33 855 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met een technische aanpassing van de berekening van de nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders en een verduidelijking van de Werkloosheidswet

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te verduidelijken dat bij de berekening van de nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders rekening gehouden wordt met de alleenstaande ouderkorting en dat het wenselijk is in de Werkloosheidswet te verduidelijken dat werkgevers die eigenrisicodrager zijn en uitkeringen zelf uitbetalen premies afdragen over deze uitkeringen, zoals zij ook premies afdragen over het loon.

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I ALGEMENE NABESTAANDENWET

In artikel 17, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15, derde lid, eerste zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

ARTIKEL II WET UITKERINGEN BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS 1940–1945

Artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 komt te luiden:

  • 4. De uitkering, berekend met toepassing van het eerste lid, onder a, bedraagt niet meer dan een bedrag ter grootte van 80% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b, vermenigvuldigd met 3/4 en vermeerderd met een bedrag ter grootte van 20% van het bedrag dat na inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd nog niet heeft bereikt, gelijk is aan 90% van het netto-minimumloon, rekening houdend met de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15, derde lid, eerste zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

ARTIKEL III WERKLOOSHEIDSWET

In artikel 11 van de Werkloosheidswet wordt, onder vernummering van het derde tot vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 40, aanhef, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen de uitkering, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de Ziektewet op grond van artikel 63a van de Ziektewet betaalt of de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Ziektewet op grond van artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen betaalt, treedt voor de toepassing van het eerste lid deze eigenrisicodrager als werkgever in de plaats van het UWV, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 2 september 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Kamerstukken 33 716) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 15, vierde lid, Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 als volgt te luiden:

  • 4. De uitkering, berekend met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt niet meer dan een bedrag ter grootte van 80% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b, vermenigvuldigd met 3/4 en vermeerderd met een bedrag ter grootte van 20% van het bedrag dat na inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd nog niet heeft bereikt, gelijk is aan 90% van het netto-minimumloon, rekening houdend met de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964.

ARTIKEL V

  • 1. De artikelen I en II van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 juli 2013. Deze artikelen werken terug tot en met 1 oktober 2013 voor personen die voor 29 maart 2013 recht op een halfwezenuitkering hadden.

  • 2. Artikel III van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2013.

  • 3. Artikel IV treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven