om kleine opleidingen in stand te houden.

De regering wijst erop dat het binnen de wettelijke kaders aan de onderwijsinstelling is welke opleidingen al dan niet worden aangeboden. Het kan voor instellingen aantrekkelijk zijn om kleine opleidingen aan te bieden. Zo kan het aanbieden van veel opleidingen een manier zijn om aantrekkelijk te zijn voor aankomende deelnemers en (mede) daardoor zoveel mogelijk te kunnen groeien als instelling. Ook kan het bedrijfsleven vragen om opleidingen die zoveel mogelijk in de eigen regio worden verzorgd. Een breed aanbod met veel kleine opleidingen kan het gevolg zijn. Zo kan een ondoelmatig opleidingenaanbod ontstaan; om dit tegen te gaan wordt met dit wetsvoorstel een zorgplicht doelmatigheid geïntroduceerd die van onderwijsinstellingen vraagt alleen opleidingen aan te bieden waarvan de verzorging doelmatig is gelet op het geheel van voorzieningen. De Minister krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om in te grijpen als aan deze zorgplicht niet wordt voldaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre zelfregulering verandering kan brengen in de reductie van het aantal kleine opleidingen.

De regering is van mening dat zelfregulering zeker een bijdrage kan leveren aan het tot stand brengen van minder kleine opleidingen. In de praktijk is dit ook zichtbaar. Zo zijn er regio’s die zich kenmerken door een krimp van deelnemers wat tot gevolg heeft dat instellingen elkaar opzoeken en bijvoorbeeld opleidingen gezamenlijk vormgeven of uitruilen. Instellingen zullen dat in beginsel alleen doen als zij daar baat bij hebben. In die gevallen waar partijen er niet uitkomen, kunnen zij dit onder de aandacht van de onafhankelijke adviescommissie brengen. De adviescommissie zal de Minister adviseren over de handhaving van de wettelijke zorgplichten.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de regering gaat voorkomen dat er tekorten ontstaan in specifieke vakgebieden.

De overheid kan onderwijsinstellingen niet dwingen bepaalde opleidingen aan te bieden. Ook kan de overheid deelnemers niet dwingen deze opleidingen te gaan volgen. Dat verandert niet met dit wetsvoorstel. Wel beoogt de regering met dit wetsvoorstel dat instellingen aankomende deelnemers zo goed mogelijk informeren over onder meer het arbeidsmarktperspectief van een opleiding. Goede informatievoorziening kan de keuzes van deelnemers veranderen en eraan bijdragen dat tekorten zich in de toekomst minder snel zullen voordoen. Tegelijkertijd moet onderkend worden dat informatievoorziening alleen nooit voldoende kan zijn. Zo zal het bedrijfsleven ook veel duidelijker de toekomstige arbeidsmarktvraag moeten articuleren en een aantrekkelijk beroepsperspectief moeten schetsen. Een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt blijft immers een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijs en bedrijfsleven. Het Techniekpact is een goed voorbeeld hoe onderwijs, bedrijfsleven en overheid gezamenlijk de handen ineengeslagen hebben om de aansluiting te verbeteren.

De leden van SP-fractie vragen hoe zal worden omgegaan met kleine opleidingen die sluiten omdat zij niet rendabel genoeg zijn.

De lumpsumfinanciering geeft de onderwijsinstelling de ruimte om de beschikbare financiële middelen te heralloceren. Het is uiteindelijk de beslissing van de instelling om kleine opleidingen – gegeven de ruimte om te heralloceren – toch te sluiten. Bij kleine opleidingen kan dat een bedrijfseconomisch verstandige afweging zijn. Deelnemers die deze opleiding desondanks willen volgen zullen mogelijk verder moeten reizen. Met het wetsvoorstel studievoorschot komt een OV-kaart voor 16–17-jarige mbo‘ers beschikbaar. Dit vergroot de mogelijkheden voor deze groep jongeren om onderwijs te volgen bij een verderaf gelegen opleiding. Specifiek aandacht vragen echter kleinschalige, unieke opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief. In het antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie is de regering nader ingegaan op het waarborgen van het aanbod van dit type opleidingen (zie paragraaf 2).

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat kleine opleidingen per definitie niet arbeidsmarktrelevant zijn.

De regering is geenszins van mening dat kleine opleidingen per definitie niet arbeidsmarktrelevant zijn. Er zijn voorbeelden van kleine opleidingen (bijvoorbeeld in de techniek en de meer ambachtelijke opleidingen) met een hoge arbeidsmarktrelevantie.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre een doelmatigere spreiding het in stand houden van deze kleine opleidingen bevordert.

De regering beoogt met de zorgplicht doelmatigheid dat instellingen zich bij het aanbieden van opleidingen vergewissen van vergelijkbaar aanbod bij andere instellingen (in de regio). In een regio waar bijvoorbeeld twee instellingen een identieke technische en kostbare opleiding met relatief weinig deelnemers aanbieden, kan het onderling uitruilen van een dergelijke opleiding en/of gezamenlijk exploiteren van voorzieningen bijdragen aan een betere onderwijskwaliteit en zorgen voor continuïteit. Een kostbare opleiding met relatief weinig deelnemers is immers financieel kwetsbaarder dan diezelfde opleiding met meer deelnemers: fluctuaties in deelnemersaantallen kunnen gemakkelijker worden opgevangen.

De leden van de SP-fractie vragen wat het effect van de bezuiniging van € 120 miljoen op het budget van deze kleine opleidingen is.

De bezuiniging van € 120 miljoen zonder aanpassingen in het opleidingenaanbod en aantal deelnemers per opleiding leidt ertoe dat het budget voor een opleiding afneemt. Verwacht mag worden dat de maatregelen uit het wetsvoorstel in combinatie met een korting op het macrobudget van € 120 miljoen, instellingen stimuleert het eigen opleidingenaanbod onder de loep te nemen en over kleine opleidingen, die kwetsbaar zijn op de punten kwaliteit en/of financiële continuïteit, met andere instellingen (in de regio) in gesprek te gaan over wie welke opleiding het beste zou kunnen verzorgen. De korting op het macrobudget hoeft in dat geval geen negatief effect te hebben op het budget voor kleine opleidingen. In tegendeel, concentratie van het aanbod zou zelfs tot een financieel meer solide aanbod van deze opleidingen kunnen leiden.

De leden van de SP-fractie vragen op welk moment wel en niet voldaan wordt aan de zorgplicht doelmatigheid.

De regering benadrukt dat de zorgplicht instellingen verplicht zich ervan te vergewissen of het verzorgen van een beroepsopleiding, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Een laag deelnemersaantal is een indicatie van een mogelijke ondoelmatige situatie. Zo concludeert onderzoek dat een deelnemersaantal van achttien per beroep en opleidingslocatie een signaal (en niet meer dan dat) voor een mogelijke ondoelmatige situatie kan zijn.5 Een laag deelnemersaantal kan echter nooit meer zijn dan een signaal. Zo kunnen onderwijsinstellingen ook bij kleine opleidingen erin slagen het aanbod doelmatig vorm te geven, bijvoorbeeld door groepen van verschillende opleidingen samen te voegen. Of al dan niet aan het doel van de zorgplicht wordt voldaan, hangt immers af van de specifieke (regionale) context. Dit maakt het op voorhand ook niet mogelijk om aan te geven wanneer hier wel en niet aan wordt voldaan.

De leden van de SP-fractie vragen welke sanctie kan worden opgelegd en daarbij ook concrete voorbeelden te geven.

Met dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij niet-naleving van de zorgplicht doelmatigheid en de zorgplicht arbeidsmarktperspectief een bekostigingssanctie op te leggen. Tevens maakt dit wetsvoorstel het mogelijk een formele waarschuwing af te geven. Indien geen gevolg is gegeven aan de waarschuwing, kan de Minister in het uiterste geval ten aanzien van een opleiding besluiten de rechten als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) te ontnemen. De wijze van sanctioneren zal afhangen van de mate van overtreding. Om die reden zal ieder individueel geval op zijn eigen merites beoordeeld moeten worden. Een fictief voorbeeld van een mogelijke ondoelmatige situatie is de situatie waarin een onderwijsinstelling overweegt een nieuwe opleiding te starten en daardoor een kapitaalintensieve opleiding van een andere onderwijsinstelling in die regio onrendabel maakt. In het geval dat die instelling daadwerkelijk zou starten met de nieuwe opleiding zou de ultieme sanctie kunnen zijn dat de onderwijsinstelling de rechten wordt ontnomen om deze nieuwe opleiding door de overheid bekostigd aan te bieden.

Genoemde leden vragen in hoeverre dit voorstel verschilt van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

Met de huidige zorgplicht arbeidsmarktperspectief is het niet mogelijk in te grijpen indien sprake is van kleine opleidingen die op macroniveau zorgen voor een ondoelmatige aanwending van de rijksbijdrage, maar (vooralsnog) wel arbeidsmarktperspectief hebben. Met dit wetsvoorstel wordt de zorgplicht arbeidsmarktperspectief aangescherpt door aan te geven dat onder arbeidsmarktperspectief in ieder geval wordt verstaan het tijdig vinden van een baan op niveau. Ook het sanctierepertoire wordt verbreed. Op dit moment kent de WEB in het geval van onvoldoende arbeidsmarktperspectief alleen de mogelijkheid om de rechten te ontnemen. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om alvorens over te gaan tot ontnemen van rechten een bekostigingssanctie op te leggen dan wel een formele waarschuwing af te geven. Indien vervolgens binnen de gestelde termijn geen gevolg wordt gegeven aan de waarschuwing kan gekozen worden voor de ultieme sanctie, te weten het ontnemen van rechten. Op deze wijze kan op een constructieve wijze het niet naleven van de zorgplichten hersteld worden, terwijl instellingen de tijd krijgen om hun opleidingenaanbod beter in lijn te brengen met het aanbod van andere instellingen (in de regio) en de vraag van het bedrijfsleven.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de benodigde maatregelen niet genomen kunnen worden binnen het huidige kader van wetgeving.

Binnen de huidige kaders is reeds het een en ander mogelijk, maar niettemin zijn aanvullende maatregelen gewenst. Zo zijn instellingen op basis van de huidige wetgeving niet verplicht informatie over o.a. het arbeidsmarktperspectief van beroepsopleidingen aan aankomende deelnemers (studenten) te verstrekken, terwijl juist deze informatie een grote rol kan spelen bij het maken van een weloverwogen keuze voor een opleiding. Ook kent de huidige wetgeving geen verplichting voor instellingen tot het melden van het voornemen te starten of te stoppen met een opleiding. Het tijdig bekend maken van een voornemen om met bepaalde opleidingen te starten of te stoppen is echter noodzakelijk voor het entameren van het gesprek tussen instellingen onderling en tussen instellingen en het bedrijfsleven over een doelmatig aanbod binnen de regio dat voldoende arbeidsmarktperspectief biedt. Om die reden is het naast de zorgplicht voor arbeidsmarktperspectief ook van belang dat er een verplichting is dat een opleiding alleen dan aangeboden wordt als de verzorging van de opleiding, gelet op het geheel van de voorzieningen, doelmatig is. De nieuwe zorgplicht doelmatigheid grijpt daarop aan. Het sanctierepertoire wordt ook verbreed. Zo wordt het in geval niet wordt voldaan aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief mogelijk om de bekostiging op te schorten of een waarschuwing met een aantal voorwaarden te geven. Het huidige kader biedt alleen de mogelijkheid tot het ontnemen van rechten. Een dergelijke sanctie is te zwaar voor situaties waarin weliswaar een deel van de gediplomeerde schoolverlaters een jaar na diplomering werkloos is, maar nog steeds een veel groter deel van de gediplomeerde schoolverlaters wel een baan heeft. Met het ontnemen van rechten van de gehele opleiding kan het bedrijfsleven helemaal niet meer rekenen op gediplomeerden, terwijl met een lichtere sanctie (opschorten of korten bekostiging, waarschuwing) de instelling ook aangespoord kan worden tot het realiseren van een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering gaat doen om te voorkomen dat als gevolg van de financiële korting kleine, maar betekenisvolle opleidingen in de knel komen of verdwijnen.

Voor het antwoord daarop verwijst de regering naar het hiervoor gegeven antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de D66-fractie (zie paragraaf 2). Daarin is ingegaan op het waarborgen van het aanbod van dit type opleidingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het beroepsonderwijs tekortschiet in een doelmatig aanbod van opleiding.

Van het beroepsonderwijs wordt gevraagd dat het zich rekenschap geeft van de omgeving. Dit gaat dikwijls goed. Zo zijn er goede voorbeelden van samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen onderling en/of tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Tegelijkertijd zijn ook ondoelmatigheden in het aanbod zichtbaar, zoals ook de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel laat zien. Belangrijke oorzaak dat het beroepsonderwijs soms tekortschiet in een doelmatig aanbod is dat het stelsel gebaseerd is op de vrijheid van onderwijsinstellingen om opleidingen aan te bieden, aankomende deelnemers onvoldoende informatie hebben over o.a. de baankansen en er geen goed instrumentarium is om in een ondoelmatige situatie een passende oplossing te vinden.

De genoemde leden vragen verder waarom de financiële korting op het macrobudget proportioneel is en niet leidt tot kwaliteitsverlies.

De regering is van mening dat de financiële korting niet tot kwaliteitsverlies hoeft te leiden als instellingen op basis van de beoogde bepalingen in het wetsvoorstel en de korting ook daadwerkelijk overgaan tot het doelmatiger inrichten van het opleidingenaanbod, bijvoorbeeld door het uitruilen van kleine opleidingen met andere instellingen in de regio en/of het gezamenlijk exploiteren van deze opleidingen. Specifiek voor het in stand houden van kleine, unieke opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief creëert de regering aanvullende waarborgen zoals eerder is uiteengezet (zie paragraaf 2).

4. Doelstelling

De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak nalevingsonderzoeken door de Inspectie van het Onderwijs hebben plaatsgevonden, bij welke instellingen en wat de conclusies daarvan waren.

Er hebben de afgelopen jaren geen nalevingsonderzoeken plaatsgevonden. Er zijn wel enkele signalen geweest die een aanleiding hadden kunnen zijn voor het starten van een dergelijk onderzoek. Op grond van het onderzoek van de signalen bleek geen reden te zijn voor een nalevingsonderzoek.

Genoemde leden vragen om op basis van die nalevingsonderzoeken een algemene conclusie te trekken ten aanzien van macrodoelmatigheid en het bestaande aanbod.

Door het ontbreken van nalevingsonderzoeken is geen conclusie te trekken ten aanzien van de macrodoelmatigheid en het bestaande aanbod. Wel heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) in 2010 een verkennend onderzoek uitgebracht naar de naleving van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief bij onderwijsinstellingen. Algemene conclusie uit dit onderzoek was dat aan deze plicht wat betreft het aanbod aan opleidingen en de informatieverstrekking aan deelnemers op nog slechts heel beperkte schaal invulling wordt gegeven. Dit onderzoek is betrokken bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel.6

De leden van de VVD-fractie vragen of het huidige stelsel naar behoren functioneert ten aanzien van het bestaande aanbod.

De regering is van mening dat het huidige stelsel niet helemaal naar behoren functioneert. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet welke problemen zich voordoen op het vlak van een onvoldoende aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt en een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage. Deze problemen zijn de aanleiding geweest voor dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering hun beoordeling deelt dat het van belang is dat jongeren niet alleen een baan vinden, maar dat deze baan ook op het niveau is waarvoor zij zijn opgeleid.

De regering deelt deze beoordeling. Mede daarom is ervoor gekozen om in het wetsvoorstel de zorgplicht arbeidsmarktperspectief aan te scherpen. Zo is duidelijk gemaakt dat onder arbeidsmarktperspectief in ieder geval wordt verstaan het tijdig vinden van een baan op niveau van de gevolgde opleiding.

Genoemde leden vragen hoe de regering tegenover het pleidooi van het bedrijfsleven staat dat als criterium gaat gelden dat mbo-ers ook een baan in het verlengde van de opleiding vinden, zoals de SBB heeft geadviseerd (advies «Opleidingen met een beperkt arbeidsmarktperspectief»).

De regering wijst erop dat de SBB in het desbetreffende advies aangeeft dat voor de verantwoording achteraf het arbeidsmarktperspectief beoordeeld moet worden aan de hand van indicatoren die iets zeggen over het al dan niet hebben van een baan en het niveau van de baan van gediplomeerde schoolverlaters. Het advies van de SBB sluit daarmee goed aan bij de nadere inkadering van arbeidsmarktperspectief zoals opgenomen in het overhavige wetsvoorstel. Voorts adviseert de SBB voor het overleg in de regio ook indicatoren te betrekken die iets zeggen over het perspectief dat schoolverlaters een baan in het verlengde van de opleiding kunnen vinden. De regering kan zich goed voorstellen dat dergelijke indicatoren worden betrokken in regionaal overleg. Dit kan immers een bijdrage leveren aan een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering in de beoordeling van opleidingen het pleidooi van het bedrijfsleven betrekt dat mbo’ers ook werk in het verlengde van de opleiding moeten vinden.

In het wetsvoorstel is de zorgplicht arbeidsmarktperspectief aangescherpt door aan te geven dat het in ieder geval moet gaan om het tijdig vinden van een baan op niveau van de opleiding. In de handhaving zal vanzelfsprekend deze nadere inkadering worden gevolgd. Hiermee wordt aangesloten bij het advies van de SBB over opleidingen met een beperkt arbeidsmarktperspectief evenals onderzoek van het ROA7.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de beschikbaarheid van stageplaatsen een indicator kan en moet zijn bij de beoordeling van macrodoelmatigheid.

De regering onderstreept het belang van de beschikbaarheid van stageplaatsen als indicatie voor het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. Tegelijkertijd merkt de regering op dat een dergelijke indicator nooit voldoende kan zijn voor een afgewogen oordeel over arbeidsmarktperspectief; dit laat het voorbeeld van de leden van de PvdA-fractie over zorgopleidingen treffend zien.

Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om oplossingen naderbij te brengen voor een gebrek aan stages, terwijl op termijn een behoefte aan personeel bestaat.

De regering wijst erop dat het van belang is dat in die situaties onderwijs en bedrijfsleven met elkaar in gesprek gaan over het belang van voldoende stageplaatsen en dat het bedrijfsleven haar verantwoordelijkheid neemt om verder te kijken dan de dag van vandaag. Het zou niet zo moeten zijn dat deelnemers nu geen stage kunnen vinden terwijl over een aantal jaar een tekort aan werknemers wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen bestaat de mogelijkheid om een deel van de stage op een simulatieplek te doen. Aan deze uitzondering is een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet het arbeidsmarktperspectief zijn gegarandeerd en moet voorts sprake zijn van draagvlak bij zowel het onderwijs als het (regionale) bedrijfsleven. Vanuit het belang van de deelnemers en de Nederlandse economie in brede zin blijft het aanbieden van voldoende stageplaatsen door het bedrijfsleven echter veruit te prefereren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de observatie van de Raad van State deelt dat een tekort aan stageplaatsen een indicator is voor het arbeidsmarktperspectief.

De regering deelt deze observatie. Tegelijkertijd kan een tekort aan stageplaatsen nooit de enige indicator zijn, ook de perspectieven op een baan na afronding van de opleiding zullen moeten worden meegewogen in het oordeel of een opleiding al dan niet een arbeidsmarktperspectief heeft.

Deze leden vragen hoe de regering genoemde observatie betrekt in het wetsvoorstel.

De beschikbaarheid van stageplaatsen zal worden betrokken bij het vaststellen en vervolgens het toepassen van de beleidsregels omtrent de uitoefening van de bevoegdheid van de Minister tot het ontnemen van rechten aan een opleiding indien niet voldaan is aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het overleg en onderlinge afstemming wordt bewerkstelligd en welke rol het ministerie hierin speelt.

Om te kunnen voldoen aan de zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid is het van belang goed zicht te hebben op de vraag van het bedrijfsleven en het opleidingenaanbod van instellingen (in de regio). Het voeren van een periodiek overleg, bij voorkeur in een arbeidsmarktregio omdat daarin zowel onderwijs, bedrijfsleven als gemeenten zijn vertegenwoordigd, ligt daarbij voor de hand. Het advies over de werkwijze die onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB hebben opgesteld, ondersteunt dit ook. Daar waar betrokkenen er niet in slagen om ondoelmatigheden in het aanbod zelf weg te nemen, kunnen zij dit onder de aandacht van de onafhankelijke adviescommissie brengen met het verzoek hen te adviseren over een oplossing. Verder kan de Minister de adviescommissie altijd zelf om advies vragen over hoe in het kader van de handhaving van de zorgplichten te acteren in ondoelmatige situaties. Door dit sluitstuk kan de overheid ook een indirecte rol spelen bij het entameren van een overleg tussen betrokken partijen. Zo zal alleen al het verzoek van de Minister aan de adviescommissie om te adviseren over een mogelijk ondoelmatige situatie, ertoe kunnen leiden dat betrokkenen het overleg met elkaar gaan voeren.

De leden van de SP-fractie vragen of er afspraken worden gemaakt tussen de instellingen en de regering over de precieze inzet van eenieder bij het entameren van onderling overleg.

Het ligt niet in de rede dat hierover afspraken zullen worden gemaakt. Wel is het zo dat hoe meer ondoelmatigheden door betrokkenen zelf worden opgelost, hoe kleiner de rol voor de overheid zal zijn om handhavend op te treden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering dan toch kiest voor een (landelijk opgelegde) doelmatigheidstoets zoals de voorgestelde zorgplicht doelmatigheid.

Met dit wetsvoorstel hoeft een instelling geen goedkeuring van de overheid te krijgen alvorens een opleiding te starten. Dit is bijvoorbeeld een verschil met het wettelijk kader voor het hoger onderwijs. De zorgplicht doelmatigheid legt de onderwijsinstelling wel de verplichting op een opleiding alleen aan te bieden als de verzorging van die opleiding, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Het is daarmee in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling om de afweging te maken of een opleiding doelmatig is. Daarbij dient de onderwijsinstelling te kijken naar het geheel van de voorzieningen binnen de regionale dan wel de landelijke context (afhankelijk van het bereik van de opleiding). De invulling daarvan kan evenwel per opleiding, per instelling en per regio verschillen.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het wetsvoorstel vooral een economische insteek kent en dat de waardering voor pluriformiteit van het aanbod ontbreekt.

De regering is van mening dat het wetsvoorstel een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van de centrale opgave van het beroepsonderwijs, die inderdaad breder is dan het voorbereiden op de arbeidsmarkt. Dat laat onverlet dat ook in een pluriform aanbod het van belang is dat het onderwijs goed aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt en sprake is van een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage. Alleen in die gevallen waarin het evident is dat één van de zorgplichten niet wordt nageleefd en instellingen geen stappen zetten om hieraan te voldoen, zou de situatie kunnen ontstaan dat de Minister de ultieme sanctie moet nemen om de rechten aan een opleiding te ontnemen. Het is in dat geval denkbaar dat het belang van een pluriform aanbod minder zwaar weegt dan bijvoorbeeld het ervoor zorgen dat gediplomeerden ook daadwerkelijk perspectief hebben op het vinden van een baan. Alvorens dit zware middel te gebruiken, zijn andere, lichtere sancties (bekostiging, waarschuwing) mogelijk om instellingen te stimuleren om, met behoud van een pluriform aanbod, aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Zo kunnen instellingen die in een regio gezamenlijk te veel deelnemers inschrijven in het licht van de vraag van de arbeidsmarkt, met elkaar afspraken maken over de omvang van de instroom van deelnemers zodat uiteindelijk de kans op een baan voor gediplomeerden toeneemt.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering vertrouwt op afspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven, terwijl het diffuse karakter van arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid een constructieve dialoog in de weg staat.

Met het wetsvoorstel is de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ingekaderd. Zo is arbeidsmarktperspectief afgebakend door in de wet op te nemen dat het in ieder geval gaat om het tijdig vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Daarmee sluit het wetsvoorstel aan bij adviezen van onderwijs en bedrijfsleven, die onder regie van de SBB tot stand zijn gebracht. Doordat genoemde zorgplicht aansluit bij het zelf ontwikkelde kader van het onderwijs en bedrijfsleven, wordt de kans op een goede naleving van de zorgplicht vergroot.

De leden van de D66-fractie vragen wat het plan van aanpak is, indien er ondanks afspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven, toch een versnippering van opleidingen blijft bestaan. Deze leden vragen daarbij specifiek in te gaan op het aanbod van kleine opleidingen.

Indien de zorgplichten niet worden nageleefd en belanghebbenden geen aanzet doen om hierin verandering te brengen, komt de overheid in beeld om ondoelmatigheden in het aanbod te corrigeren. De gedachte is dat de Minister zich bij de toepassing van zijn bevoegdheid tot het ontnemen van rechten kan laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. De ultieme sanctie die de Minister kan treffen, is het ontnemen van rechten aan een opleiding. Deze sanctie kan betekenen dat een kleine opleiding door een instelling niet meer bekostigd kan worden aangeboden. Alvorens hiertoe over te gaan, zijn lichtere sancties zoals het geven van een waarschuwing met een aantal voorwaarden mogelijk. Als gevolg hiervan zouden instellingen er voor kunnen kiezen om opleidingen gezamenlijk op één locatie te verzorgen om zo een doelmatiger aanbod te realiseren. In de praktijk is ook zichtbaar dat instellingen die dit belang onderkennen, dit als een manier zien om kwalitatief hoogstaand en doelmatig onderwijs te realiseren. Een specifiek aandachtspunt betreft kleine, unieke opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief. Die wenst de regering juist graag te behouden. In het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de D66-fractie is hierop nader ingegaan.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten hoe ervoor te zorgen dat instellingen een externe oriëntatie op gestructureerde wijze uitvoeren.

De adviezen die onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB, hebben opgesteld laten naar de mening van de regering duidelijk zien dat onderwijs en bedrijfsleven de noodzaak onderkennen van een goede externe oriëntatie. Ook de nieuwe governance code van de MBO Raad benadrukt het belang van het hebben van goede verbindingen met alle relevante stakeholders. Deze vormen van zelfregulering werken nadrukkelijk ondersteunend bij de naleving van de zorgplichten uit het onderhavige wetsvoorstel. Zonder een degelijke externe oriëntatie kan naar de mening van de regering ook niet worden voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit de zorgplichten. Daar waar de externe oriëntatie tekortschiet en (als gevolg daarvan) de zorgplichten niet worden nageleefd, kan de overheid ingrijpen om hier een einde aan te maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarin instellingen nu tekort schieten in het naleven van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

Gemiddeld genomen is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt op orde. Zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is echter voor een aantal grote opleidingen de vraag naar gediplomeerden aanzienlijk lager dan het aanbod.8 Deze opleidingen kenmerken zich over een meerjarige periode door een substantieel hogere werkloosheid onder gediplomeerden en/of door veel gediplomeerden die onder het niveau van de opleiding werkzaam zijn. Hier tegenover staan sectoren met een groeiende vraag naar mbo-gediplomeerden.9 Dit laat naar de mening van de regering zien dat instellingen tekort schieten in het naleven van de zorgplicht.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de waarde van pluriformiteit in dit wetsvoorstel wordt erkend naast doelmatigheid en arbeidsmarktrelevantie.

De regering heeft deze vraag hiervoor beantwoord in reactie op een vraag van de leden van de CDA-fractie en verwijst kortheidshalve dan ook naar dit antwoord.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de zorg dat het streven naar macrodoelmatigheid ten koste gaat van pluriformiteit en diversiteit en mogelijk leidt tot een monopolie van één onderwijsinstelling in een regio.

Een macrodoelmatig aanbod hoeft geenszins te leiden tot een monopolie van één onderwijsinstelling. Zo kunnen instellingen in een regio gezamenlijk afspraken maken over de omvang van de instroom van deelnemers om ervoor te zorgen dat niet teveel jongeren worden opgeleid gezien de vraag van de arbeidsmarkt. Zo kan met behoud van een pluriform aanbod een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt worden bewerkstelligd. Ook in geval sprake is van een ondoelmatige aanwending van de rijksbijdrage door het bestaan van meerdere kleine opleidingen in een regio kunnen gezamenlijke afspraken soelaas bieden om aan de zorgplicht doelmatigheid te voldoen. Zo kan samenwerking tussen instellingen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van één gebouw met kwalitatief hoogwaardige toerusting, ervoor zorgen dat pluriform aanbod op een doelmatige wijze gerealiseerd wordt.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat de ontwikkelingen en behoefte op arbeidsmarkt vaak moeilijk in te schatten zijn.

De regering heeft zich hiervan rekenschap gegeven. Voor een nadere beschouwing wordt verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag hierover van de leden van de D66-fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de informatieplicht met betrekking tot het arbeidsmarktperspectief meer verwachtingen wekt dan de instelling kan waarmaken.

Op verzoek van de overheid heeft de SBB met alle relevante stakeholders een studiebijsluiter ontwikkeld. De gedachte is om door middel van deze bijsluiter aan deze wettelijke verplichting te voldoen. In deze bijsluiter zijn indicatoren opgenomen die zicht geven op het toekomstige arbeidsmarktperspectief (het betreft de indicatoren: kans op stage en kans op werk). Dat neemt niet weg dat de arbeidsmarkt dynamisch is en het altijd de vraag is in hoeverre voorspellingen daadwerkelijk uitkomen. Aan deze indicatoren kunnen deelnemers dan ook geen rechten ontlenen. Alleen in die gevallen waarin evident sprake is van het niet-naleven van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief zal ook tot ingrijpen kunnen worden overgegaan.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de noodzaak is van de informatieplicht aan aankomende deelnemers als met het wetsvoorstel een doelmatig aanbod kan worden gerealiseerd.

De informatieplicht is een cruciaal onderdeel om te komen tot een doelmatiger aanbod. Het arbeidsmarktperspectief van door instellingen aangeboden opleidingen is expliciet onderdeel van de te verstrekken informatie. De kans dat onverhoopt gekozen wordt voor een opleiding met een geringe baankans, wordt daarmee kleiner. Met behulp van het verstrekken van goede informatie over een opleiding aan aankomende deelnemers en door goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven wordt een doelmatig opleidingenaanbod gestimuleerd.

Genoemde leden vragen waarom geschetste problemen niet in de sfeer van zelfregulering en bijbehorende geschillenbeslechting kunnen worden verholpen. Kan bijvoorbeeld worden voorzien in de mogelijkheid voor de Minister om ondoelmatige situaties voor te leggen aan de geschillencommissie?

De regering wijst erop dat met zelfregulering mogelijk niet alle knelpunten met betrekking tot een goede aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt en doelmatige spreiding van dat aanbod worden opgelost. Zo is denkbaar dat onderwijsinstellingen en bedrijfsleven geen geschil hebben over onvoldoende arbeidsmarktperspectief, terwijl de zorgplicht niet wordt nageleefd omdat gediplomeerden onvoldoende perspectief hebben op het vinden van een baan op niveau. Het bedrijfsleven heeft immers de keuze uit een relatief grote groep gediplomeerden en zal alleen de beste gediplomeerden een baan willen aanbieden. Onderwijsinstellingen kunnen rekenen op een groter aantal deelnemers waardoor de totale bekostiging voor de instelling toeneemt. In die gevallen is de Minister vanuit diens stelselverantwoordelijkheid aan zet. De Minister moet eventueel ingrijpen kunnen baseren op een eigen oordeel. Om die reden is met het wetsvoorstel ervoor gekozen dat de Minister zich kan laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. Bovendien heeft de SBB inmiddels aangegeven geen geschillencommissie in te stellen, zoals is weergegeven in het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2.

5. Versterken van zelfregulering

De leden van de VVD-fractie vragen bij wie de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief is belegd.

De zorgplicht wordt door de Inspectie van het Onderwijs gehandhaafd. De Inspectie maakt in de handhaving van de zorgplicht onderscheid tussen bestaande en nieuwe opleidingen.

Deze leden vragen wanneer de Inspectie een nalevingsonderzoek doet.

Een nalevingsonderzoek wordt gestart als het waarschijnlijk lijkt dat de zorgplicht arbeidsmarktperspectief door een onderwijsinstelling niet wordt nageleefd bij het starten van een nieuwe opleiding. In geval van een nalevingsonderzoek bij nieuw gestarte opleidingen kijkt de Inspectie naar de onderbouwing van het besluit en het overleg met het betrokken bedrijfsleven en met andere instellingen in de regio. In het nalevingsonderzoek wordt ook aandacht besteed aan de informatievoorziening aan deelnemers over het arbeidsmarktperspectief. Op dit moment volgt bij bestaande opleidingen geen nalevingsonderzoek. Reden daarvoor is dat het arbeidsmarktperspectief in wet- en regelgeving thans onvoldoende is ingekaderd waardoor het voor de Inspectie moeilijk handhaafbaar is. Bovendien kan de Inspectie in de positie van marktmeester terechtkomen als een regionale arbeidsmarkt door meerdere instellingen «bediend» zou worden. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt beoogd aanknopingspunten voor naleving van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief te geven.

De leden van de VVD-fractie vragen ook wanneer scholen verantwoordelijk zijn. De onderwijsinstellingen zijn op grond van de wet in alle gevallen verantwoordelijk voor het aanbieden van opleidingen met voldoende arbeidsmarktperspectief.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de SBB doet in het kader van de bestaande zorgplicht.

Onderwijs en bedrijfsleven hebben, onder regie van de SBB, gezamenlijk adviezen uitgebracht hoe te komen tot een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Een van deze adviezen heeft geleid tot betere informatievoorziening. Zo heeft de SBB in 2013 en 2014 doelmatigheidsrapportages uitgebracht. Ook is sinds het voorjaar van 2014 een website met doelmatigheidsinformatie beschikbaar (www.s-bb.nl/feiten-en-cijfers-over-doelmatigheid.html). Deze informatievoorziening kan een bijdrage leveren aan het voldoen aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Voorts hebben onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB, adviezen uitgebracht over een werkwijze om tot een doelmatiger aanbod te komen. Genoemde leden vragen in hoeverre de regering haar stelselverantwoordelijkheid kan inzetten op dit onderwerp.

Op basis van de huidige wet kan de Minister de rechten aan een opleiding ontnemen indien niet voldaan is aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. In de praktijk heeft dit zich niet voorgedaan. Zo is arbeidsmarktperspectief in wet- en regelgeving op dit moment onvoldoende ingekaderd waardoor deze zorgplicht voor de Inspectie moeilijk handhaafbaar is. Verder is het bestaande sanctierepertoire beperkt en zwaar. Het huidige kader biedt alleen de mogelijkheid tot het ontnemen van rechten aan een opleiding. Met dit wetsvoorstel wordt het daarom mogelijk gemaakt om in geval niet wordt voldaan aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief een bekostigingssanctie te nemen of een waarschuwing met een aantal voorwaarden te geven. Met deze tussenstappen kan een instelling eerder en beter aangespoord worden maatregelen te treffen en de aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie vragen of er voor de Tweede Kamer een mogelijkheid is toebedeeld om signalen af te geven aan de regering.

Het is van essentieel belang dat signalen over het niet naleven van de zorgplichten de overheid bereiken. Om die reden wil de regering iedereen oproepen dergelijke signalen te melden bij de voorgestelde onafhankelijke adviescommissie of de Minister.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom een aparte commissie nodig is als de SBB al een commissie instelt.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel werd er nog vanuit gegaan dat een onafhankelijke adviescommissie zou worden ingesteld in aanvulling op een geschillencommissie op basis van zelfsregulering. Belangrijke overweging om in aanvulling op een geschillencommissie een onafhankelijke adviescommissie in het leven te roepen is dat een geschillencommissie alleen geschillen tussen instellingen onderling en tussen instellingen en het bedrijfsleven in behandeling zal nemen. Als gevolg daarvan zal de geschillencommissie mogelijk niet alle knelpunten met betrekking tot een goede aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt op weten te lossen. Zo is denkbaar dat onderwijsinstellingen en bedrijfsleven geen geschil hebben over onvoldoende arbeidsmarktperspectief, terwijl de zorgplicht niet wordt nageleefd. Het is daarom noodzakelijk dat de overheid vanuit haar stelselverantwoordelijkheid de mogelijkheid heeft om in te grijpen. Een geschillencommissie die is ingesteld door de SBB zou die zonder geschil niet kunnen vervullen. Inmiddels heeft de regering van de SBB begrepen dat zij het van groot belang vindt dat, onder meer met het oog op herkenbaarheid voor partijen in het veld, sprake is van één commissie die uiteindelijk de Minister kan adviseren indien een ondoelmatige situatie niet wordt opgelost. Met de SBB heeft de regering daarom afgesproken dat de adviescommissie, zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel, ook een rol kan spelen inzake een verschil van mening tussen partijen in het veld over het oplossen van een ondoelmatige situatie (een «geschil»). In het instellingsbesluit voor de adviescommissie zal dit worden opgenomen. Daarmee is uiteindelijk sprake van één commissie die adviseert over doelmatigheidsvraagstukken.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de commissie van de SBB geen doorzettingsmacht heeft.

Zoals aangegeven in het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2 zal de SBB geen geschillencommissie meer instellen. De aanvankelijk door de SBB voorgestelde geschillencommissie was gebaseerd op onderlinge afspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven. Een dergelijke commissie heeft alleen voldoende kracht als onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk afspreken zich ook te binden aan uitspraken van deze commissie. Het zou aan de SBB zijn geweest om dat te bewerkstelligen. De doorzettingsmacht met de mogelijke sanctie van het ontnemen van rechten aan een opleiding blijft met dit wetsvoorstel bij de Minister. De regering beschouwt dit als een stelseltaak die niet overgedragen dient te worden aan een geschillencommissie.

Genoemde leden vragen hoe het belang van een slimme inzet van overheidsmiddelen is meegewogen bij de keuze voor een eigen adviescommissie van de overheid.

De regering is van mening dat een onafhankelijke adviescommissie dienstig is om de stelselverantwoordelijkheid van de overheid te kunnen waarborgen. Indien onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk tot goede afspraken over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt komen en in de praktijk ook zichtbaar is dat gediplomeerden een goede kans op een baan hebben, dan hoeft de adviescommissie niet vaak om advies te worden gevraagd. De werkzaamheden van de commissie blijven daardoor beperkt. Daarbij hoeft geen sprake te zijn van een zwaar opgetuigde commissie.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de nieuwe commissie voor de nieuwe opleidingstoets zich verhoudt tot bovengenoemde verantwoordelijkheden.

De adviescommissie en de Inspectie hebben ieder een eigen rol bij de naleving van de zorgplichten. De Inspectie is de toezichthouder op het onderwijs en heeft daartoe krachtens de Wet op het onderwijstoezicht de nodige bevoegdheden. De adviescommissie is geen toezichthouder. De adviescommissie adviseert de Minister hoe in te grijpen als niet is voldaan aan de zorgplicht(en). Het toezicht van de Inspectie is vooral gericht op de handelwijze van een individuele instelling en niet zozeer op het resultaat van die handelwijze. Het resultaat betreft het arbeidsmarktperspectief en dit is niet zuiver afhankelijk van de handelwijze van een individuele onderwijsinstelling maar ook van de gedragingen van andere nabijgelegen onderwijsinstellingen. Dit maakt dat de Inspectie de taak van de adviescommissie niet op zich zou kunnen nemen. De Inspectie treedt immers handhavend op richting individuele instellingen en kan geen rol van marktmeester op zich nemen in situaties waarbij meerdere instellingen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een gebrekkige aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De Inspectie blijft met dit wetsvoorstel wat betreft de handelwijze van individuele instellingen handhavend optreden richting onderwijsinstellingen, terwijl de adviescommissie het resultaat betreffende het arbeidsmarktperspectief van het opleidingenaanbod beoordeelt.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de taak van de onafhankelijke adviescommissie niet bij bestaande verantwoordelijkheden is gevoegd.

In het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie is aangegeven waarvoor een onafhankelijke adviescommissie behulpzaam kan zijn naast een geschillencommissie zoals die aanvankelijk was voorgenomen door de SBB. Zo zijn situaties denkbaar dat niet voldaan is aan de zorgplicht en geen sprake is van een geschilsituatie. De SBB heeft altijd te kennen gegeven uit eigener beweging geen handhavende taak op zich te willen nemen. Hierboven is ook aangegeven hoe een onafhankelijke adviescommissie de Inspectie kan aanvullen.

De leden van de VVD-fractie vragen of overleg met het hoger onderwijs heeft plaatsgevonden om te leren van de ervaringen aldaar.

Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is nadrukkelijk de situatie in het hoger onderwijs betrokken. In tegenstelling tot het hoger onderwijs heeft de regering er niet voor gekozen om op landelijk niveau toestemming te verlenen voor het aanbieden van nieuwe opleidingen. Met de waarborgen die de landelijke kwalificatiestructuur kent voor de arbeidsmarktrelevantie van kwalificaties, de verplichting om stage te lopen alvorens een diploma te kunnen behalen en de in dit wetsvoorstel voorgestelde aanscherpingen zou een toets vooraf naar de mening van de regering een onnodige verzwaring van de regeldruk en administratieve lasten betekenen.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts de reactie van de regering op de veronderstelling dat macrodoelmatigheid gebaat zou zijn met een kleiner aantal kwalificatiedossiers.

Een structuur die bestaat uit minder kwalificaties beperkt de complexiteit, maakt het beroepsonderwijs beter organiseerbaar en draagt zo bij aan het terugbrengen van het aantal kleine opleidingen. Bredere kwalificaties vergroten over het algemeen ook de kansen voor gediplomeerden op de arbeidsmarkt. Zo zullen breder opgeleide gediplomeerden in beginsel in staat zijn om in een breder segment van de arbeidsmarkt een baan te vinden. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat ook het verbreden van kwalificaties grenzen heeft; zo zal het bedrijfsleven altijd een voldoende niveau van praktische vaardigheden van belang vinden om een gediplomeerde aan te nemen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het deeltijdonderwijs en het private aanbod worden meegenomen in het wetsvoorstel.

Bekostigde opleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg vallen vanzelfsprekend ook onder de voorgenomen verplichtingen uit dit wetsvoorstel. De bekostigde deeltijdvariant van de beroepsopleidende leerweg is met de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen in de WEB ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs per 1 augustus 2014 afgeschaft. Het private onderwijs wordt niet door de overheid bekostigd. Om deze reden gelden de zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid niet voor het private onderwijs. Als deelnemers kiezen voor een niet-arbeidsmarktrelevante opleiding, dan is dat hun eigen keuze. Wel vindt de regering het wenselijk dat ook de aankomende deelnemers van opleidingen van niet-bekostigde instellingen objectief worden voorgelicht over o.a. de arbeidsmarktkansen. Dat vindt de regering nodig om de belangen van de aankomende deelnemers te waarborgen.

De leden van de VVD-fractie vragen of het thema EVC is meegenomen in het opstellen van dit wetsvoorstel.

Vanzelfsprekend moeten opleidingen van bekostigde instellingen, die als gevolg van EVC op een andere manier worden vormgegeven, ook voldoen aan de verplichtingen uit dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen of EVC kan bijdragen aan het moeten herzien van het aanbod en of EVC onderdeel is van de macrodoelmatigheidstoets.

Bij de handhaving van de zorgplichten is een opleiding gebaseerd op een kwalificatie uit de landelijke kwalificatiestructuur het uitgangspunt. Het ligt niet in de rede om hiervan af te wijken als de opleiding als gevolg van EVC op een andere manier wordt vormgegeven.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voornemens is erin te voorzien dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij afspraken tussen instellingen over bijvoorbeeld uitruil van opleidingen.

Naar de mening van de regering kan zonder een goede samenwerking met het bedrijfsleven niet worden voldaan aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. In die zin werkt het wetsvoorstel ondersteunend aan goede overlegstructuren tussen onderwijs en bedrijfsleven. De adviezen die onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB hebben gemaakt, dragen hier vanzelfsprekend ook aan bij. Een wettelijke verplichting tot overleg is naar de mening van de regering onnodig.

De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt toegezien op de juiste informatievoorziening aan aankomende studenten.

De Inspectie zal gaan toezien op het naleven van deze voorgenomen wettelijke verplichting.

Deze leden vragen wat de regering verstaat onder «een redelijke termijn» waarbinnen de afgestudeerde een baan moet hebben gevonden.

Bij de beoordeling of al dan niet is voldaan aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief zal altijd rekening moeten worden gehouden met de specifieke (regionale) context. Het ligt echter in de rede om als indicatie van een mogelijk onvoldoende arbeidsmarktperspectief de positie van gediplomeerden een jaar na diplomering in ogenschouw te nemen. Het jaarlijkse schoolverlatersonderzoek van het ROA bevraagt gediplomeerden anderhalf jaar na diplomering (onderzoek van ROA is gebaseerd op een enquête). De arbeidsmarktgegevens van het CBS brengen de feitelijke positie van schoolverlaters op 1 oktober een jaar na diplomering in kaart. Met een termijn van ruim een jaar na diplomering wordt rekening gehouden met het zoekgedrag van schoolverlaters. Voorts ligt de termijn niet zo ver in de tijd dat de opleiding geen rol van betekenis meer speelt bij de kwaliteit van de aansluiting. Ook het ROA gaat in het onderzoek naar een nadere inkadering van arbeidsmarktperspectief van deze termijn uit.10 Vanzelfsprekend kan de specifieke regionale context ertoe noodzaken om van een langere termijn uit te gaan.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre hierbij rekening wordt gehouden met factoren die buiten de invloedssfeer liggen van de opleiding, zoals veranderende economische omstandigheden.

Door te werken met indicatoren (denk aan: aandeel gediplomeerden met een baan) die gebaseerd zijn op meerjarig gemiddelden wordt deels gecorrigeerd voor veranderende omstandigheden. Uiteindelijk geldt dat dergelijke indicatoren vooral een signaal afgeven van een mogelijk gebrekkige aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Specifieke economische omstandigheden die niet konden worden voorzien, zullen ook in de uiteindelijke beoordeling moeten worden meegenomen.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre een instelling verantwoordelijk kan worden gehouden voor het wel of niet succesvol verlopen van de loopbaan van afgestudeerden.

Een onderwijsinstelling is inderdaad niet alleen verantwoordelijk voor het succes van gediplomeerden op de arbeidsmarkt. Dat neemt echter niet weg dat als over een meerjarige periode een substantieel aandeel schoolverlaters geen baan weet te vinden, de betrokken onderwijsinstelling mag worden bevraagd op het punt van het intake- en plaatsingsbeleid in het licht van de te verwachten vraag naar arbeidskrachten van het bedrijfsleven. Indien lage baankansen samenhangen met een veel te groot aantal inschrijvingen draagt de instelling naar de mening van de regering zeker een verantwoordelijkheid.

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering verstaat onder arbeidsmarktperspectief en wanneer dat dan wel of niet aan de maat is.

De zorgplicht wordt in dit wetsvoorstel wettelijk ingekaderd tot het tijdig vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Een onafhankelijke adviescommissie zal de Minister adviseren of al dan niet voldaan is aan de zorgplicht. De beleidsregel op basis waarvan de Minister gebruik zal maken van zijn handhavende bevoegdheid, zal voor de onafhankelijke commissie ook leidend zijn. In de beleidsregel zal arbeidsmarktperspectief nader worden ingekaderd met indicatoren die zicht geven op de positie van gediplomeerden op de arbeidsmarkt en de kansen op het vinden van een baan in de toekomst. Op basis van deze gegevens en de specifieke (regionale) context zal de adviescommissie in staat moeten zijn om tot een afgewogen advies te komen of instellingen niet te veel deelnemers inschrijven in relatie tot de vraag van de arbeidsmarkt.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het toezicht op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief eruit zal gaan zien.

Het toezicht door de Inspectie is vooral gericht op de handelwijze van een individuele instelling om te voldoen aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief en niet zozeer op het resultaat van die handelwijze. De Inspectie treedt immers handhavend op richting individuele instellingen en kan geen rol van marktmeester op zich nemen. De adviescommissie zal daarom het resultaat betreffende het arbeidsmarktperspectief van het opleidingenaanbod beoordelen en daarover de Minister adviseren. Het is uiteindelijk de Minister die zal ingrijpen als het resultaat van de handelwijze om aan de zorgplicht te voldoen over een langere periode onder de maat is. De Minister kan wel de rol van marktmeester op zich nemen, bijvoorbeeld door het ontnemen van rechten aan een opleiding.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de Inspectie hiervoor de aangewezen instantie is, aangezien die zich dient te richten op de kwaliteit van het onderwijs.

De regering beschouwt het toezicht houden op de handelwijze van onderwijsinstellingen, in het licht van handhaving van de wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief, als taak van de Inspectie. De Inspectie houdt immers toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften door de instellingen. Hierboven is aangegeven waarom de toezichthoudende taak van de Inspectie geen betrekking kan hebben op het resultaat van genoemde handelwijze.

De leden van de SP-fractie vragen op welk moment wel en niet voldaan is aan de zorgplicht doelmatigheid, welke sanctie wanneer gaat worden opgelegd en of concrete voorbeelden gegeven kunnen worden. En voorts op welke punten dit voorstel verschilt van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

Voor het antwoord op deze vragen verwijst de regering naar paragraaf 2, waarin deze vragen van de leden van de SP-fractie reeds zijn beantwoord.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat ontwikkelingen en initiatieven uit het veld een kans moeten krijgen alvorens eventueel met nieuwe regelgeving in te grijpen.

De regering onderstreept het belang van de adviezen die onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB, gezamenlijk hebben opgesteld. Dit laat zien dat zij de verantwoordelijkheid willen nemen om dit complexe vraagstuk op te pakken. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat het mogelijk is dat de voorgenomen initiatieven uit het veld niet altijd soelaas zullen bieden. Het is daarom noodzakelijk dat de overheid vanuit haar stelselverantwoordelijkheid de mogelijkheid heeft om op een passende wijze in te grijpen. Dit wetsvoorstel bevat daarvoor het instrumentarium.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering voornemens is de definitie van arbeidsmarktperspectief aan te scherpen.

De regering is niet voornemens om de afbakening in het wetsvoorstel nog verder aan te scherpen. Wel zal in de beleidsregel nader worden uiteengezet hoe arbeidsmarktperspectief zal worden beoordeeld. Dit zal onder meer gebeuren met indicatoren die zicht geven op de positie van gediplomeerden op de arbeidsmarkt en de kansen op het vinden van een baan in de toekomst. Op basis van deze gegevens en de specifieke (regionale) context zal helder moeten worden of instellingen niet teveel deelnemers inschrijven in relatie tot de vraag van de arbeidsmarkt.

De leden van de D66-fractie vragen wat wordt verstaan onder «een redelijke termijn» bij de zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

Dit is reeds toegelicht in het antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie. De regering verwijst hiernaar.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de zorgplicht arbeidsmarktperspectief niet verplicht is voor diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde onderwijsinstellingen.

Er mag worden verwacht dat deelnemers over het algemeen alleen bereid zullen zijn om de integrale kostprijs voor een opleiding te betalen als zij na afronding van de opleiding redelijkerwijs kunnen rekenen op een baan of als de opleiding bijdraagt aan de eigen ontwikkeling. Om die reden is het niet wenselijk om de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ook van toepassing te verklaren op niet-bekostigde onderwijsinstellingen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de zorgplicht doelmatigheid niet verplicht is voor diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde onderwijsinstellingen.

De zorgplicht doelmatigheid hangt samen met het doelmatig inzetten van rijksmiddelen voor beroepsonderwijs. De niet-bekostigde instellingen ontvangen geen rijksbijdrage voor de aangeboden opleidingen. Zij financieren de opleidingen op basis van bijdragen van deelnemers (of hun werkgever) zelf. Gelet daarop kan verondersteld worden dat een niet-bekostigde instelling reeds ervoor zorg draagt dat het totaal aan opleidingen binnen de eigen bedrijfsvoering doelmatig verzorgd wordt. Daar waar dit niet het geval is, levert dit immers een bedrijfsrisico op.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering voornemens is om in het kader van het waarborgen van kleinschalige, unieke opleidingen nog andere maatregelen te nemen dan het publiceren van het starten en stoppen van opleidingen en of, en wanneer aanvullende maatregelen worden genomen door de regering en wanneer dit wordt overgelaten aan de sector.

De regering heeft deze vraag beantwoord in paragraaf 2 van deze nota en verwijst hiernaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat het wetsvoorstel de regeldruk vergroot, terwijl de duidelijkheid niet groter wordt omdat begrippen als arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid moeilijk als landelijke norm zijn op te leggen. Op welke manier kan het mbo duidelijkheid ontlenen aan dit wetsvoorstel, zo willen deze leden weten.

De Raad van State heeft onder meer gewezen op de aanvankelijk voorgenomen verplichting tot het voeren van overleg met andere onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven indien sprake zou zijn van een risico op onvoldoende arbeidsmarktperspectief (en/of ondoelmatige spreiding van het opleidingenaanbod). Deze voorgenomen verplichting tot overleg is mede vanwege de kritiek van de Raad van State uit dit wetsvoorstel geschrapt. De regering vindt de met dit wetsvoorstel gepaard gaande resterende uitvoeringskosten en administratieve lasten in verhouding staan tot de problematiek waarop dit wetsvoorstel aangrijpt. Voorts neemt de regering afstand van de opvatting dat met dit wetsvoorstel de duidelijkheid niet groter wordt. De zorgplicht arbeidsmarktperspectief is in dit wetsvoorstel aangescherpt. Daarbij is ook gebruik gemaakt van de adviezen die onderwijs en bedrijfsleven, onder regie van de SBB, hebben opgesteld. Zo heeft de SBB geadviseerd om voor de handhaving van opleidingen met onvoldoende arbeidsmarktperspectief te kijken naar het aandeel gediplomeerden met een baan en voorts het niveau van die baan. Het gebruik maken van inzichten uit deze adviezen draagt bij aan de naleving van de zorgplicht. Zeker daar waar zorgplichten worden gebruikt, die zich per definitie kenmerken door meer open normen, is dit van belang voor een goede naleving. Tot slot zal in de beleidsregel op basis waarvan de Minister de rechten aan een opleiding kan ontnemen, een nadere specificering worden gegeven van de aspecten die in ieder geval zullen worden betrokken bij een besluit tot ontneming van rechten. Zo zal bijvoorbeeld voor de beoordeling of een opleiding al dan niet arbeidsmarktrelevant is, gebruik moeten worden gemaakt van gegevens over de positie van de gediplomeerden op de arbeidsmarkt, toekomstige arbeidsmarktkansen en de specifieke (regionale) context. Over deze beleidsregel zal nog afstemming plaatsvinden met de SBB, zodat ook de beleidsregel op draagvlak van het veld kan rekenen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de aspecten kwaliteit en profilering zich verhouden tot de zorgplicht doelmatigheid.

De zorgplicht vraagt van instellingen om bij het aanbieden van opleidingen ook het aanbod van andere instellingen mee te wegen, dit om ervoor te zorgen dat op macroniveau sprake is van een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage. Alleen in die gevallen waarin het evident is dat de zorgplicht doelmatigheid niet wordt nageleefd en instellingen geen stappen zetten om hieraan te voldoen, zou de situatie kunnen ontstaan dat de Minister de ultieme maatregel moet nemen om de rechten aan een opleiding te ontnemen. Het is in dergelijke extreme situaties denkbaar dat bij het toepassen van deze maatregel het belang van kwaliteit en profilering minder zwaar weegt dan een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage. De Minister zal altijd goed moeten beargumenteren waarom dit zware middel wordt ingezet. Hierbij zal de Minister gebruik kunnen maken van het advies van de onafhankelijke adviescommissie. Alvorens tot deze ultieme sanctie over te gaan, zijn andere maatregelen mogelijk zodat het aanbod op een doelmatige wijze in stand kan blijven. Zo kunnen instellingen afspraken maken om kostbare voorzieningen op één onderwijslocatie te delen, dit met het doel ervoor te zorgen dat sprake is van een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat het belangrijk is de aspecten kwaliteit en profilering integraal onderdeel te laten zijn van de doelmatigheidsafweging en dat doelmatigheid niet bij voorbaat als afzonderlijk criterium dient te prevaleren.

De regering onderkent dat alvorens de sanctie wordt genomen tot het ontnemen van rechten aan een opleiding een bredere afweging nodig is dan louter het beoordelen van de doelmatigheid van het aanbod. Dat neemt echter niet weg dat het niet-voldoen aan de zorgplicht doelmatigheid uiteindelijk kan leiden tot een sanctie die gevolgen heeft voor het opleidingenaanbod.

Genoemde leden vragen of de regering kan bevestigen dat een instelling die een opleiding met een duidelijk onderscheiden profiel aanbiedt, waaraan bovendien specifieke behoefte bestaat op de arbeidsmarkt, deze opleiding ook kan en mag verzorgen.

Het ligt inderdaad niet in de rede dat de sanctie van het ontnemen van rechten aan een opleiding in een dergelijke situatie zal worden ingezet. Vanzelfsprekend hangt een en ander mede af van de specifieke (regionale) context.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering heeft verkend of getalsmatige criteria gehanteerd kunnen worden, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om daar beredeneerd vanaf te wijken.

De zorgplicht doelmatigheid verplicht instellingen zich ervan te vergewissen of het verzorgen van een beroepsopleiding, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Een laag deelnemersaantal kan inderdaad een indicatie zijn van een mogelijke ondoelmatige situatie. Zo concludeert onderzoek dat een deelnemersaantal van achttien per beroep en opleidingslocatie een signaal (en niet meer dan dat) voor een mogelijke ondoelmatige situatie is.11 Een laag deelnemersaantal kan echter nooit meer zijn dan een signaal. Zo kunnen onderwijsinstellingen ook bij kleine opleidingen erin weten te slagen het aanbod doelmatig vorm te geven, bijvoorbeeld door groepen van verschillende opleidingen samen te voegen. Dit maakt het op voorhand ook niet mogelijk om aan te geven wanneer hieraan wel en niet wordt voldaan. In de beleidsregel op basis waarvan de Minister de rechten aan een opleiding kan ontnemen, zal nadere specificering worden gegeven over welke aspecten in ieder geval zullen worden betrokken bij de beoordeling of de zorgplicht doelmatigheid wordt nageleefd. Het is daarbij denkbaar dat het concept van «knipperlichtnormen» van de Onderwijsraad zal worden toegepast om een potentieel ondoelmatige situatie in het vizier te krijgen. Over deze beleidsregel zal nog afstemming plaatsvinden met de SBB, zodat de beleidsregel ook op draagvlak van het veld kan rekenen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de zorgplicht doelmatigheid uitpakt ten aanzien van instellingen of opleidingen die een bovenregionaal of landelijk bereik hebben.

In die gevallen zal de instelling, om te voldoen aan de zorgplicht doelmatigheid zich moeten vergewissen van het aanbod van alle instellingen die een bovenregionaal dan wel landelijk voedingsgebied van deelnemers hebben. Over het algemeen zal echter sprake zijn van een regionaal voedingsgebied van deelnemers.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde informatieplicht recht doet aan het onderscheid tussen deelnemers en aspirant-deelnemers.

De voorgestelde informatieplicht in dit wetsvoorstel geldt voor aankomende deelnemers. De in dit wetsvoorstel voorgestelde extra verplichting brengt aankomende deelnemers beter in positie om met behulp van de juiste informatie een opleiding te kiezen. Onderwijsinstellingen zijn op basis van de huidige wet, de WEB, alleen verplicht om deelnemers te informeren over het onderwijsprogramma en de examens (artikel 7.4.8, tweede lid, WEB).

De leden van de SGP-fractie vragen voorts waarom de informatieplicht verderstrekkend moet zijn dan de informatieplicht in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door toevoeging van het arbeidsmarktperspectief.

Anders dan in het hoger onderwijs het geval is, geldt voor het mbo een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Deze is in de WEB opgenomen. Het belang van een goede aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt is evident; de arbeidsmarkt wordt voor een groot deel bediend door gediplomeerden uit het beroepsonderwijs. Dit maakt het naar de mening van de regering noodzakelijk dat aankomende deelnemers ook worden geïnformeerd over het arbeidsmarktperspectief van een opleiding.12 Ondanks het ontbreken van de wettelijke verplichting in het hoger onderwijs om arbeidsmarktperspectief te betrekken in de informatievoorziening, is er door betrokkenen overigens toch voor gekozen om gegevens over de arbeidsmarktpositie van studenten deel uit te laten maken van onder meer de studiebijsluiter.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de informatieverstrekking inzake examinering verplicht wordt richting aankomende deelnemers, terwijl dit in het hoger onderwijs buiten de informatieplicht valt en de WEB deze plicht bewust betrekt op deelnemers.

De regering is van mening dat voor het maken van een afgewogen keuze voor een opleiding, het van belang is dat ook aankomende deelnemers goed worden geïnformeerd over de examinering. Aldus krijgt men een goed beeld van alle facetten van de opleiding waardoor een weloverwogen keus kan worden gemaakt. Overigens dienen – anders dan de vragenstellers menen – ook in het hoger onderwijs (aspirant-)studenten zich een goed oordeel te kunnen vormen over de inhoud en inrichting van de examens op basis van de informatieverstrekkingsplicht van de hoger onderwijsinstellingen (artikel 7.15 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek).

De leden van de SGP-fractie vragen voorts in hoeverre de plicht om inspectieoordelen aan aankomende deelnemers te verstrekken het geëigende middel is om hen op evenwichtige wijze te helpen bij het maken van een keuze. Door het toegankelijk maken van alle relevante informatie over een opleiding, waaronder informatie over de kwaliteit van de opleiding, worden aankomende deelnemers in staat gesteld een weloverwogen keuze te maken voor een opleiding. Zij kunnen in dat geval alle aspecten van een opleiding meenemen in hun uiteindelijke keuze voor een opleiding. Doordat de kwaliteitsoordelen van de Inspectie nu over het algemeen alleen op de website van de Inspectie te vinden zijn, bestaat de kans dat een aankomende deelnemer geen weet heeft van een eventueel negatief kwaliteitsoordeel. De regering vindt dat een onwenselijke situatie. De Inspectieoordelen maken nu (nog) geen deel uit van de studiebijsluiter. Zolang dat het geval is, zal een onderwijsinstelling op een andere wijze aan deze voorgenomen wettelijke verplichting moeten voldoen.

Genoemde leden vragen of voor het beschikbaar stellen van inspectieoordelen de «Keuzegids» niet geschikter is.

De regering is van mening dat instellingen verantwoordelijk moeten zijn voor een objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers. Louter de beschikbaarheid van de «Keuzegids» is naar de mening van de regering onvoldoende om deelnemers zo goed mogelijk in staat te stellen een afgewogen studiekeuze te maken.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de verplichting tot informatievoorziening ook van toepassing wordt op het niet-bekostigde onderwijs, gelet op het karakter van het niet-bekostigde onderwijs en de achtergrond van deze deelnemers.

Het opnemen van deze verplichting voor het niet-bekostigd onderwijs betreft alleen niet-bekostigde instellingen waarvan diploma’s door de overheid erkend worden. Om die diploma-erkenning te verkrijgen dienen deze instellingen voor de betreffende opleidingen aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Ook voor deelnemers aan de niet-bekostigde erkende opleidingen is adequate informatie over de opleiding van groot belang. Ook zij moeten immers een afgewogen keuze voor een opleiding kunnen maken, ongeacht of het bekostigde dan wel niet-bekostigde instellingen betreft. Om die reden is de informatieverplichting aan de eisen voor diploma-erkenning toegevoegd. De informatieplicht geldt overigens dus niet voor de niet-bekostigde onderwijsinstellingen die opleidingen aanbieden waarvan het diploma niet erkend is.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de onderdelen examinering en arbeidsmarktperspectief ten aanzien van de zorgplicht wel van toepassing worden verklaard op het niet-bekostigde onderwijs, terwijl de artikelen in de WEB die hierop zien voor deze instellingen niet gelden.

Het bepaalde in de WEB ten aanzien van examinering geldt ook voor de diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde instellingen (artikel 1.4.1 WEB). Dat wordt voldaan aan de exameneisen is immers van wezenlijk belang voor diploma-erkenning. De zorgplicht arbeidsmarktperspectief geldt niet voor niet-bekostigde instellingen omdat deze niet door de overheid worden bekostigd. Dat neemt niet weg dat informatie omtrent het arbeidsmarktperspectief voor alle aankomende deelnemers van belang is om een weloverwogen keuze te maken, zoals hiervoor is vermeld.

6. Ingrijpen bij niet-naleving zorgplichten

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de overheid haar stelselverantwoordelijkheid optimaal kan benutten ten behoeve van de macrodoelmatigheid.

Met dit wetsvoorstel krijgt de Minister betere mogelijkheden om in te grijpen als het opleidingenaanbod onvoldoende aansluit bij de vraag van het bedrijfsleven en/of sprake is van een ondoelmatige spreiding van het aanbod. De gedachte is dat de Minister zich bij de toepassing van zijn bevoegdheid tot het ontnemen van rechten kan laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van het advies van deze adviescommissie kan de overheid haar stelselverantwoordelijkheid optimaal benutten.

Deze leden vragen of de regering heeft gekeken naar het stoplichtensysteem zoals eerder voorgesteld door de Onderwijsraad.

De «knipperlichtnormen» van de Onderwijsraad beogen een potentieel ondoelmatige situatie in het vizier te krijgen. In de beleidsregel op basis waarvan de Minister de rechten aan een opleiding kan ontnemen, zal nadere specificering worden gegeven over welke aspecten in ieder geval zullen worden betrokken bij de beoordeling of de zorgplicht doelmatigheid wordt nageleefd. Het ligt daarbij voor de hand dat het concept van «knipperlichtnormen» van de Onderwijsraad zal worden toegepast om zicht te krijgen op een potentieel ondoelmatige situatie. Ook met «knipperlichtnormen» zal een nadere analyse altijd nodig zijn om tot een afgewogen oordeel te komen of daadwerkelijk sprake is van een onvoldoende aansluiting van het opleidingenaanbod op de vraag van de arbeidsmarkt.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering bijvoorbeeld kan aansluiten bij het tweejaarlijkse ROA-onderzoek naar de arbeidsmarkt en dat naast het bestaande aanbod leggen.

Bij de beoordeling of een opleiding al dan niet arbeidsmarktrelevant is, zal moeten worden gekeken naar zowel indicatoren die zicht geven op de positie van gediplomeerden op de arbeidsmarkt als de kansen op het vinden van een baan in de toekomst. Het is inderdaad goed denkbaar om de gegevens van het ROA hierbij te betrekken. Daarbij moet wel worden onderkend dat de gegevens over toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen zich op een hoog aggregatieniveau bevinden. Op landelijk niveau gaat het om ongeveer 30 groepen van opleidingen en op regionaal niveau om 5 sectoren. Alleen het bestaande aanbod naast het tweejaarlijkse ROA-onderzoek leggen is daarmee onvoldoende om tot uitspraken te komen of een opleiding van een onderwijsinstelling al dan niet goed aansluit bij de vraag op de arbeidsmarkt. Aanvullende analyse waarbij ook de specifieke (regionale) context wordt meegenomen, blijft nodig.

De leden van de VVD-fractie vragen welke rol er voor de regering is in het signaleren van trends en ontwikkelingen die hun weerslag zouden moeten krijgen in het onderwijs.

Het subsidiëren of anderszins entameren van onderzoek naar de toekomstige arbeidsmarkt en/of ontwikkeling van deelnemersaantallen in het mbo is een belangrijke manier om onderwijsinstellingen en andere betrokkenen in het mbo te informeren over trends en ontwikkelingen die hun weerslag zouden moeten krijgen in het opleidingenaanbod. Ook kan de overheid partijen bij elkaar brengen om tot goede afspraken te komen. De totstandkoming van het Techniekpact is daarvan een goed voorbeeld: overheid, onderwijs en bedrijfsleven hebben de handen ineen geslagen om tot een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te komen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de verhouding van de kwaliteit van het bestaande aanbod versus de doelmatigheid van nieuw aanbod kan worden meegenomen in de macrodoelmatigheidstoets.

De zorgplicht doelmatigheid verplicht instellingen zich ervan te vergewissen of het verzorgen van een beroepsopleiding door de instelling, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. De handhaving van de zorgplicht doelmatigheid zou niet zo mogen uitpakken dat vernieuwing in het aanbod met een betere kwaliteit wordt belemmerd. Het ligt daarom zeker niet voor de hand om de sanctie van het ontnemen van rechten toe te passen op een dergelijke opleiding zonder rekening te houden met het nieuwe, innovatieve aspect van die opleiding. Een en ander hangt natuurlijk altijd af van de specifieke (regionale) context.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze kwaliteitsopleidingen toch toegelaten kunnen worden en daarmee het vraag/aanbod spel wordt verbreed. Onderwijsinstellingen kunnen in beginsel alle opleidingen die gebaseerd zijn op kwalificaties uit de landelijke kwalificatiestructuur aanbieden. De zorgplicht doelmatigheid verlangt van onderwijsinstellingen dat zij zich daarbij wel vergewissen van het aanbod van andere instellingen (in de regio). De handhaving van de zorgplicht doelmatigheid zou wat de regering betreft niet zo mogen uitpakken dat vernieuwing in het aanbod met een betere kwaliteit wordt belemmerd.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe conservatief aanbod uitgebreid kan worden als werkgevers zelf geen idee hebben welke beroepen zij in de toekomst nodig hebben.

Onderwijsinstellingen kunnen in beginsel alle opleidingen die gebaseerd zijn op kwalificaties uit de landelijke kwalificatiestructuur, bekostigd aanbieden. De kwalificaties worden opgesteld door onderwijs en bedrijfsleven tezamen. Alle relevante inzichten over de arbeidsmarkt van de toekomst worden daarbij betrokken. Met de introductie van keuzedelen krijgt de regio ruimte om verdere vernieuwing in het aanbod tot stand te brengen. Voorts is in de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» aangegeven dat het ook mogelijk zal worden om op experimentele basis nieuwe innovatieve opleidingen te starten die gebaseerd zijn op onderdelen uit meerdere kwalificaties. Op deze wijze wordt waar mogelijk nog meer ruimte gecreëerd voor het uitbreiden van een innovatief opleidingenaanbod.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat macrodoelmatigheid blijft steken binnen de grenzen van Ministeries van OCW en EZ, nu verwante opleidingen van aoc’s en roc’s vanuit macrodoelmatigheid elkaar in de weg zitten.

Dit wetsvoorstel geldt vanzelfsprekend ook voor het groene onderwijs. De regering ziet geen enkele reden om aan te nemen dat vraagstukken met betrekking tot een ondoelmatig aanbod niet kunnen worden opgelost doordat het groen onderwijs onder de verantwoordelijkheid van Economische Zaken valt. Het verschil in welk ministerie bekostigt, heeft geen gevolgen voor de zorgplichten macrodoelmatigheid en doelmatigheid. Roc’s en aoc’s zullen dus ook moeten letten op elkaars aanbod bij de bepaling of dit aanbod doelmatig is. Er zal bovendien sprake zijn van één onafhankelijke adviescommissie die op basis van één beleidsregel zal adviseren, zowel over het aanbod van aoc’s als van roc’s. In aanvulling daarop is in de beleidsbrief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» aangegeven dat de regering voornemens is een wettelijke basis te introduceren op basis waarvan bepaalde kwalificaties alleen door aoc’s en vakinstellingen (bekostigd) mogen worden verzorgd. Nu kunnen roc’s alle kwalificaties aanbieden. Deze maatregel creëert aanvullende mogelijkheden om een einde te maken aan eventuele ondoelmatigheden in het aanbod.

De leden van de PvdA-fractie vragen of in het jaarlijkse onderwijsverslag aandacht zal worden besteed aan de ontwikkelingen in de macrodoelmatigheid van het opleidingenaanbod van het mbo.

De Inspectie heeft in het Onderwijsverslag 2012/2013 aandacht besteed aan de mate waarin het opleidingsaanbod in het mbo aansluit op de arbeidsmarkt. Mocht er sprake zijn van handhavingsonderzoeken naar de zorgplichten arbeidsmarktperspectief of doelmatigheid dan zal de Inspectie daarover in de toekomst ook rapporteren in het onderwijsverslag.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het mogelijk is dat experts zowel zitting nemen in de voorgenomen geschillencommissie ingesteld door de SBB als in de onafhankelijke adviescommissie van de overheid.

Zoals aangegeven in het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2 zal de SBB geen geschillencommissie meer instellen. De onafhankelijke adviescommissie dient te bestaan uit leden die onafhankelijk zijn ten opzichte van de partijen in het veld. Er dient geen verstrengeling te zijn met de belangen van onderwijsinstellingen of bedrijfsleven. De regering denkt daarbij aan een commissie die bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, twee onfhankelijke deskundigen met kennis en expertise op het vlak van onderwijsarbeidsmarktvraagstukken en twee onfhankelijke leden die respectievelijk zijn voorgedragen door het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. De Minister zal als vanzelfsprekend de SBB consulteren alvorens de leden van deze commissie te benoemen. De benoeming van alle leden gebeurt door de Minister.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de overwegingen die het naast elkaar bestaan van zowel deze nieuwe adviescommissie als de geschillencommissie die door de SBB wordt ingesteld, rechtvaardigen.

Deze vraag heeft de regering eerder beantwoord in reactie op een vraag van de leden van de VVD-fractie. De regering verwijst hiervoor naar het antwoord gegeven in paragraaf 2.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de bestuurlijke drukte die hieruit voortvloeit wel wenselijk is.

Zoals aangegeven in het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2 zal de SBB geen geschillencommissie meer instellen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is om beide commissie geheel of deels samen te voegen.

De regering verwijst op dit punt naar het antwoord op een eerdere vraag ter zake van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een concrete situatie kan schetsen waar geen sprake is van een ervaren geschil, maar de zorgplicht niet wordt nageleefd.

Het is denkbaar dat onderwijsinstellingen en bedrijfsleven geen geschil ervaren over onvoldoende arbeidsmarktperspectief, terwijl de zorgplicht niet wordt nageleefd. Het bedrijfsleven heeft immers de keuze uit een relatief grote groep gediplomeerden en zal alleen de beste gediplomeerden een baan willen aanbieden. Onderwijsinstellingen kunnen rekenen op een groter aantal deelnemers waardoor de totale bekostiging voor de instelling toeneemt. Het is daarom naar de mening van de regering maar zeer de vraag of in een dergelijke situatie een geschil ontstaat tussen instellingen in een regio of instellingen met het bedrijfsleven.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het evenwicht wordt bewaard tussen deskundigheid enerzijds en onafhankelijkheid anderzijds. De leden van de SP-fractie vragen of juist niet betrokkenen een goede inschatting van de arbeidsmarktrelevantie kunnen maken.

Het wetsvoorstel vertrekt vanuit de gedachte van zelfregulering en dat onderwijs en bedrijfsleven (in de regio) gezamenlijk tot goede afspraken komen. Daar waar dit echter in onvoldoende mate lukt, is ingrijpen door de overheid nodig. De eerder genoemde adviescommissie zal de Minister daarbij adviseren. Onafhankelijkheid is nodig om op basis van onpartijdigheid tot een goed onderbouwde beoordeling te komen of het toepassen van doorzettingsmacht uiteindelijk gelet op het belang van de handhaving van de zorgplicht noodzakelijk is; die beoordeling mag niet worden bepaald door andere belangen van betrokkenen die bijvoorbeeld ingegeven kunnen zijn door het verkrijgen van marktaandeel. Het is uiteraard wel de bedoeling dat deze adviescommissie zoveel mogelijk inzichten uit de specifieke (regionale) context betrekt in de uiteindelijke advisering aan de Minister. De adviescommissie zal in principe haar concept-bevindingen voorleggen aan de betrokken instellingen, op basis waarvan instellingen kunnen besluiten hun opleidingenaanbod aan te passen en/of andere informatie aan te dragen, zodat de adviescommissie in het advies aan de Minister hiermee rekening kan houden.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom in een beleidsregel en niet in de wet haar discretionaire bevoegdheid wordt vastgelegd wanneer en hoe gebruik te maken van haar doorzettingsmacht.

De zorgplichten zijn doelvoorschriften, geen middelvoorschriften. Dat wil zeggen dat de wetgever heeft aangegeven welk doel hij met het voorschrift beoogt, maar zich onthoudt van het voorschrijven van normen hoe dat doel te verwezenlijken. De wetgever stelt zich derhalve terughoudend op en geeft de instellingen de ruimte om naar eigen inzicht de zorgplichten in te vullen, zolang het doel i.c. voldoende arbeidsmarktperspectief en een doelmatige opleidingsportefeuille, maar wordt verwezenlijkt. Het past dus niet bij de aard van doelvoorschriften om normen voor de invulling daarvan in de wet op te nemen. In het wetsvoorstel is de zorgplicht arbeidsmarktperspectief ingekaderd door de toevoeging dat onder voldoende arbeidsmarktperspectief in ieder geval wordt verstaan het perspectief voor gediplomeerde schoolverlaters op het binnen een redelijke termijn vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. In de beleidsregel zal nader worden uiteengezet wanneer er een indicatie is van onvoldoende arbeidsmarktperspectief en welke gegevens daarvoor gebruikt kunnen worden. Ook zal in de beleidsregel aan worden gegeven wanneer onvoldoende arbeidsmarktperspectief aanleiding geeft tot ingrijpen. In beginsel zal dit ingrijpen erop gericht zijn om een situatie te bereiken dat onderwijsinstellingen zo snel als mogelijk weer voldoen aan de zorgplicht. Het geven van een waarschuwing met een aantal voorwaarden en/of het opschorten van de bekostiging zijn in eerste aanleg de meest voor de hand liggende sancties. Er zal daarbij hoe dan ook rekening moeten worden gehouden met de specifieke regionale context. Het middel van de beleidsregel past daar het beste bij. De beleidsregel maakt het ingrijpen in zekere mate voorspelbaar, maar er is wel ruimte voor afwijking in individuele of bijzondere gevallen. Dit stelt onderwijsinstellingen ook in staat om er rekening mee te houden. De Tweede Kamer zal, zodra de beleidsregel gereed is, hierover nader geïnformeerd worden.

De leden van de D66-fractie vragen toe te lichten hoe de geschillencommissie zich verhoudt tot de adviescommissie.

De regering verwijst in dit verband naar het eerder gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie (zie paragraaf 5).

De leden van de D66-fractie vragen hoe de extra verantwoording aan de Inspectie zich verhoudt tot de vernieuwingen in het toezicht van de Onderwijsinspectie.

De Inspectie handhaaft de huidige werkwijze bij de zorgplicht arbeidsmarktperspectief die inhoudt dat de Inspectie onder meer bij de Staat van de Instelling het college van bestuur bevraagt op de overwegingen waarom een nieuwe opleiding is gestart. Deze werkwijze zal worden verbreed naar de zorgplicht doelmatigheid. Deze werkwijze zal niet veranderen als gevolg van de vernieuwingen in het toezicht. Deze vernieuwingen betreffen onder meer het toezicht op het niveau van onderwijsteams en het komen tot meer differentiatie in kwaliteitsoordelen.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de doelmatigheid van het inrichten van een nieuwe adviescommissie naast de geschillencommissie en de bestaande taken van de Onderwijsinspectie.

De regering verwijst naar het hierboven gegeven antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe te voorkomen dat de beoordeling- en de onderzoekstaak van de adviescommissie tot een aanmerkelijke administratieve lastenverzwaring leidt, aangezien de rol van de commissie gedeeltelijk al door anderen wordt vervuld. De leden van de SGP-fractie vragen waarom hierin geen scherpere keuzes worden gemaakt.

Doordat de taken van de Inspectie en de adviescommissie van elkaar verschillen, ligt het niet voor de hand dat een en ander tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leidt. Mocht bijvoorbeeld de Inspectie in het kader van het reguliere toezicht een signaal krijgen over een gebrekkige aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt, dan zal zij geen nalevingsonderzoek in gang zetten maar dit onder de aandacht brengen van de Minister. Ook zal de Inspectie alle informatie die zij bij haar toezichthoudende taak vergaart, overdragen aan de Minister met het oog op een goede handhaving van het resultaat van de zorgplicht.

7. Randvoorwaarden

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de invloed is van het wetsvoorstel op het belang dat meer jongeren gaan kiezen voor een technische beroepsopleiding.

Door de verplichting tot objectieve informatievoorziening voor aspirant-deelnemers, worden aankomende deelnemers beter in staat gesteld tot het maken van een afgewogen studiekeuze. Technische opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief kunnen als gevolg daarvan aantrekkelijker worden dan opleidingen waarvoor het arbeidsmarktperspectief minder goed is. De deelnemers die aanvankelijk voor een dergelijke opleiding zouden hebben gekozen, maken nu wellicht de keuze voor een technische beroepsopleiding. Voorts worden onderwijsinstellingen gestimuleerd opleidingen met een onvoldoende arbeidsmarktperspectief af te bouwen (minder deelnemers inschrijven) en/of geheel te stoppen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of van het wetsvoorstel ook perverse prikkels uitgaan die afbreuk doen aan het streven naar meer technisch vakmanschap.

De regering is van mening dat dit wetsvoorstel niet tot dergelijke perverse prikkels aanleiding geeft. In tegendeel: opleidingen die zich richten op de vraag van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld met het bijbrengen van technisch vakmanschap waar het bedrijfsleven vraag naar heeft, zijn juist het doel van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen de regering verder toe te lichten op welke wijze de herziening van de kwalificatiestructuur bijdraagt aan een beter opleidingenaanbod. Voorts vragen zij de regering toe te lichten hoe bredere kwalificaties tot een betere arbeidsmarktpositie leiden.

De regering verwijst voor het antwoord hierop naar paragraaf 5 waarin zij een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie heeft beantwoord.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de veronderstelling dat bredere kwalificaties leiden tot een betere arbeidsmarktpositie zich verhoudt tot (meer specifiek) beroepsgerichte kwalificaties.

Bredere kwalificaties vergroten over het algemeen de kansen voor gediplomeerden op de arbeidsmarkt. Zo zullen breder opgeleide gediplomeerden in beginsel in staat zijn om in een breder segment van de arbeidsmarkt een baan te vinden. Aan het verbreden van de kwalificaties zijn grenzen. Werkgevers zullen immers ook een voldoende niveau van praktische vaardigheden noodzakelijk achten. Bij zeer specifieke beroepsgerichte kwalificaties is het voor onderwijsinstellingen de uitdaging om zich goed rekenschap te geven van de vraag naar personeel door het bedrijfsleven. Dit om te voorkomen dat jongeren zo specifiek worden opgeleid dat zij alleen met aanvullende scholing een baan kunnen vinden als dat niet is gelukt in de sector waarvoor hij of zij is opgeleid.

De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven wanneer het advies naar wenselijke prijsfactoren in het mbo beschikbaar is. Voorts verzoeken zij het advies inclusief een appreciatie voor het debat over het onderhavige wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te sturen.

Het advies naar wenselijke prijsfactoren is met een beleidsreactie op 7 juli 2014 aan de Tweede Kamer gestuurd.

De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven wanneer de pilots naar een beloning voor arbeidsmarktsucces zijn afgerond. Voorts vragen zij wanneer de uitkomsten van deze pilot aan de Tweede Kamer toekomen.

De opzet van de pilots wordt momenteel uitgewerkt en het is de bedoeling om voorafgaand aan de midterm review van de kwaliteitsafspraken in 2017 de eerste resultaten van deze pilots beschikbaar te hebben. De eerste uitkomsten van deze pilots zullen dan pas aan de Tweede Kamer kunnen worden gestuurd.

De leden van de D66-fractie vragen of het debat over onderhavig wetsvoorstel gevoerd kan worden als de uitkomsten van deze pilots, inclusief een appreciatie, aan de Tweede Kamer zijn gestuurd.

De beoogde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is in 2015. Het is de verwachting dat de eerste resultaten van de pilots pas in 2017 beschikbaar zullen zijn. Dit maakt het feitelijk onmogelijk om de resultaten af te wachten.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze het arbeidsmarktperspectief van kleine, unieke opleidingen adequaat in beeld kan worden gebracht met cijfers van het CBS en het ROA.

Het CBS brengt de arbeidsmarktpositie van gediplomeerden in kaart, waarbij het vanuit privacyoverwegingen de grens van tenminste 5 respondenten hanteert. Voor kleine opleidingen die bij meerdere instellingen worden aangeboden, kan deze werkwijze betekenen dat op het niveau van een instelling het CBS geen gegevens beschikbaar heeft. In dat geval is een mogelijke oplossing om op bovenregionaal of zelfs landelijk niveau de arbeidsmarktpositie van gediplomeerden in kaart te brengen. Voor het toekomstperspectief kan naast het ROA ook gebruik worden gemaakt van gegevens van SBB die meer specifiek zijn. Voorts zal voor een goede beoordeling het altijd noodzakelijk zijn de specifieke context mee te wegen. Daar waar de cijfermatige basis minder overtuigend is, zal moeten worden vertrouwd op kwalitatieve oordelen van deskundigen in de desbetreffende sector. Het is aan de onafhankelijke adviescommissie en uiteindelijk de Minister om een en ander nader te beoordelen.

8. Financiële gevolgen rijksbegroting

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting tussen een ogenschijnlijke dubbeling van maatregelen door een korting van structureel € 120 miljoen in combinatie met onderhavig wetsvoorstel.

Op het macrobudget is een korting toegepast. Er is niet voor gekozen om kleine opleidingen terug te brengen door bijvoorbeeld onder een bepaald deelnemersaantal opleidingen niet meer te bekostigen. Reden hiervan is dat instellingen financiële nadelen van kleine opleidingen kunnen wegnemen door binnen een instelling lessen van opleidingen met weinig deelnemers gezamenlijk vorm te geven of door met meerdere instellingen gezamenlijk gebruik te maken van een kennisinfrastuctuur. Een bekostigingsstelsel dat alleen opleidingen met een minimumaantal deelnemers bekostigt, houdt geen rekening met specifieke aanpassingen van onderwijsinstellingen. Bovendien zouden veel technische opleidingen door een dergelijke oplossing worden geraakt: technische opleidingen zijn relatief vaak klein. Zou wel voor een aanpassing van het bekostigingsstelsel zijn gekozen, dan is het inderdaad de vraag of in aanvulling daarop een zorgplicht doelmatigheid noodzakelijk is. Nu sprake is van een korting op het macrobudget is in de ogen van de regering geen sprake van stapeling van beleid. Voorts is van een dergelijke stapeling geen sprake voor wat betreft de overige voorgenomen verplichtingen uit het wetsvoorstel, zoals de verplichting tot objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering verder kan toelichten hoe de korting kan leiden tot een vermindering van het aantal opleidingen en op welke aannames zij zich baseert.

De korting kan onderwijsinstellingen ertoe bewegen kleine opleidingen binnen de eigen instelling slimmer te organiseren, uit te ruilen met andere instellingen in de regio dan wel af te bouwen. Minder kleine opleidingen gaat in beginsel samen met grotere groepen en dat vraagt als gevolg daarvan een minder grote inzet van onderwijspersoneel. Ook zal de overhead kunnen afnemen. De korting op het macrobudget kan op deze wijze zonder kwaliteitsverlies worden opgevangen. De regering heeft ervoor gekozen de ombuigingsoptie «minder opleidingen» uit de heroverweging productiviteit onderwijs (2010) voor minder dan de helft op te nemen in het Regeerakkoord.

De leden van de SP-fractie vragen of andere, niet-financiële, prikkels zijn onderzocht om het aantal opleidingen te verminderen en een meer doelmatig aanbod te realiseren.

Naast de zorgplicht doelmatigheid zal de herziening van de landelijke kwalificatiestructuur naar verwachting een bijdrage leveren aan het realiseren van minder kleine opleidingen. Deze herziening alleen creëert echter onvoldoende waarborgen voor het substantieel terugbrengen van het aantal kleine opleidingen.13

De leden van de SP-fractie vrezen dat de bezuiniging van € 120 miljoen ongewenste effecten zal hebben op de onderwijskwaliteit.

De regering is van mening dat de financiële korting niet tot kwaliteitsverlies hoeft te leiden als instellingen de korting ook daadwerkelijk aangrijpen om het opleidingenaanbod doelmatiger in te richten. Specifiek voor het in stand houden van kleine, unieke opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief creëert de regering aanvullende waarborgen, zoals eerder in deze nota is aangegeven.

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of zij bereid is een cijfermatige onderbouwing te geven van de bezuiniging van € 120 miljoen die mogelijk moet worden gemaakt met voorliggende wetswijziging. Deze leden vragen om feiten en cijfers waaruit blijkt dat met deze maatregel € 120 miljoen kan worden bespaard, en daarbij tevens in te gaan op de aangehouden motie van het lid Van Meenen (D66).

De bezuiniging is vormgegeven door een korting op het macrobudget en wordt gefaciliteerd door maatregelen uit dit wetsvoorstel. Voor de onderbouwing van deze taakstelling verwijst de regering naar de ombuigingsoptie «minder opleidingen» uit de heroverweging productiviteit onderwijs (2010). De regering heeft ervoor gekozen om deze optie voor minder dan de helft op te nemen in het Regeerakkoord. Aan de ombuiging uit de heroverweging productiviteit ligt ten grondslag een maximum aantal deelnemers per opleiding niet meer te bekostigen. Aan een eerder verzoek van het lid Van Meenen (D66) om een nadere onderbouwing op deze taakstelling te geven is reeds voldaan in de begroting van OCW voor 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 VIII, nr. 2, blz. 49).

9. Adviezen Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke wijze zij de uitkomst van het advies over de pilots met kleine, unieke opleidingen en de beoogde oprichting van een landelijke vakinstelling meeneemt in het voorliggende wetsvoorstel en of de Minister bereid is genoemde uitkomst en advies naar de Tweede Kamer te sturen alvorens het debat over dit wetsvoorstel wordt gevoerd.

De pilots van SBB beogen inzicht te geven in de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om deze opleidingen in stand te houden. Het advies over deze pilots wordt eind 2014 verwacht. Vooruitlopend op de uitkomst van de pilots heeft de regering een aantal stappen gezet om de positie van kleinschalige, unieke opleidingen te waarborgen. Dat betreft ten eerste de hoogte van de bekostiging voor kleine, unieke opleidingen. Vooruitlopend op de uitkomst van de pilots heeft de regering al op basis van een onafhankelijk advies besloten om in het kader van de extra middelen uit de begrotingsafspraken 2014 (structureel € 75 miljoen vanaf 2015) voor een aantal ambachtelijke beroepen de prijsfactor te verhogen. Ten tweede worden met het onderhavige wetsvoorstel de mogelijkheden vergroot om waar nodig concentratie van het aanbod te realiseren. Zo heeft de regering met de zorgplicht doelmatigheid de mogelijkheid om in te grijpen als het aanbod van kleinschalige, unieke opleidingen onder druk staat door concurrentie en/of door de teruglopende arbeidsmarktvraag schaalvoordelen niet kunnen worden gerealiseerd. Daarmee kan concentratie worden afgedwongen. Bovendien kan de aangekondigde verkenning naar de (financiële) haalbaarheid van een nieuwe landelijke vakinstelling eveneens bijdragen aan concentratie van het aanbod. Dit advies wordt in december 2014 verwacht. Nu de prijsfactor is verhoogd, een concentratie van het aanbod kan worden gerealiseerd met onderhavig wetsvoorstel en een eventuele nieuwe landelijke vakinstelling (bij aparte wet) aangewezen kan worden, wordt reeds ingespeeld op eventuele van belang zijnde uitkomsten uit de pilots. Over de resultaten van het advies naar aanleiding van de pilots van SBB en het advies van de verkenner van een nieuwe landelijke vakinstelling zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk worden geïnformeerd. Al met al vindt de regering het daarom onwenselijk het debat over onderhavig wetsvoorstel te verplaatsen totdat het advies over de pilots naar kleinschalige, unieke opleidingen en het advies over een nieuwe vakinstelling zijn afgerond en de regering daarover haar standpunt heeft bepaald.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel D

De leden van de SGP-fractie vragen of in het voorgestelde artikel 6.1.3, eerste lid, onbedoeld een volzin is weggevallen, gezien het feit dat meerdere volzinnen worden aangekondigd.

Er is geen volzin weggevallen. In de tekst van het wetsvoorstel dat aan de Raad van State is voorgelegd werden meerdere volzinnen toegevoegd. Mede op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is dit beperkt tot slechts één volzin. Abusievelijk is in de tekst echter de meervoudsvorm van volzin blijven staan. In de bijgevoegde nota van wijziging bij dit wetsvoorstel is dit hersteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

ROA, 2014, Macrodoelmatigheid mbo: inkadering arbeidsmarktperspectief, Maastricht. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW en EZ.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2013–2014, 31 524, nr. 209.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2013–2014, 26 695, nr. 94.

X Noot
4

De «knipperlichtnormen» van de Onderwijsraad beogen een potentieel ondoelmatige situatie in het vizier te krijgen.

X Noot
5

KBA, 2014, De plicht tot verantwoordelijkheid: nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid, Nijmegen. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW en EZ.

X Noot
6

Inspectie van het Onderwijs, 2010, Zorgplicht arbeidsmarktperspectief bij mbo-instellingen, De Meern.

X Noot
7

ROA, 2014, Macrodoelmatigheid mbo: inkadering arbeidsmarktperspectief, Maastricht. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW en EZ

X Noot
8

ROA, 2013, Arbeidsmarktrelevantie grote mbo-opleidingen, Maastricht.

X Noot
9

ROA, 2013, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018, Maastricht.

X Noot
10

ROA, 2014, Macrodoelmatigheid mbo: inkadering arbeidsmarktperspectief, Maastricht. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW en EZ.

X Noot
11

KBA, 2014, De plicht tot verantwoordelijkheid: nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid, Nijmegen. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW en EZ.

X Noot
12

Artikel 1.2.1 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Beroepsonderwijs is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding voor de uitoefening van beroepen, waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn. Het beroepsonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de deelnemers en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren. Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs en het algemeen voortgezet onderwijs. Beroepsonderwijs omvat niet het hoger onderwijs.

X Noot
13

De herziening leidt tot minder kwalificatiedossiers (minus circa 24%) en minder kwalificaties (minus circa 18%).http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/03/04/kamerbrief-herziening-kwalificatiestructuur-mbo.html. Kamerstukken II, 2013–2014, 31 524, nr. 193.

Naar boven