33 928 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode en wijziging van de Participatiewet in verband met wijziging van de berekening en de periodieke aanpassing van de bijstandsnormen voor pensioengerechtigden

Nr. 9 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 september 2014

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel ID wordt aan het slot van de aanhef de puntkomma vervangen door een dubbele punt.

2

Artikel ID, onderdeel a, komt te luiden:

a. eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, wordt in 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat artikel na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet zal komen te luiden met ingang van het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze wet «ten minste vijf jaar» vervangen door: ten minste zeven jaar;

3

In artikel ID, onderdeel b wordt na «Algemene Ouderdomswet» ingevoegd: met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, onder 1.

4

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

1. Artikel I van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 24 maart 2014.

2. De artikelen IA, IB, IC en ID van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

TOELICHTING

1. Abusievelijk is aan het slot van de aanhef van artikel ID een puntkomma geplaatst in plaats van een dubbele punt.

2. De huidige formulering van artikel ID, onderdeel a, heeft, in samenhang met de in artikel II geregelde inwerkingtreding van de artikelen I en ID met terugwerkende kracht tot en met 24 maart 2014 onbedoeld tot gevolg dat de vervanging in artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van «ten minste vijf jaar» door «ten minste zeven jaar», zou terugwerken tot en met 24 maart 2014 en dus eerder van kracht zou worden dan de verlenging van de termijn voor verlening van het Nederlanderschap. In verband daarmee is de formulering zodanig gewijzigd dat de verlenging van de termijn in artikel 38, eerste lid, AOW niet terugwerkt tot en met 24 maart 2014 maar in werking treedt op het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet.

3. Zekerheidshalve wordt ter verduidelijking in artikel ID, tweede lid, bepaald dat als artikel I, onderdeel F, onder 1, van het voorstel van rijkswet Wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlening van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen (33 852 (R2023)), dat de verlenging van de naturalisatietermijn bevat, later in werking treedt dan artikel I van deze wet, in artikel 38, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, onder 1 «ten minste vijf jaar» wordt vervangen door «ten minste zeven jaar». Hiermee wordt verzekerd dat de verlenging van de termijn in de Algemene Ouderdomswet op het zelfde tijdstip ingaat als de verlenging van de naturalisatietermijn.

4. Bij nadere overweging wordt het niet noodzakelijk geacht artikel ID terug te laten werken tot en met 24 maart 2014. Dit wekt namelijk onbedoeld de indruk dat de verlenging van de termijn in artikel 38, eerste lid, AOW terugwerkt tot en met 24 maart 2014.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven