33 916 Initiatiefnota van het lid De Caluwé over simpeler en doeltreffender investeringen voor ontwikkeling

Nr. 24 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 maart 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 10 december 2015 t.g.v. de reactie op de motie van de leden Leegte en Agnes Mulder over mogelijkheden om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale instrumenten te vergroten (Kamerstuk 33 916, nr. 23).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 februari 2016 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 16 maart 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Inbreng VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van de brief en het rapport van de Minister naar aanleiding van de motie Leegte-Mulder. De leden van de VVD-fractie hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

In de brief van 10 december bespreekt de Minister drie manieren voor bevordering van de inzet van het eigen bedrijfsleven. Een van deze manieren is de strategische inzet van hulp in landen of sectoren. In de brief worden speerpunten genoemd die onder de topsectoren Water, Agri & Food, Tuinbouw en Life Sciences & Health vallen. Dit zijn slechts 5 van de 9 Nederlandse topsectoren. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Minister ook mogelijkheden ziet voor de inzet van de andere vijf topsectoren (Chemie, Creatieve Industrie, Energie, High Tech en Logistiek) om de inzet van het bedrijfsleven te vergroten?

Antwoord 1:

Binnen het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking bestaan ook mogelijkheden voor andere topsectoren om zich in te zetten voor ontwikkelingsdoelen. Deze mogelijkheden worden reeds benut door het bedrijfsleven. Zo stimuleert het Fonds Product Development Partnerships in samenwerking met kennisinstellingen en de farmaceutische industrie investeringen in de ontwikkeling van medicijnen, vaccins en diagnostica voor armoedegerelateerde ziektes. Het Dutch Good Growth Fund ondersteunt initiatieven uit alle topsectoren. De topsector Logistiek draagt met behulp van de instrumenten ORIO en DRIVE bij aan infrastructuurprojecten in lage- en middeninkomenslanden. Bij de invulling van het thema klimaat is een nadrukkelijke rol weggelegd voor de topsector Energie (naast die voor Water en Agri & Food).

Wanneer we kijken naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) schrijft de Minister dat de Nederlandse ondernemer tegenwoordig bij één loket terecht kan voor vragen over ontwikkelingssamenwerking, IMVO en het bedrijfsleveninstrumentarium. Kan de Minister aangeven op welke wijze de totstandkoming van één loket bij het RVO heeft geleid tot een vergroting van de directe effecten? De leden van de VVD-fractie zouden graag een vergelijking zien van de situatie voor en na de totstandkoming van het één loket.

Antwoord 2:

De invloed van het één loket op de directe effecten van ontwikkelingssamenwerking voor Nederlandse bedrijven wordt niet gemeten. Wel is duidelijk dat het één loket de toegang tot en informatievoorziening over het bedrijfsleveninstrumentarium voor de Nederlandse bedrijven heeft verbeterd. Na de invoering van het één loket is het aandeel vragen dat in het eerste contact is beantwoord toegenomen van 43% in 2013 naar 64% in 2014.

Op basis van het rapport concludeert de Minister dat het Verenigd Koninkrijk (VK) en Duitsland actief informatie en dienstverlening aanbieden aan het bedrijfsleven, waardoor zij een informatievoorsprong hebben op bedrijven uit andere landen. Ziet de Minister mogelijkheden voor verdere verbetering van de informatievoorziening aan het Nederlandse bedrijfsleven?

De Minister spreekt in de brief over de stroomlijning van het bedrijfsleveninstrumentarium. Deze zou Nederland op een hoger plan hebben gebracht op het niveau van informatievoorziening en dienstverlening. In het rapport wordt verwezen naar «grote stappen op het gebied van economische diplomatie en dienstverlening», door het onder andere nauwlettend volgen van aanbestedingsportalen en diensten van het VK en Duitsland en nauwe samenwerking tussen «verschillende organisaties». Kan de Minister nader toelichten wat het nauwlettend volgen van deze portalen en diensten inhoudt en oplevert? De leden van de VVD- fractie vragen daarnaast over welke «verschillende organisaties» er in het rapport gesproken wordt. Kan de Minister nader toelichten welke dit zijn en wat deze samenwerking oplevert? Ziet de Minister daarnaast mogelijkheden om verdere inzet van het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten?

Antwoord 3:

Om de informatievoorziening aan Nederlandse bedrijven te verbeteren heeft Nederland naast één loket bij RVO ook een business opportunities portaal voor het bedrijfsleven ontwikkeld. Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland delen op dit portaal informatie over marktkansen in ontwikkelingslanden met Nederlandse bedrijven. Bij de ontwikkeling van dit portaal hebben het Ministerie van Buitenlandse Zaken en RVO lessen toegepast die zijn opgedaan bij UK Trade & Investment in het Verenigd Koninkrijk.

Op het speelveld van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en bedrijfsleveninstrumenten voor ontwikkelingssamenwerking zijn verschillende organisaties werkzaam, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Nederlandse ambassades, RVO, FMO en Atradius DSB. Om de ondernemer zo goed mogelijk van dienst te zijn hebben RVO, FMO en Atradius DSB de onderlinge samenwerking geïntensiveerd door gezamenlijke trainingen, kennisuitwisseling en uitwisseling van personeel. Verder versterken RVO en FMO de samenwerking bij de identificatie van projecten. Zo legt FMO potentiële projecten voor instrumenten zoals DRIVE en Develop2Build in een vroeg stadium aan RVO voor. Ook levert FMO specifieke kennis over financiële vraagstukken bij de ontwikkeling van deze projecten door RVO. Ten slotte streven deze organisaties naar nauwere samenwerking en informatieuitwisseling met publieke partners als de Kamer van Koophandel. Hierdoor zullen ondernemers sneller en gemakkelijker worden geholpen met bruikbare informatie en doorverwijzingen naar de juiste partijen.

Inbreng PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek naar de mogelijkheden om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale aanbestedingen te vergroten (Kamerstuk 33 916, nr. 23). Graag willen zij het onderstaande inbrengen.

De leden van de PvdA-fractie blijven groot voorstander van het betrekken van lokale partijen bij Nederlandse aanbestedingen ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking. Het meer toespitsen van het bedrijfsleveninstrumentarium op de Nederlandse sector zou resulteren in een kleinere kans voor lokale partijen om zich te ontwikkelen en zou een doorn in het oog zijn voor potentiele Noord-Zuid partnerschappen.

Het belang van de mensen in ontwikkelingslanden moet bij ontwikkelingssamenwerking te allen tijde het uitgangspunt zijn, ook bij de combinatie van hulp en handel. Deze leden zijn dan ook blij met de bevestiging van deze benadering in de brief die de Minister de Kamer toezond (Kamerstuk 33 916, nr. 23) en stellen dat het bedrijfsleveninstrumentarium louter vraaggestuurd moet blijven. Daar kan bij uitstek gehoor aan worden gegeven door de mensen op de grond actief te betrekken, iets dat al bij de aanbestedingsprocedure moet beginnen.

Daarnaast moet elke vorm van ontwikkelingssamenwerking effectief en kwalitatief worden ingezet. De leden delen de keuze voor de koppeling van de speerpunten uit het Nederlands bedrijfsleveninstrumentarium aan de topsectoren. Dit neemt echter niet weg dat het van belang is om alle partijen die meedingen bij aanbestedingen vanuit het bedrijfsleveninstrumentarium gelijk te behandelen. Het is immers niet gezegd dat Nederlandse bedrijven altijd de meeste ontwikkelingsimpact realiseren.

Bij de landen die worden aangehaald in het onderzoek dat naar aanleiding van de motie-Leegte en Agnes Mulder is uitgevoerd, lijkt de nadruk te liggen op het betrekken van het eigen bedrijfsleven. Is de Minister, in haar positie als EU-Raadsvoorzitter, bereid om de goede ervaringen die Nederland heeft met het betrekken en direct toelaten van buitenlandse alsook lokale partijen actief te delen binnen de EU? De leden van de PvdA-fractie zien graag dat deze aanpak opvolging krijgt.

Antwoord 4:

Privatesectorontwikkeling richt zich op de verbetering van het ondernemingsklimaat in lage- en middeninkomenslanden en op versterking van het lokale bedrijfsleven. In deze context faciliteren we Nederlandse en buitenlandse bedrijven om in deze landen duurzaam te ondernemen en met innovatieve oplossingen een impuls te geven aan inclusieve groei.

Nederland vervult in Europa een voorbeeldrol voor het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking. In het kader van het Europees voorzitterschap besteedt Nederland aandacht aan de samenwerking met de private sector bij het verduurzamen van mondiale waardeketens. Daarbij benadrukt het kabinet de meerwaarde die lokale en internationale bedrijven en partijen bieden bij de bevordering van duurzame handel. Deze boodschap draagt Nederland in diverse internationale fora uit aan onze Europese collega’s, zoals bij de Europese Commissie en de OESO-DAC.

Zoals de leden van de PvdA-fractie, samen met de leden van de VVD-fractie, eerder bepleitten in de aangenomen motie-Jan Vos/Teeven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 39) zien zij graag dat er wordt toegewerkt naar een meer strategische investeringsagenda waarin de verschillende instrumenten van het bedrijfsleveninstrumentarium een plaats hebben. Dit om grotere projecten te realiseren waarbij de fundamenten voor lokale economische groei worden gelegd. Een ambitie die wordt onderstreept door de conclusie in het eerder aangehaalde onderzoek: Nederlandse bedrijven profiteren meer van de indirecte effecten van aanbestedingen zoals de uitgebreide im- en exportmogelijkheden, dan van de directe aanbestedingseffecten. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van deze motie?

Antwoord 5:

In navolging op motie-Jan Vos/Teeven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 39) steunt het kabinet de ambitie van FMO om door middel van projectontwikkeling en het structureren van financiering duurzame handel en investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te ondersteunen. Dit doet het kabinet onder andere door tot 2021 EUR 17,5 miljoen euro beschikbaar te stellen aan FMO ten behoeve van de zogeheten Flying Swans-aanpak.

De Flying Swans-aanpak van FMO zet in op een gezamenlijke benadering van projectontwikkeling, -uitvoering en -beheer. Zo worden projecten vroegtijdig gestructureerd, en wordt de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven effectief ingezet in alle fases van de projectcyclus. Ook bij het combineren van financieringsstromen is een belangrijke rol weggelegd voor FMO. FMO vervult hiermee een regierol tussen partijen uit verschillende sectoren. De projectontwikkeling en -financiering wordt daardoor kansrijker en minder risicovol.

Een voorbeeld van de Flying Swans-aanpak is de ontwikkeling van een agro-logistiek investeringsvoorstel voor Ethiopië en Djibouti. Hieraan is in de afgelopen twee jaar in een consortium van partijen in de sectoren logistiek, waterbouw, landbouw en de financiële sector succesvol samengewerkt. Het voorstel betreft de ontwikkeling van een integrale koelketen voor groente, fruit en bloemen in Ethiopië en Djibouti. Hiervoor moet ook een aantal concrete projecten worden uitgevoerd zoals de ontwikkeling van agri-parken, railterminals, koelhuizen en een havenuitbreiding. Deze investering zal de concurrentiepositie van deze landen versterken en exportinkomsten, belastinginkomsten, werkgelegenheid en voedselzekerheid opleveren. In februari van dit jaar heeft dit projectvoorstel geleid tot een inkomende handelsmissie uit deze landen. Tijdens deze missie is een geïntegreerd Nederlands voorstel gepresenteerd met projecten die een hoge ontwikkelingsimpact hebben. In dit project speelt FMO de rol van initiator, makelaar en projectbureau. De ontwikkelingsbank streeft ernaar om deze rol in samenwerking met publieke en private partijen vaker uit te voeren. Samen met andere partijen zijn er al vier vergelijkbare programma’s opgestart. Dat aantal zal in de komende jaren verder toenemen.

De financiering van complexe en grote transacties van consortia vraagt om een goed financieel ontwerp van projecten en vereist zeer specifieke kennis. FMO heeft een sterk internationaal netwerk, een breed palet aan instrumenten en expertise in internationaal ondernemen. FMO vervult in combinatie met de inzet op projectontwikkeling een begeleidende rol voor het bedrijfsleven bij ontwikkelingsrelevante investeringen.

Bedrijven die gebruikmaken van het bedrijfsleveninstrumentarium dienen de internationale richtlijnen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), zoals onder andere beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationals, na te leven. Vooralsnog zijn er te veel klachten vanuit het maatschappelijk middenveld dat er, ook bij het centrale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), niet altijd even veel aandacht aan IMVO wordt geschonken. De leden van de PvdA-fractie zien graag dat de inzet op IMVO door bedrijven die gebruikmaken van het bedrijfsleveninstrumentarium actiever wordt gemonitord. Welke opties ziet de Minister om dit aan te scherpen?

Hetzelfde geldt voor het in de ogen van de leden van de PvdA-fractie onvoldoende structureel benadrukken van IMVO bij handelsmissies. De Minister geeft in haar rapportage van de handelsmissies in de eerste helft van 2015 aan dat IMVO een rode draad vormt bij de missies. Echter er zijn nog steeds signalen vanuit het maatschappelijk middenveld dat dit sterk verschilt per missie. Deze leden zien graag dat het maatschappelijk middenveld bij elke handelsmissie op dezelfde wijze wordt betrokken om lokale en sectorrelevante informatie op het terrein van IMVO-risico’s te delen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om IMVO bij missies beter te waarborgen, en daarmee te voorkomen dat IMVO ondanks alle goede intenties soms naar de achtergrond wordt geschoven? Dit is volgens de leden van de PvdA-fractie essentieel om de hulpcomponent in elke handelsmissie daadwerkelijk te waarborgen.

Antwoord 6:

Het beeld dat internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) naar de achtergrond wordt geschoven herkent het kabinet niet. IMVO is een prioriteit in het bedrijfsleveninstrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. IMVO-criteria, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, worden nadrukkelijk getoetst in het afwegingskader van dit instrumentarium.

Ook bij handelsmissies wordt structureel aandacht geschonken aan de juiste voorbereiding van deelnemende bedrijven zodat ze goed geïnformeerd zijn over de betekenis van de OESO-richtlijnen voor de bedrijfsvoering. Deelnemers moeten verklaren de OESO-richtlijnen te kennen en hiernaar te handelen. Deze richtlijnen schrijven onder meer voor dat bedrijven een plan van aanpak opstellen waarin zij hun IMVO-beleid uiteen zetten. IMVO biedt ook kansen voor bedrijven. Mede daarover wordt gesproken tijdens de aan missies voorafgaande deelnemersbijeenkomsten. Hoewel de invulling van de IMVO-agenda tijdens missies varieert, afhankelijk van de aard, thematiek en bestemming van de missie, is het uitgangspunt altijd dat gesproken wordt over IMVO – bijvoorbeeld in thematische sessies met ngo’s of bedrijven en in bilaterale gesprekken.

De suggestie om de aandacht voor IMVO aan te scherpen, bijvoorbeeld door actiever te monitoren, bespreekt het kabinet graag met het maatschappelijk middenveld.

Inbreng CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar brief en het toegezonden onderzoek. Zij hebben daar nog vragen en opmerkingen bij.

De leden van de CDA-fractie vinden dat de brief van de Minister onvoldoende ingaat op de motie Leegte en Agnes Mulder (Kamerstuk 33 916, nr. 21). Deze motie vraagt de Minister in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale instrumenten te vergroten, en daarbij de modellen van andere donoren te betrekken. In de brief concludeert de Minister op basis van een benchmark dat Nederland het eigenlijk vergelijkbaar doet met andere landen.

Wat de leden van de CDA-fractie betreft spreekt daar weinig ambitie uit. Het verbaast deze leden dat de Minister na de vergelijking op geen enkel punt een mogelijke verbetering ziet om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten. Nederland moet zorgen dat ons bedrijfsleven ook in de toekomst een belangrijke rol blijft spelen in de mondiale ontwikkeling. Op dit moment komt van het bedrijfsleveninstrumentarium 10% tot 15% bij het Nederlandse bedrijfsleven terecht. Hoe gaat de Minister zich inspannen om dit percentage te verhogen?

Antwoord 7:

Verwezen wordt naar antwoord 3 op de vraag van de VVD.

Deze vraag hangt sterk samen met de motie van de leden Agnes Mulder en Remco Dijkstra (Kamerstuk 31 793, nr. 133), die tijdens het debat over de klimaattop in Parijs is ingediend en is aangenomen. Ook in die motie wordt opgeroepen om het Nederlandse bedrijfsleven te betrekken bij door Nederland gefinancierde klimaatprojecten. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie-Agnes Mulder/Remco Dijkstra, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Antwoord 8:

Het betrekken van de private sector is van groot belang bij de Nederlandse invulling van klimaatfinanciering. De motie van de leden Agnes Mulder en Remco Dijkstra hierover (Kamerstuk 31 793, nr. 133) ondersteunt daarmee het beleid. Op de klimaattop in Parijs heeft het kabinet het belang van het bedrijfsleven conform de motie uitgedragen. Dit heeft er onder andere toe bijgedragen dat in de eindtekst van de klimaattop in Parijs de rol van de private sector bij het tegengaan van klimaatverandering expliciet wordt onderkend.

De klimaatonderhandelingen in Parijs in december 2015 boden een podium voor Nederlandse bedrijven, financiële instellingen en organisaties om vele kleine en grote klimaatrelevante initiatieven onder de aandacht te brengen. Zo werden er Nederlandse initiatieven op het terrein van klimaatslimme landbouw en watermanagement gepresenteerd. FMO lanceerde in Parijs het klimaatfonds Climate Investor One. Dit fonds richt zich op het mobiliseren van circa USD 2 miljard aan private klimaatinvesteringen in hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden.

Nederland streeft naar het vergroten van transparantie van de internationale inzet voor klimaat. In Parijs is overeenstemming bereikt om ook hier stappen te zetten in de komende jaren. De motie van de leden Agnes Mulder en Remco Dijkstra verzoekt de regering dat projecten die uit het Groene Klimaatfonds worden gefinancierd adequaat worden gemonitord op resultaten. Het kabinet onderschrijft dit pleidooi en Nederland draagt dit als lid van het bestuur van het fonds ook actief uit.

De leden van de CDA-fractie zullen op een aantal punten nadere vragen stellen en opmerkingen maken. In de brief gaat de Minister niet in op de Nederlandse situatie met betrekking tot ODA- en non-ODA-instrumenten, terwijl in een combinatie hiervan mogelijkheden liggen om de kansen voor Nederlandse bedrijven te vergroten. Ziet de Minister deze mogelijkheden ook? Is de Minister bereid ook op dit onderdeel een nadere toelichting te geven?

Antwoord 9:

Sommige bedrijfsleveninstrumenten vervullen onder andere een hefboomfunctie om private geldstromen, van bijvoorbeeld banken, te mobiliseren voor de financiering van ontwikkelingsprojecten. Non-ODA-instrumenten als de Exportkredietverzekering (EKV) en de Exportkredietgarantie (EKG) kunnen worden ingezet in combinatie met ODA-instrumenten als ORIO en het Dutch Good Growth Fund. Zo wordt de financiering van ontwikkelingsprojecten minder risicovol en aantrekkelijker voor externe financiers. De ODA-instrumenten hebben, deels in combinatie met non-ODA-instrumenten, in 2014 EUR 135 miljoen aan private cofinanciering gegenereerd.

Daarnaast missen de leden van de CDA-fractie de rol van ontwikkelingsbanken. In andere landen spelen publieke ontwikkelingsbanken een rol bij het arrangeren van de financiering en vervullen zij een rol in de projectontwikkeling. Bij de laatste begrotingsbehandeling is de motie-Jan Vos/Teeven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 39) aangenomen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van deze motie.

De leden van de CDA-fractie zien dat vroegtijdige betrokkenheid en samenwerking tussen het bedrijfsleven onderling en met de eigen overheid en de lokale overheid een belangrijke factor aan het worden is bij de ontwikkeling van grote projecten in het buitenland. Dit hangt sterk samen met de business case-benadering. Daar liggen kansen voor Nederlandse bedrijven in de ogen van de leden van de CDA-fractie. Herkent de Minister deze constatering van de leden van de CDA-fractie? Ziet zij in de projectontwikkelingsfase een rol voor ontwikkelingsbanken, zoals FMO in Nederland? Zo ja, wil zij dit ook in Nederland verder ontwikkelen? Welke stappen gaat de Minister zetten om de business case-benadering mogelijk te maken?

De Minister concludeert uit de benchmark dat andere landen ook sterk inzetten op informatievoorziening over het bedrijfsleveninstrumentarium en dat Nederland de informatievoorziening en dienstverlening op een hoger plan gebracht heeft. De leden van de CDA-fractie hopen dat de Minister bereid is nog een stap verder te gaan om de mogelijkheden om het Nederlandse bedrijfsleven aan te laten sluiten bij Wereldbankprojecten en het internationaal klimaatfonds te vergroten, zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland gebeurd. Daar wordt het bedrijfsleven snel ingelicht over nieuwe aanbestedingen en wordt zij actief geïnformeerd over de zakenkansen, bijvoorbeeld om als partner in een consortium op te treden. Voor Nederland betekent dit volgens de leden van de CDA-fractie dat er gezocht moet worden naar innovatieve manieren om financiering te combineren en naar een begeleidende rol door een instituut in de projectontwikkeling. Hoe gaat de Minister hier concreet vorm aan geven?

Antwoord 10:

In navolging op motie-Jan Vos/Teeven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 39) steunt het kabinet de ambitie van FMO om door middel van projectontwikkeling en het structureren van financiering duurzame handel en investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te ondersteunen. Dit doet het kabinet onder andere door tot 2021 EUR 17,5 miljoen euro beschikbaar te stellen aan FMO ten behoeve van de zogeheten Flying Swans-aanpak.

De Flying Swans-aanpak van FMO zet in op een gezamenlijke benadering van projectontwikkeling, -uitvoering en -beheer. Zo worden projecten vroegtijdig gestructureerd, en wordt de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven effectief ingezet in alle fases van de projectcyclus. FMO vervult hiermee een regierol tussen partijen uit verschillende sectoren. De projectontwikkeling en -financiering wordt daardoor kansrijker en minder risicovol.

Een voorbeeld van de Flying Swans-aanpak is de ontwikkeling van een agro-logistiek investeringsvoorstel voor Ethiopië en Djibouti. Hieraan is in de afgelopen twee jaar in een consortium van partijen in de sectoren logistiek, waterbouw, landbouw en de financiële sector succesvol samengewerkt. Het voorstel betreft de ontwikkeling van een integrale koelketen voor groente, fruit en bloemen in Ethiopië en Djibouti. Hiervoor moet ook een aantal concrete projecten worden uitgevoerd zoals de ontwikkeling van agri-parken, railterminals, koelhuizen en een havenuitbreiding. Deze investering zal de concurrentiepositie van deze landen versterken en exportinkomsten, belastinginkomsten, werkgelegenheid en voedselzekerheid opleveren. In februari van dit jaar heeft dit projectvoorstel geleid tot een inkomende handelsmissie uit deze landen. Tijdens deze missie is een geïntegreerd Nederlands voorstel gepresenteerd met projecten die een hoge ontwikkelingsimpact hebben. In dit project speelt FMO de rol van initiator, makelaar en projectbureau. De ontwikkelingsbank streeft ernaar om deze rol in samenwerking met publieke en private partijen vaker uit te voeren. Samen met andere partijen zijn er al vier vergelijkbare programma’s opgestart. Dat aantal zal in de komende jaren verder toenemen.

Ook bij het combineren van financieringsstromen is een belangrijke rol weggelegd voor FMO. De financiering van complexe en grote transacties van consortia vraagt om een goed financieel ontwerp van projecten en vereist zeer specifieke kennis. FMO heeft een sterk internationaal netwerk, een breed palet aan instrumenten en expertise in internationaal ondernemen. FMO vervult in combinatie met de inzet op projectontwikkeling een begeleidende rol voor het bedrijfsleven bij ontwikkelingsrelevante investeringen.

Inbreng PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de kabinetsreactie op de motie van de leden Leegte en Agnes Mulder over mogelijkheden om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale instrumenten te vergroten (Kamerstuk 33 916, nr. 23). De leden van de PVV-fractie hebben hierbij nog enkele vragen.

Kan het verband tussen elke euro die is uitgegeven aan bilaterale ontwikkelingssamenwerking door Nederland en de groei voor de Nederlandse export nader onderbouwd worden?

Is hier sprake van een causaal verband? Zo ja, kan dit aangetoond worden?

Antwoord 11:

Een onderzoek van het IOB uit april 2014 (IOB-rapport nr. 392) toont aan dat er een causaal verband bestaat tussen bilaterale ontwikkelingssamenwerking en een toename van de Nederlandse export. Volgens het onderzoek leidt één uitgegeven euro aan bilaterale ontwikkelingssamenwerking tot een toename in de export van € 0,70–0,90. Dit verband wordt door een beproefde econometrische analyse aangetoond, en ondersteund door bestaande literatuur. Ook voor andere landen zijn vergelijkbare resultaten gevonden. De bevindingen van de IOB worden nader onderbouwd in het rapport.

Wat wordt bedoeld met «maximale benutting» van het potentieel van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord 12:

Bedrijven, sectoren en projecten kunnen elk op een eigen manier bijdragen aan eerlijk werk, duurzame handelsketens en andere vormen van ontwikkeling. Dit gebeurt echter niet vanzelf. Met behulp van het bedrijfsleveninstrumentarium en sectorafspraken over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen streeft Nederland er naar zo veel mogelijk kansen voor ontwikkeling te identificeren en te benutten. Daarmee kan het potentieel van het Nederlandse bedrijfsleven om bij te dragen aan ontwikkeling worden gerealiseerd.

Hoeveel geld wordt er per jaar door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uitgegeven om ondernemers te informeren over de mogelijkheden die de verschillende bedrijfsleveninstrumenten gericht op inclusieve economische groei in ontwikkelingslanden bieden?

Antwoord 13:

RVO beantwoordt vragen van bedrijven, houdt online communicatiemiddelen bij en organiseert evenementen en voorlichtingsbijeenkomsten over bedrijfsleveninstrumenten gericht op inclusieve economische groei in ontwikkelingslanden. De kosten voor deze informatievoorziening bedroegen in 2015 EUR 891.220.

Naar boven