33 928 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode en wijziging van de Participatiewet in verband met wijziging van de berekening en de periodieke aanpassing van de bijstandsnormen voor pensioengerechtigden

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

30 september 2014

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, met het oog op het tegengaan van onbedoeld gebruik van de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode, wenselijk is de Algemene Ouderdomswet te wijzigen teneinde de voorwaarden aan te scherpen waaronder van deze verzekering gebruik kan worden gemaakt en dat het tevens wenselijk is in de Participatiewet de wijze van berekening en de periodieke aanpassing van de bijstandsnormen voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, te wijzigen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

1. [Vervallen]

2. Aan het slot wordt toegevoegd:, indien hij ten minste vijf jaar verplicht verzekerd is geweest ingevolge de artikelen 6 of 6a, en voor zover hij in die achterliggende periode niet onderworpen is geweest aan een buitenlandse wettelijk verplichte ouderdomsverzekering, die bij het bereiken van de daarin aangegeven leeftijd recht geeft op ouderdomspensioen.

3. [Vervallen]

B

Aan hoofdstuk VIII, paragraaf 2, wordt aan het slot een artikel, waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van die paragraaf, ingevoegd, luidende:

Artikel #

  • 1. Op aanvragen om gebruik te maken van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 38, eerste lid, die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode (Stb. PM) blijft artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan die datum van inwerkingtreding van toepassing.

  • 2. Op aanvragen om gebruik te maken van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 38, eerste lid, die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode (Stb. PM) is artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat door die wet is komen te luiden van toepassing.

ARTIKEL IA

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37a. Vaststelling normen pensioengerechtigden

  • 1. De normen voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, genoemd in artikel 22, worden afgeleid van het netto minimumloon per maand.

  • 2. Op basis van het netto minimumloon per maand worden de bruto bedragen zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, met uitzondering van de ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting, bedoeld in de artikelen 22b en 22c van de Wet op de loonbelasting 1964, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet:

    • a. het netto bedrag per maand van een belanghebbende als bedoeld in artikel 22, onderdeel a, gelijk is aan 70% van het netto minimumloon per maand;

    • b. het netto bedrag per maand van een belanghebbende als bedoeld in artikel 22, onderdelen b en c, gelijk is aan 50% van het netto minimumloon per maand.

  • 3. Op basis van de bruto bedragen, bedoeld in het tweede lid, worden de netto normen, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, met inbegrip van de ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting, bedoeld in de artikelen 22b en 22c van de Wet op de loonbelasting 1964, en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: , 22.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt, worden de normen, genoemd in artikel 22, herzien met inachtneming van artikel 37a.

ARTIKEL IB

De Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel XVII, eerste lid, wordt «en IX, onderdelen A en H,» vervangen door: IX, onderdelen A en H, en XVIII.

B

Artikel XVIII komt te luiden:

ARTIKEL XVIII OVERGANGSRECHT WET WERK EN BIJSTAND

  • 1. Op de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde die op 31 december 2014 recht heeft op algemene bijstand en met een of meer meerderjarige personen, waarbij de echtgenoot van de gehuwde niet meetelt tenzij deze echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a. zijn de artikelen 20, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 38 en 53a van de Wet werk en bijstand, zoals deze bepalingen luidden op 31 december 2014, van toepassing, en

    • b. is artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing,

    tot 1 juli 2015.

  • 2. Indien het netto minimumloon wijzigt met ingang van 1 januari 2015, worden bij de toepassing van het eerste lid, de normen, genoemd in de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikelen 20 en 21, en het bedrag, genoemd in het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikel 25, tweede lid, toegepast, zoals ze zouden luiden na herziening met het percentage van deze wijziging.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid worden de normen, genoemd in het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde artikel 22, toegepast zoals ze zouden luiden met toepassing van artikel 37a van de Participatiewet waarbij wordt uitgegaan van het netto minimumloon zoals dat luidt op 1 januari 2015.

  • 4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt, indien het gaat om een persoon als bedoeld in het eerste lid die aanspraak heeft op de verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget:

    • a. in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, zoals deze bepaling luidde op 31 december 2014 voor «506,78» gelezen: 234,88,

    • b. in artikel 21, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, zoals deze bepaling luidde op 31 december 2014 voor «951,64» gelezen: 679,75,

    • c. in artikel 22, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, zoals deze bepaling luidde op 31 december 2014 voor «1.313,82» gelezen: 1.044,01,

    tot 1 juli 2015.

  • 5. Op de persoon:

    • a. die op 31 december 2014 recht had op algemene bijstand, en

    • b. op wie het eerste lid niet van toepassing is,

    wordt tot 1 juli 2015 in artikel 53a, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet voor «30%» gelezen: 50%.

  • 6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2015.

ARTIKEL IC

Artikel XII van de Wet hervorming kindregelingen komt te luiden:

ARTIKEL XII OVERGANGSRECHT

  • 1. Een op 31 december 2014 bestaande tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt aangemerkt als kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 2. Voor de persoon die op 31 december 2014 recht had op algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, de op hem van toepassing zijnde norm een norm voor een alleenstaande ouder was en hij geen aanspraak heeft op de verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, is tot 1 januari 2016 in afwijking van de artikelen 20 tot en met 22a van de Participatiewet, de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a. een persoon van 18, 19 of 20 jaar op wie een norm voor alleenstaande ouders van toepassing is: € 506,78;

    • b. een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en op wie een norm voor alleenstaande ouders van toepassing is: € 1.191,18;

    • c. een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en op wie een norm voor alleenstaande ouders van toepassing is: € 1.313,82;

    • d. een alleenstaande ouder op wie artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet van toepassing is of een gehuwde voor wie op grond van artikel 24 van de Participatiewet de norm gelijk is aan de norm die voor hem als alleenstaande ouder zou gelden: de norm per kalendermaand als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, verhoogd met 20% x de rekennorm, bedoeld in artikel 22a, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 3. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de bedragen, genoemd in het tweede lid, aanpassen na inwerkingtreding van dit artikel indien het netto minimumloon wijzigt.

  • 4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.

ARTIKEL ID

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 januari 2014 ingediende voorstel van rijkswet Wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlening van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen (33 852 (R2023)) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel F, onder 1, van die wet:

a. eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, wordt in 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat artikel na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet zal komen te luiden met ingang van het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet «ten minste vijf jaar» vervangen door: ten minste zeven jaar;

b. later in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, wordt in artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, onder 1 «ten minste vijf jaar» vervangen door: ten minste zeven jaar».

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 24 maart 2014.

  • 2. De artikelen IA, IB, IC en ID van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven