33 894 Initiatiefnota van het lid Albert de Vries: «Krimp biedt ruimte voor groei»

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2014

Op 3 april jl. heeft de Algemene Commissie voor Wonen en Rijksdienst mij verzocht per brief te reageren op de Initiatiefnota Regionale verschillen; omgaan met krimp van Tweede Kamerlid De Vries (PvdA). Met deze brief kom ik, mede namens de bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische Zaken (EZ), Financiën, Infrastructuur en Milieu (IenM), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) tegemoet aan dit verzoek.

Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken over de Initiatiefnota; de uitgangspunten van deze nota onderschrijf ik. Door de demografische ontwikkelingen die aan de randen van het land leiden tot bovenmatige ontgroening, vergrijzing en afname van (beroeps)bevolking, bestaat het risico dat het voorzieningenniveau en de leefbaarheid in deze regio’s onder druk komen te staan. Dit vergt specifieke aandacht en een specifieke aanpak. Inderdaad, zoals ook in de Initiatiefnota wordt gesteld, niet met het doel de krimp te bestrijden, maar met het doel deze te begeleiden opdat in de betreffende regio’s de noodzakelijke voorzieningen van toereikende kwaliteit en voldoende bereikbaar blijven. De Initiatiefnota beschouw ik dan ook als ondersteunend aan mijn beleid.

Tegelijkertijd wil ik nadrukkelijk het beeld tegenspreken dat in de Initiatiefnota wordt geschetst als zou het door het kabinet Balkenende-IV ingezette beleid voor gebieden die extra aandacht nodig hebben, in de daaropvolgende kabinetten Rutte-I en II weer losgelaten zijn. Er is geen sprake geweest van een breuk in de uitwerking en ontwikkeling van het programma Bevolkingsdaling. Integendeel, de uitgangspunten van het in 2009 in gang gezette Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling zijn consequent voortgezet, verder ontwikkeld en op diverse terreinen ook geïntensiveerd. Zo is in 2011, mede naar aanleiding van het SER-advies Bevolkingskrimp benoemen en benutten het programma uitgebreid met een derde pijler «Economische vitaliteit en arbeidsmarkt» naast de reeds bestaande twee pijlers «Wonen» en «Voorzieningen». Ook zijn in 2011 drie extra krimpregio’s geselecteerd – De Marne, Maastricht-Mergelland en de Westelijke Mijnstreek – en werden 16 anticipeerregio’s aan het programma toegevoegd. In 2012 zijn vervolgens met de provincies Groningen, Limburg en Zeeland en de in deze provincies liggende krimpregio’s convenanten afgesloten waarin gemeenten, provincies en rijk samen afspraken hebben gemaakt over te ondernemen acties.

Ook aan de interbestuurlijke rolverdeling die in 2009 werd afgesproken is consequent vastgehouden. Deze houdt in dat de primaire verantwoordelijkheid voor de regionale aanpak bij de regionaal samenwerkende gemeenten, maatschappelijke organisaties, burgers en bedrijven ligt met een procesmatige of fysieke regierol voor de provincie. Op het rijk rust de verantwoordelijkheid voor de aanpak van knelpunten in wet- en regelgeving en voor de bekostigingssystematiek. Daarnaast heeft het rijk een ondersteunende en stimulerende rol. Ik zie dit niet als het afschuiven van verantwoordelijkheid maar als het neerleggen van de verantwoordelijkheid waar hij hoort te liggen. De specifieke regionale problematiek vraagt om een specifieke regionale aanpak; maatwerk dat alleen de regio zelf kan leveren.

Om de regio’s te ondersteunen bij het vormgeven van hun aanpak, is er de afgelopen periode geïnvesteerd in:

  • de organisatie van dialoogtafels, conferenties, krimpcafés, masterclasses en leerkringen waarin met verschillende partijen de demografische ontwikkelingen en mogelijke aanpak diepgaand zijn besproken;

  • de ontwikkeling van instrumenten zoals de Kansenatlas grensoverschrijdende samenwerking waarin ondermeer de kansen op het terrein van de arbeidsmarkt in kaart zijn gebracht en de Transitieatlas waarmee verschillende scenario’s voor een toekomstige voorzieningenstructuur in kaart kunnen worden gebracht;

  • tal van experimenten waarmee kennis en ervaring is opgedaan met nieuwe aanpakken;

  • de opzet van expertteams planschade en (kantoor)transformatie die gemeenten en andere belanghebbenden kunnen adviseren;

  • een uitgebreid kennisnetwerk in de vorm van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling dat kennisdeling en samenwerking bevordert tussen gemeenten, provincies, ministeries, onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties.

Dit instrumentarium en de kennis worden ingezet om de regio’s te stimuleren en te ondersteunen om de stap – of eigenlijk meerdere stappen – te maken van bewustwording van en visievorming over de krimpproblematiek via planvorming en programmering naar uiteindelijk daadwerkelijke uitvoering van een specifieke aanpak. Dit is een proces dat tijd nodig heeft en per regio verschilt. In de meeste regio’s is er inmiddels op grote schaal bewustwording bereikt over de problematiek; een groot aantal regio’s onderkent ook de noodzaak van een regionale aanpak. In sommige regio’s is inmiddels een gezamenlijke visie opgesteld binnen bepaalde beleidssectoren, zoals een regionale woonvisie of een regionaal plan voor het op peil houden van voorzieningen. In een enkele regio, en in dit verband noem ik de krimpregio’s Eemsdelta en Parkstad als echte koplopers, is al een concreet gezamenlijk woon- en leefbaarheidsplan in uitvoering.

In deze brief licht ik vooral huidig beleid en bestaande acties toe. In een motie van Eerste Kamerlid Barth is mij gevraagd om een kabinetsvisie op de demografische ontwikkelingen van de komende 20 jaar, de daaruit te verwachten voortvloeiende sociaaleconomische ontwikkelingen en de maatregelen die noodzakelijk zijn om een evenwichtige verdeling van welvaart en welzijn over het gehele land te borgen. Deze visie zal ik vóór de Algemeen Politieke Beschouwingen van 2014 aan zowel de Eerste als de Tweede Kamer sturen. Aan het eind van het jaar kunt u ook de resultaten van de beleidsdoorlichting en midterm review van het programma Bevolkingsdaling tegemoet zien. Met deze verschillende documenten tezamen hoop ik u een compleet beeld te verschaffen van:

  • het huidige beleid (onderhavige reactie op de Initiatiefnota De Vries);

  • een evaluatie van dit huidige beleid en aanbevelingen voor de toekomst (de beleidsdoorlichting en midterm review van het programma Bevolkingsdaling) en

  • de kabinetsvisie op toekomstige demografische ontwikkelingen (reactie op de motie Barth).

Hieronder ga ik op hoofdlijnen in op de aanbevelingen die in de Initiatiefnota zijn geformuleerd. In de bijlage wordt daarnaast meer gedetailleerd op de 51 aanbevelingen uit de Initiatiefnota gereageerd1.

Arbeidsmarkt

In de Initiatiefnota wordt aandacht gevraagd voor de vaak eenzijdige en kwetsbare werkgelegenheid in de regio’s aan de randen van ons land. Het belang van economische vitaliteit onderschrijf ik. Zoals hierboven aangegeven is in 2011 «economische vitaliteit en arbeidsmarkt» als derde pijler aan het programma Bevolkingsdaling toegevoegd. De bijlage bij deze brief laat zien dat er op dit terrein diverse maatregelen zijn getroffen om bedrijven in bepaalde regio’s zo nodig te steunen, om onderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar aan te laten sluiten, om jongeren sterker te interesseren voor sectoren waar arbeidstekorten worden verwacht. Het kabinet heeft € 600 miljoen vrijgemaakt voor cofinanciering van sectorplannen en zet hiermee samen met de sociale partners in op het terugdringen van werkloosheid en een betere werking van de arbeidsmarkt. Sociale partners in krimp- en anticipeerregio’s kunnen deze regeling benutten, hetzij door actief deel te nemen in de uitvoering van landelijke sectorplannen, hetzij door zelf een regionaal plan in te dienen. Zo zijn inmiddels al regionale plannen ingediend door de Achterhoek, Drenthe, Friesland, Groningen, Noord-Holland Noord, West-Brabant en Zeeland. Op 29 mei jl. heeft de Minister van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr. 69).

Onderwijs

De demografische ontwikkelingen hebben grote impact voor het onderwijs waar leerlingenaantallen snel afnemen. Het kabinet is zich hier terdege van bewust en neemt diverse maatregelen om samenwerking te bevorderen en belemmeringen weg te nemen. Hierover is de Tweede Kamer op 23 mei jl. door de Staatssecretaris van OCW geïnformeerd in de brief «Uitwerking maatregelen leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs» (Kamerstuk 31 293, nr. 203). Ten aanzien van hoger onderwijs laten de prestatieafspraken van hogescholen en universiteiten zien dat de instellingen ten aanzien van onderwijskwaliteit en profilering nadrukkelijk keuzes maken die passen bij de regionale context.

Zorg

Nabijheid van zorg is één van de speerpunten van het beleid van het Ministerie van VWS. Dit geldt ook voor bewoners van krimp- en anticipeerregio’s. Iedereen in Nederland dient basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking te hebben. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken zelf keuzes over concentratie en sluitingen van ziekenhuislocaties, maar dat moet wel gebeuren binnen de 45-minutennorm die waarborgt dat de spreiding van de zorg over Nederland goed is. Op 4 juni heb ik u samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de brief Transitieagenda Langer zelfstandig wonen gestuurd (Kamerstuk 32 847, nr. 121). Hierin geeft het kabinet aan wat de rol van de rijksoverheid is om het langer zelfstandig wonen voor mensen met behoefte aan zorg en ondersteuning mogelijk te maken. Er zullen regiotafels in de 43 WMO-regio’s worden georganiseerd met als doel partijen op het regionale niveau te ondersteunen om tot afspraken te komen over de randvoorwaarden voor langer zelfstandig wonen en de herstructurering van het vastgoed. Ook komt er een aanjaagteam dat regio’s waarin deze samenwerking moeizaam tot stand komt kan ondersteunen. Daarnaast zal een aantal activiteiten plaatsvinden die als doel hebben kennis en informatie te bundelen en beschikbaar te stellen. In 2015 zal een analyse worden gemaakt over de vraag in hoeverre er knelpunten of ontwikkelingen ten aanzien van langer zelfstandig wonen zijn die specifiek voor krimp- en anticipeergebieden gelden. Hieruit kunnen vervolgacties worden geformuleerd. In het najaar van 2014 zal vanuit het programma Bevolkingsdaling van BZK een bijeenkomst over Wonen, Zorg en Welzijn in krimp- en anticipeerregio’s worden georganiseerd.

Mobiliteit

Bereikbaarheid van voorzieningen is, juist in krimpende regio’s, van belang om de leefbaarheid in deze regio’s te behouden. Op 28 maart jl. heeft de Staatssecretaris van IenM de Lange Termijn Spooragenda (LTSA) deel 2 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 984, nr. 474). Hierin is geconstateerd dat reizigers vragen om een openbaar vervoersysteem waarmee zij zich snel, frequent, rechtstreeks, comfortabel en punctueel kunnen verplaatsen, zowel in de spits als in de daluren. Alleen dan is het openbaar vervoer voor hen een aantrekkelijke vervoersoptie. Kern van de ambitie is een optimale reis «van deur tot deur». Het waarmaken van deze ambitie vereist intensieve samenwerking en betrokkenheid van veel partijen. In de bijlage bij deze brief wordt nader ingegaan op het mobiliteitsvraagstuk en aangegeven dat provincies de omslag maken van aanbod- naar vraaggestuurd openbaar vervoer en dat in aanvulling op de reguliere OV-lijnen gezocht wordt naar flexibele maatwerk-oplossingen waarbij bijvoorbeeld ook vrijwilligers ingezet worden.

Bereikbaarheid van de regio is ook van belang voor de economische vitaliteit aldaar. De wensen van verladers en spoorgoederenvervoerders worden grotendeels bepaald door de groeiambitie en -strategie van de havens. Verladers en vervoerders hebben behoefte aan voldoende (infrastructuur)capaciteit, flexibiliteit, betrouwbaarheid, prijsdifferentiatie in de gebruiksvergoeding en interoperabiliteit (samenwerken en aansluiten van verschillende systemen en netwerken) op het spoor in heel Europa. Het kabinet streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In 2040 moet Nederland beschikken over uitstekende logistieke verbindingen van de Nederlandse (zee- en binnen)havens, industriegebieden en logistieke centra. Het spoorgoederenvervoer is daarbij een cruciale schakel in de achterlandverbindingen. In de LTSA 2 is deze ambitie en hetgeen hier voor nodig is nader uitgewerkt.

Herstructurering van de woningmarkt, ruimte en vastgoed

Met het afnemen van de bevolking neemt het overschot aan woningen en ander vastgoed toe. Verschillende regio’s worden geconfronteerd met een forse herstructureringsopgave. Vanuit het programma Bevolkingsdaling worden kennis en instrumenten ontwikkeld ten behoeve van deze opgave. Zo zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland twee expertteams (kantoor)transformatie en planschade ondergebracht die gemeenten en andere belanghebbenden op maat kunnen adviseren. De verhuurdersheffingskorting voor sociale verhuurders, waaronder corporaties, in krimpregio’s ondersteunt en stimuleert hen bij het realiseren van de opgave.

Uitvoering van het ruimtelijk beleid is, zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ook bevestigt, gedecentraliseerd naar gemeenten en provincies. Want beleid kan het beste worden vormgegeven op het niveau waarop de opgaven en de effecten zich voordoen. Het zijn dan ook de regio’s die de beschikbare instrumenten – planning, vergunningverlening, toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking – inzetten voor een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt steeds vaker gekozen voor een rol en aanpak waarbij initiatieven van burgers en bedrijven cruciaal zijn en er wordt gedacht vanuit nieuwe gebiedsfuncties en flexibele bestemmingsplannen. Gelet op de primaire verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten ziet het rijk voor zichzelf een meer faciliterende rol, waarbij de andere overheden vooral door middel van kennisoverdracht ondersteund worden. Het Ministerie van IenM voert daartoe samen met de regio’s een kennisprogramma uit dat specifiek op ruimtelijke transformaties is gericht.

In de Kantorentop en de Winkeltop werken marktpartijen en overheid samen aan de aanpak van leegstand om te komen tot gezonde markten. Voor transformatie naar woonruimte wordt ook een deel van de eerder genoemde verhuurdersheffingskorting ingezet.

Belangrijk is verder dat steden en landelijke gebieden elkaar wederzijds kunnen versterken. Zij zijn veelal onderdeel van hetzelfde ruimtelijk-economische netwerk en dragen beide bij aan de economische vitaliteit van een regio.

Grensoverschrijdende samenwerking

Ik onderschrijf van harte het in de Initiatiefnota benadrukte belang van grensoverschrijdende samenwerking. De in het kader van het programma Bevolkingsdaling ontwikkelde Kansenatlassen laten ondermeer zien welke arbeidsmarktmogelijkheden er zijn indien grensbarrières worden geslecht. Er gebeurt op dit terrein al wel het één en ander maar ik meen ook dat hier nog meer winst te behalen is. Op 13 juni jl. heeft de Minister van SZW, mede namens de Minister van OCW en de Minister van VWS, een reactie naar uw Kamer gestuurd op het advies van de Commissie Bruls «Wegnemen praktische belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid» (Kamerstuk 32 851, nr. 61). Hierin wordt nader ingegaan op de aanbevelingen ten aanzien van betere informatievoorziening, (grensoverschrijdend) onderwijs en bevordering van grensarbeid.

De «ontgrenzers» die in het kader van het programma Bevolkingsdaling bij wijze van pilot in Limburg en Zeeland zijn ingezet kunnen ook concreet bijdragen aan het beter op elkaar afstemmen van onderwijs en arbeidsmarkt. Zo zijn in Zeeland afspraken gemaakt met de Hogeschool Zeeland om stagemogelijkheden voor PABO-studenten in Vlaanderen te verbeteren en wordt in het curriculum ook aandacht besteed aan het Vlaamse onderwijssysteem. Het is van groot belang dat er een generatie jongeren komt die zich ook oriënteert op de kansen op werk over de grens in plaats van alleen in Nederland. Hoewel verschillen in wet- en regelgeving tussen landen niet zomaar weg te nemen zijn, wil het kabinet serieus kijken naar belemmeringen waar men in de grensstreken tegen aanloopt. In het kader van de grensoverschrijdende samenwerking (GROS) zijn diverse actiepunten, ook op het terrein van belemmerende regelgeving, vastgesteld. De Ministers van BZK en BZ coördineren de grensoverschrijdende samenwerking en rapporteren aan de Tweede Kamer over de voortgang hierop.

(Her)verdelingsvraagstukken

Zoals in de initiatiefnota ook onderkend wordt, wordt er bij de verdeling van overheidsfinanciën rekening gehouden met regionale verschillen. Zo kent het gemeentefonds diverse maatstaven als «huishoudens met een laag inkomen», «het aantal WWB-ers», «het aantal uitkeringsgerechtigden» en «het aantal ouderen» die ervoor zorgen dat gemeenten met veel vergrijzing en een sociaal zwakkere structuur een hogere algemene uitkering per inwoner uit het gemeentefonds krijgen dan qua inwonertal vergelijkbare gemeenten met een sociaal sterkere structuur en/of zonder vergrijzing. Relevant is ook dat in het gemeentefonds de OZB-capaciteit van gemeenten voor een groot deel wordt verevend. Als de waarde van woningen in krimpregio’s onder druk komt te staan, heeft dat een opwaarts effect op de te ontvangen algemene uitkering uit het gemeentefonds. Ook in het provinciefonds wordt rekening gehouden met transitieopgaven ten gevolge van krimp of groei. Naast deze reguliere mechanismen zijn er tijdelijke maatregelen, zoals de specifieke krimpmaatstaf in het gemeentefonds en de korting op de verhuurdersheffing voor sociale verhuurders in de krimpregio’s indien zij woningen aan de markt onttrekken.

Herijking krimp- en anticipeergebieden

Op aanbeveling nummer 50 in de Initiatiefnota waarin voorgesteld wordt de Achterhoek, Zuidoost Drenthe en Noordoost Friesland toe te voegen aan de lijst van krimpregio’s, zal ik hier specifiek ingaan. Als criterium voor de selectie van krimpregio’s in 2009 werd toentertijd gesteld dat sprake moest zijn van een substantiële en structurele daling van de bevolking en van huishoudens in een regio. De begrippen substantieel en structureel zijn destijds niet nader gekwantificeerd. Gelet op het feit dat de huidige indeling uit 2009 dateert (met een nadere uitwerking in 2011), heb ik recentelijk de criteria en de indeling opnieuw onder de loep genomen. Hierbij is allereerst gekeken naar het demografisch patroon van de bestaande krimpgebieden. Dat zijn immers regio’s die nu al een flinke opgave hebben, hetgeen onder meer blijkt uit reeds ingezette programma’s voor het slopen van huizen en de sloopvoornemens die zijn ingediend in het kader van de vermindering van de verhuurdersheffing. Voor krimpregio’s heb ik de volgende drie criteria vastgesteld, na deze besproken te hebben met de provincies:

  • Er is in 2014 sprake van een gerealiseerde bevolkingsdaling ten opzichte van eerdere jaren.

  • De geprognosticeerde bevolkingsdaling in de periode 2014–2040 bedraagt ten minste 12,5%.

  • De geprognosticeerde huishoudensdaling in de periode 2014–2040 bedraagt ten minste 5%.

Voor wat betreft het eerste criterium ligt het voor de hand dat wanneer er in 2009 sprake was van een geprognosticeerde substantiële en structurele bevolkingsdaling, er inmiddels sprake dient te zijn van een gerealiseerde daling. Vervolgens dient er in de huidige prognoses sprake te zijn van een substantiële daling.

Zowel ABF Research als het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) spreken van «matige bevolkingskrimp» in geval van een geprognosticeerde daling van de bevolking met ten minste 2,5%. Ik heb besloten voor krimpregio’s dit percentage te verhogen met 10%, zodat er sprake moet zijn van een robuuste bevolkingsdaling van ten minste 12,5% en een huishoudensdaling van ten minste 5%. De bovengenoemde criteria geven invulling aan het begrip «substantieel» (het verschil in percentages) en «structureel» (tot 2040). Hierbij worden de Primos bevolkingsprognoses van ABF Research gehanteerd. Op basis van deze criteria komen er geen nieuwe krimpregio’s bij, noch vallen er regio’s af. De regio’s Achterhoek, Noordoost Friesland en Oost Drenthe voldoen niet aan de criteria en worden daarmee geen krimpregio.

Ook voor de anticipeerregio’s zijn de criteria nader uitgewerkt en is de regio-indeling opnieuw bezien. De volledige uitwerking treft u in de bijlage bij deze brief. Omdat het rijk regio’s nadrukkelijk wil stimuleren te anticiperen en niet te wachten tot de krimp daadwerkelijk hard toeslaat, zijn de criteria voor anticipeerregio’s minder strikt dan voor krimpregio’s. Als een regio niet voldoet aan het criterium van minimaal 2,5% geprognosticeerde bevolkingsafname in de periode 2014–2040, kan de regio nog steeds aangemerkt worden als anticipeerregio indien sprake is van bovengemiddelde vergrijzing, ontgroening en/of afname van de potentiële beroepsbevolking. Deze drie demografische ontwikkelingen zijn immers vaak voorboden van de bevolkings- en huishoudensafname en maken evenzeer noodzakelijk dat er maatregelen genomen moeten worden om de leefbaarheid op de lange termijn te borgen. Deze situatie blijkt te gelden voor vijf van de huidige 16 anticipeerregio’s; zij kunnen zelf kiezen of zij al dan niet anticipeerregio willen blijven. Ook wordt er met provincies en regio’s overlegd over mogelijke deelname aan het programma Bevolkingsdaling door vier nieuwe anticipeerregio’s die aan het criterium van minimaal 2,5% geprognosticeerde bevolkingsafname tot 2040 voldoen. In het najaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomst van de besprekingen met de genoemde gebieden.

Met deze herijking van de krimp- en anticipeerregio’s heb ik tevens uitvoering gegeven aan de motie van Tweede Kamerlid De Vries (PvdA) van 20 november 2013 waarin mij is verzocht te onderzoeken of de Achterhoek als krimpregio kan worden aangemerkt (Kamerstuk 33 750 XVIII, nr. 15).

De «herijking» van krimp- en anticipeerregio’s laat nogmaals zien dat er in de krimp- en anticipeerregio’s een forse opgave blijft als gevolg van demografische ontwikkelingen. Deze regio’s en de desbetreffende gemeenten staan de komende tijd voor belangrijke keuzes. In de eerste plaats de keuze voor gezamenlijke doelstellingen op het niveau van de regio. Vervolgens moeten die keuzes weer vertaald worden op het niveau van de afzonderlijke gemeenten. Een ingrijpend, regelmatig pijnlijk proces dat moet worden doorlopen om vervolgens op basis daarvan een uitvoeringsprogramma te bepalen. Dat uitvoeringsprogramma is echt robuust als het gedragen wordt door een brede maatschappelijke regionale coalitie van gemeenten, maatschappelijke organisaties, burgers en bedrijven, waarbij de provincie vaak ook een belangrijke rol vervult. Elke fase kost de nodige tijd en vergt steeds weer maatwerk. Het rijk faciliteert deze processen zonder de primaire verantwoordelijkheid over te nemen.

De ondersteuning van de krimpregio’s dateert al van 2009 en wordt de komende tijd voortgezet. Daarnaast wil het rijk extra aandacht geven aan de anticipeerregio’s, om het proces van bewustwording en planvorming zo vroeg mogelijk in te zetten. Zo zal het rijk als partner optreden voor de organisatie van vier landsdelige bijeenkomsten waarin kennisdeling met en tussen anticipeergebieden centraal staat. Daarnaast zal het rijk een kennisnetwerk van ontgrenzers, gericht op stimulering van grensoverschrijdende samenwerking, ook openstellen voor alle anticipeergebieden die tevens grensregio zijn. Dit kan in het bijzonder voor de Achterhoek en Oost-Drenthe van belang zijn. Voorts zullen er bijeenkomsten georganiseerd worden voor gebieden die zich ten doel stellen een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen op het terrein van wonen, zorg en welzijn, waarbij kennisdeling gericht op anticipeergebieden een belangrijke doelstelling zal zijn. Anticipeergemeenten die een paragraaf over demografische ontwikkeling in hun begroting willen opnemen zullen via seminars hiertoe ondersteund worden. Tot slot bestaat de mogelijkheid voor anticipeergebieden om met steun van het rijk te onderzoeken welke meerwaarde ontwikkeld kan worden bij intensivering van de samenwerking tussen stad en platteland.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven