33 942 Rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2013 en bij de Nationale verklaring 2014

Nr. 13 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 juni 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2014 bij het jaarverslag over het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2013 (Kamerstuk 33 942, nr.1).

De Minister en de Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Weeber

Vraag 1

Hoe beoordeelt de regering de effectiviteit en de efficiëntie van de kinderopvangtoeslag als middel voor de overheid om de kinderopvang te financieren, dit met het oog op hoge kosten die de overheid maakt, de conjunctuurgevoeligheid en de problemen met het ramen van de uitgaven?

Antwoord 1

Het kabinet evalueert periodiek de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid door middel van de beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting van het kinderopvangbeleid (beleidsartikel 7) is voor 2015 gepland. Hierin worden bovengenoemde vragen beantwoord.

Vraag 2

Is de regering van mening dat de wijze waarop de uurprijs nu wordt berekend, gebeurt aan de hand van de juiste indicatoren? Is de regering bereid te kijken naar alternatieve berekenwijzen?

Antwoord 2

De maximum uurprijs wordt niet berekend op basis van indicatoren. In de systematiek van de kinderopvangtoeslag is ervoor gekozen kosten te vergoeden tot aan de maximum uurprijs. De maximum uurprijzen voor de dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang worden in beginsel ieder jaar geïndexeerd. Zo wordt rekening gehouden met loonkostenstijging en inflatie. De maximum uurprijs geeft een prikkel om de uurprijs, en daarmee de kosten, niet ongebreideld te laten stijgen. Bij de beleidsdoorlichting van artikel 7 kinderopvang zal het effect van de maximum uurprijs nader onderzocht worden. Hierbij worden ook alternatieven meegenomen.

Vraag 3

Kan de regering reageren op de verschillende adviezen die de Rekenkamer geeft met betrekking tot de situatie dat zolang de uurprijs voor contracten met weinig uren (veel) hoger ligt dan die voor contracten met veel uren, ouders niet gestimuleerd worden te kiezen voor kleinere contracten?

Antwoord 3

In de huidige systematiek van de kinderopvangtoeslag is ervoor gekozen om de kosten te vergoeden tot aan een bepaalde maximum uurprijs en wordt het aantal uren vergoed waarop de ouders werken. Eerder is aan de Tweede Kamer gemeld dat de systematiek met de maximum uurprijs ouders kan stimuleren een contract met veel uren tegen een lage uurprijs af te sluiten. De keuze van ouders voor een bepaald contract hangt echter ook af van bijvoorbeeld de persoonlijke situatie, het inkomen en het aantal vakantieweken van de ouder. Als gevolg van de economische situatie en bezuinigingen is de markt meer gaan inspelen op de vraag van ouders. Er worden steeds meer contracten voor minder weken aangeboden tegen een prijs rondom de maximum uurprijs. Desalniettemin zal het effect van de maximum uurprijs op het gebruik van kinderopvang meegenomen worden bij de beleidsdoorlichting van artikel 7 kinderopvang.

Vraag 4

Wanneer is de beleidsdoorlichting artikel 7 kinderopvang en specifiek de maximum uurprijs te verwachten?

Antwoord 4

De beleidsdoorlichting en wetsevaluatie kinderopvang is voor 2015 aan de Tweede Kamer toegezegd. De verwachting is dat deze in het tweede helft van 2015 wordt aangeboden. In de beleidsdoorlichting wordt ook de systematiek van de maximum uurprijs meegenomen.

Vraag 5

Wat is de reactie van de regering op de aanbeveling om de pedagogische waarde van kinderopvang beter en vaker te monitoren? Op welke wijze gaat uitvoering gegeven worden aan deze aanbeveling?

Antwoord 5

De Algemene Rekenkamer doet nuttige aanbevelingen voor de monitoring van de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang. Met het traject richting het nieuwe toezicht is het streven om het toezicht op de kinderopvang zodanig in te richten dat de GGD per locatie een kwalitatief eindoordeel geeft. Daarbij zullen de huidige wetenschappelijke inzichten ten aanzien van het observeren van pedagogische kwaliteit betrokken worden. Dit vertaalt zich in een aangepast instrumentarium van de toezichthouder. Daarnaast wordt op dit moment bekeken of en hoe de huidige wetenschappelijke kwaliteitspeilingen frequenter kunnen worden uitgevoerd.

Vraag 6

Wanneer verschijnt het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over de oorzaken voor en de gevolgen van de daling van het gebruik van de kinderopvang?

Antwoord 6

Het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de oorzaken voor en de gevolgen van de daling van het gebruik van de kinderopvang zal naar verwachting rond de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Naar boven