33 916 Initiatiefnota van het lid De Caluwé over simpeler en doeltreffender investeringen voor ontwikkeling

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2015

Tijdens het overleg met uw Kamer over de initiatiefnota De Caluwé over simpelere en doeltreffendere investeringen voor ontwikkeling nam uw Kamer de motie Leegte-Mulder (Kamerstuk 33 916 nr. 21, dd. 1 juli 2014) aan. Deze motie verzoekt de regering in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij nationale en internationale instrumenten te vergroten, en daarbij de modellen van andere donorlanden zoals Duitsland en Japan te betrekken. Deze brief geeft invulling aan deze motie.

Met de ondertekening van de Global Goals in New York op 25 september is een nieuwe fase aangebroken in internationale samenwerking. Bij de implementatie van de Global Goals zoekt het kabinet nadrukkelijk samenwerking met het bedrijfsleven. In de eerste plaats omdat het bedrijfsleven via investeringen in en handel met ontwikkelingslanden een directe bijdrage levert aan lokale werkgelegenheid, toename van de productiecapaciteit en de overdracht van kennis en vaardigheden. In de tweede plaats omdat handels- en investeringsstromen naar ontwikkelingslanden sterk zijn toegenomen. Tegen deze achtergrond is het van groot belang dat overheid en bedrijven de handen ineen slaan om het succes en de ontwikkelingsimpact van investeringen in lage en middeninkomenslanden te vergroten, met inachtneming van de internationale richtlijnen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Het belang van ontwikkelingssamenwerking voor Nederlandse bedrijven doet zich in directe en in indirecte vorm voor: Er is sprake van directe effecten als bij een aanbesteding of een subsidietender een contract of financiering wordt toegewezen aan een Nederlands bedrijf. In die gevallen wordt zowel een ontwikkelingsproject gerealiseerd als gebruik gemaakt van Nederlandse kennis en kunde. Op langere termijn heeft ontwikkelingssamenwerking echter ook indirecte effecten op de Nederlandse export. Deze indirecte effecten worden groter geschat dan de directe effecten. Het IOB berekende in 2014 dat voor elke euro die is uitgegeven aan bilaterale ontwikkelingssamenwerking door Nederland de export met ongeveer € 0,70 – € 0,90 is toegenomen.

Dit komt onder andere doordat ontwikkelingssamenwerking stabiliteit en rechtszekerheid brengt, het ondernemingsklimaat ter plaatse verbetert en handelsrelaties versterkt.

Inzet eigen bedrijfsleven internationaal vergeleken

Het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking is ook een prioriteit in landen als Japan, Duitsland, het VK en Denemarken. Zoals verzocht in de motie Leegte-Mulder is onderzocht op welke manieren het eigen bedrijfsleven wordt ingezet en ondersteund in deze landen, die in het notaoverleg op 23 juni 2014 (Kamerstuk 33 916, nr. 22) werden aangehaald als voorbeelden van landen waar de inzet van het eigen bedrijfsleven hoog is. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bestaande onderzoeken en publicaties, is nieuwe informatie verzameld en zijn gesprekken gevoerd met de OESO, ambassades en deskundigen. Hieronder volgt samengevat op welke aspecten de onderzochte landen zich onderscheiden. In de bijlage vindt u de uitgebreide resultaten van dit onderzoek1.

Het VK en Duitsland onderscheiden zich binnen de vier onderzochte landen door hun eigen bedrijfsleven actief informatie en dienstverlening aan te bieden. Hiermee worden bedrijven ondersteund bij het vinden en winnen van aanbestedingen. Bedrijven uit deze landen hebben hierdoor een informatievoorsprong op bedrijven uit andere landen. Zo beschikken zowel het VK als Duitsland over uitgebreide online portalen voor bedrijven. Hierin worden aanbestedingen van ontwikkelingsorganisaties uit de hele wereld geplaatst. Het grootste deel van de informatie is daarbij enkel toegankelijk voor het eigen bedrijfsleven of in de eigen taal. Verder stellen deze landen relevante dienstverlening beschikbaar aan hun bedrijven. Een voorbeeld van dergelijke dienstverlening is de Aid Funded Business Service van het VK. Deze dienst adviseert Britse bedrijven bij het vinden en winnen van aanbestedingen voor ontwikkelingsprojecten van zowel het VK als van multilaterale organisaties.

Belangrijk voor het succes van de informatievoorziening en dienstverlening van het VK en Duitsland is het adequaat bereiken van het bedrijfsleven als doelgroep. Om deze reden werkt de Britse Department for International Development samen met UK Trade & Investment bij het voorlichten van Britse bedrijven. Ook in Duitsland bereikt het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking veel Duitse bedrijven via het kanaal Germany Trade and Invest. Doordat de organisaties voor ontwikkelingssamenwerking nauw samenwerken met organisaties voor de private sector kan het eigen bedrijfsleven goed worden bediend.

Bij het ontwikkelen van instrumenten en projecten richten de onderzochte donorlanden, behalve Duitsland, zich op specifieke landen of sectoren waar het eigen bedrijfsleven ervaring en expertise mee heeft. Door bilaterale ontwikkelingssamenwerking strategisch in te zetten kan de kennis en kunde van het eigen bedrijfsleven optimaal worden benut. Japan richt zich hoofdzakelijk op de Aziatische regio, terwijl het VK vrijwel uitsluitend actief is in Afrika en het Indisch subcontinent. Denemarken legt nadruk op de sectoren duurzame energie en voedselproductie, omdat de Deense economie zich daarin onderscheidt.

De inzet van gebonden hulp is in de afgelopen vijftien jaar over het algemeen afgenomen. Bepaalde vormen van gebonden hulp worden wel toegepast door sommige landen, zoals Denemarken en Japan. Tegelijkertijd behoort Denemarken tot de koplopers in het geven van ongebonden hulp. Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor het bedrijfsleveninstrumentarium, dat wel gebonden is aan het Deense bedrijfsleven. Japan biedt partnerlanden zowel gebonden als ongebonden ODA-leningen aan. De gebonden variant is vaak aantrekkelijker, door gunstigere leningsvoorwaarden zoals een lagere rente en een langere terugbetalingstermijn.

Nederlandse inzet voor het betrekken van het eigen bedrijfsleven

De Nederlandse agenda voor hulp, handel en investeringen (Kamerstuk 33 625, nr. 1) legt nadruk op het stimuleren van verantwoord ondernemerschap in ontwikkelingslanden. De strategie bestaat uit het ontwikkelen van een gunstig ondernemingsklimaat (de zogenaamde enabling environment) en het steunen van actoren die daarin een belangrijke rol spelen. Deze actoren zijn onder meer overheden, kennisinstellingen en ngo’s, maar zeker ook bedrijven. Bij de inzet van bedrijven en andere actoren zijn ontwikkelingsrelevantie en kwaliteit leidend.

Nederlandse bedrijven dragen door middel van investeringen en handel bij aan werkgelegenheid, toename van de productiecapaciteit en de overdracht van kennis en vaardigheden in ontwikkelingslanden. Het bedrijfsleven is daarmee een belangrijke partner voor ontwikkeling. In 2014 ging ongeveer de helft van het budget voor privatesectorontwikkeling naar instrumenten en programma’s die met het Nederlandse, internationale en lokale bedrijfsleven bijdragen aan lokale economische ontwikkeling.

Nederland streeft naar maximale benutting van het potentieel van het Nederlandse bedrijfsleven in ontwikkelingssamenwerking door de speerpunten voor ontwikkelingssamenwerking aan te laten sluiten bij het Nederlandse topsectorenbeleid, en door ondernemers te voorzien van informatie over ontwikkelingssamenwerking, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en het bedrijfsleveninstrumentarium.

Het bedrijfsleveninstrumentarium legt een koppeling tussen belangrijke ontwikkelingsvraagstukken en de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven:

  • De faciliteiten voor publiek-private samenwerking, het Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid en het Fonds Duurzaam Water, zijn gericht op de speerpunten voedselzekerheid en water. Binnen deze fondsen werken ondernemers uit lage- en middeninkomenslanden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en (Nederlandse) bedrijven samen aan economische ontwikkeling en ketenverduurzaming. De aansluiting van deze fondsen bij de topsectoren Water, Agri & Food, en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen biedt meerwaarde, zowel voor het Nederlandse bedrijfsleven als voor de ontwikkelingslanden.

  • DRIVE faciliteert de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven bij ontwikkelingsrelevante infrastructuurprojecten. Projecten onder dit programma sluiten aan bij de speerpunten voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert ondernemers over de mogelijkheden die de verschillende bedrijfsleveninstrumenten gericht op inclusieve economische groei in ontwikkelingslanden bieden. Nederlandse ondernemers kunnen met al hun vragen over ontwikkelingssamenwerking, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en het bedrijfsleveninstrumentarium terecht bij het één loket van de RVO. Dit contactpunt koppelt de ondernemer aan de juiste dienst of instrument.

Conclusie

De inzet van Nederlandse bedrijven bij ontwikkelingssamenwerking is vergelijkbaar met de benadering in het VK, Denemarken en Duitsland. Net als in die landen benut Nederland de kennis en kunde van het eigen bedrijfsleven in het ontwikkelingsbeleid. De vergelijking maakt verder duidelijk dat zowel Nederland als deze landen sterk inzetten op informatievoorziening over het bedrijfsleveninstrumentarium. Met de stroomlijning van het bedrijsleveninstumentarium en de totstandkoming van het één loket bij RVO heeft Nederland de informatievoorziening en dienstverlening op een hoger plan gebracht.

De Minister voor Buitenlandse Handelen Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven