33 930 Financieel jaarverslag van het Rijk 2013

Nr. 20 BRIEF VAN DE COMMISSIE VOOR DE RIJKSUITGAVEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2014

Naar aanleiding van de behandeling van de verantwoordingsstukken van de Ministers over het jaar 2013 brengt de commissie voor de Rijksuitgaven hierbij per brief advies1 uit aan de Kamer over de dechargeverlening voor het door de Ministers gevoerde financiële beheer in 2013.

Aandacht voor dechargeverlening in de commissies

Zoals in voorgaande jaren hebben veel commissies ook dit jaar, op advies van de commissie voor de Rijksuitgaven (brief van 26 maart 2014, Kamerstuk 31 428, nr. 7), bij de behandeling van de jaarverslagen in wetgevingsoverleggen aandacht besteed aan het gevoerde financieel beheer in relatie tot door de Kamer te verlenen decharge aan Ministers. Vanaf 10 juni 2014 zijn elf wetgevingsoverleggen gevoerd over diverse departementale jaarverslagen.2 Bij de diverse wetgevingsoverleggen zijn moties ingediend, die steeds in de week na een gevoerd overleg in de plenaire vergadering in stemming zijn gebracht. Bij de behandeling van het jaarverslag van de Minister van Defensie (Kamerstuk 33 930 X, nr. 1) tijdens het wetgevingsoverleg op 24 juni 2014 is een brief gevraagd over een nadere toelichting op de ontwikkelingen van de investeringen bij Defensie, waarbij door enkele leden de mogelijkheid is opengehouden dat op enig moment alsnog een motie zou worden ingediend. De commissie voor de Rijksuitgaven heeft geconstateerd dat, tot het moment van het vaststellen van deze brief op 3 juli 2014 om 10.00 uur, bij de behandeling van de jaarverslagen geen moties zijn ingediend die tot doel hebben de dechargeverlening voor een Minister op te schorten, dan wel te onthouden.

Advies voor plenaire afronding dechargeverlening

Het advies van de commissie voor de Rijksuitgaven luidt, in het licht van bovenstaande, dat met inachtneming van de diverse toezeggingen van bewindspersonen ter verbetering van het financieel beheer, door de Kamer aan alle Ministers decharge kan worden verleend.

Toelichting

Het sluitstuk van de begrotingscyclus is de goedkeuring van de slotwetten en de departementale en niet-departementale jaarverslagen, alsmede het door de Algemene Rekenkamer onderzochte Financieel jaarverslag van het Rijk door de Tweede Kamer (conform de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001) met hieraan gekoppeld de dechargeverlening voor het gevoerde financieel beheer aan de desbetreffende Ministers3. In de Comptabiliteitswet is geregeld dat dechargeverlening betrekking heeft op het financieel beheer van de Minister, in het bijzonder op onrechtmatigheden, tekortkomingen in de administratieve organisatie (inclusief interne controle), tekortkomingen bij de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de uitvoering van wettelijke regelingen, alsmede tekortkomingen in de (interne) departementale accountantscontrole. Kamerleden kunnen voor hun oordeel over het gevoerde financieel beheer grotendeels steunen op de rapporten bij het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer. Daarbij kunnen leden hun eigen weging maken aangaande de aard en ernst van de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer heeft gesignaleerd en de reacties van de bewindspersonen hierop.

Aangezien de dechargeverlening uiteindelijk een besluit is van de Kamer en niet van commissies, ligt het in de rede om eventuele zwaarwegende aandachtpunten die de dechargeverlening ter discussie stellen (ook) kenbaar te maken in de plenaire vergadering. Hiermee kan de Kamer in het kader van haar controlerende rol meer gewicht geven aan (de oplossing van) ernstige onvolkomenheden die niet direct tot een formeel bezwaar van de Algemene Rekenkamer hebben geleid, maar die de Kamer wel van zodanig belang acht dat de dechargeverlening middels een Kameruitspraak aan voorwaarden wordt verbonden, wordt opgeschort of wordt onthouden.

Na besluitvorming door de Kamer over de dechargeverlening aan de Ministers zal de Kamervoorzitter, conform artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001, het besluit bekrachtigen met een handtekening in de jaarverslagen, waarna deze zullen worden doorgeleid ter behandeling in de Eerste Kamer.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen


X Noot
1

Conform besluit van het Presidium op 20 april 2013 brengt de commissie voor de Rijksuitgaven advies uit over dechargeverlening aan de Kamer (Kamerstuk 31 428, nr. 6).

X Noot
2

Het betreft overleggen over de jaarverslagen van achtereenvolgens VWS (10 juni 2014), Koninkrijksrelaties (12 juni 2014) (Kamerstuk 33 930 IV, nr. 6), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (18 juni 2014), Financiën (18 juni 2014), Defensie (24 juni 2014), Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur (24 juni 2014), Economische Zaken, onderdeel Economie en Innovatie (25 juni 2014, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (26 juni 2014), Veiligheid en Justitie (26 juni 2014), Infrastructuur en Milieu (26 juni 2014), Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking (1 juli 2014). Daarnaast heeft de commissie voor de Rijksuitgaven een algemeen overleg gevoerd met de Minister van Financiën over Rijksbrede verantwoordingsthema’s op 26 juni 2014.

X Noot
3

Artikel 64, eerste lid van de Comptabiliteitswet 2001 luidt als volgt: «Decharge aan Onze Ministers wordt verleend aan de hand van de betrokken jaarverslagen door daartoe strekkende uitspraken van elk van de beide Kamers der Staten-Generaal. Decharge wordt niet eerder verleend dan nadat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer, bedoeld in artikel 83, derde lid, is ontvangen en het betrokken slotwetsvoorstel, en in voorkomende gevallen een voorstel van een indemniteitswet, is aangenomen».

Naar boven