33 841 Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

T BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2015

In de afgelopen periode heb ik de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen in het kader van de decentralisaties in het sociaal domein. Zo heb ik recent een brief gestuurd over de transformatie in het sociaal domein (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000-VI, nr.41). Er zijn echter nog een paar toezeggingen en een motie waar ik nog niet op heb gereageerd. Het betreft zowel toezeggingen aan de Eerste Kamer als aan de Tweede Kamer. In deze brief zal ik die toezeggingen en motie van een reactie voorzien.

Motie Tweede Kamerlid Voortman

Tijdens de begrotingsbehandeling 2015 heeft het Tweede Kamerlid Voortman (GroenLinks) de regering verzocht te inventariseren welke gemeenten koploper zijn als het gaat om het uitvoeren van de taken in het sociale domein op een wijze waarbij compleet zorgaanbod wordt gerealiseerd, voldoende aandacht is voor de bescherming van de privacy van burgers en er tevens voor eigen zeggenschap en initiatieven van burgers maximale ruimte is, en de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota over de uitkomsten van deze inventarisatie te informeren.

Omdat de Voorjaarsnota met name voorstellen tot wijzigingen in de uitgaven en inkomsten bevat, kies ik er voor om in deze separate brief in te gaan op het verzoek tot een inventarisatie van gemeentelijke koplopers in het sociaal domein.

Met de decentralisaties zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van een groot aantal taken in het sociaal domein. Het is dan ook aan de gemeenten zelf om daarover een visie vast te stellen en de organisatie hierop in te richten. Gemeenten maken daarin keuzes onder invloed van bijvoorbeeld de politieke kleur van college en raad, de samenstelling van de bevolking, de maatschappelijke opgaven en de omvang van de gemeente. Dit leidt tot diversiteit in onder meer de organisatie van de toegang (al dan niet via sociale teams). Uiteraard zijn er tussen gemeenten ook verschillen in de fase waarin de transformatie van de organisatie zich bevindt. Het past niet bij de nieuwe verhoudingen dat vanuit het Rijk een inventarisatie (en daarmee in feite een ranglijst) wordt gemaakt van de voortgang bij gemeenten. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van het Rijk wordt toegewerkt naar één monitor die een macrobeeld zal geven over het functioneren van het systeem van het sociaal domein. Dat beeld wordt gebruikt om de werking van het systeem te kunnen duiden en niet om een oordeel te kunnen vellen over het functioneren van individuele gemeenten of instellingen. Voor gemeenten wordt informatie door de VNG en KING ontsloten per gemeente middels de «gemeentelijke monitor sociaal domein» via waarstaatjegemeente.nl.

Dat neemt niet weg dat vanuit het Rijk actief goede voorbeelden van koplopers worden verzameld en verspreid, onder andere via het 3D-journaal van het programma Gemeenten van de Toekomst en via het ondersteuningsteam decentralisaties (OTD). Daarnaast is de Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD) ingesteld met de opdracht te bezien of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen nemen om de drie decentralisaties in samenhang te kunnen uitvoeren. De TSD ziet het als onderdeel van haar taak daarbij actief goede voorbeelden te zoeken en te verspreiden.

Toezeggingen Tweede Kamer

Monitor

Tijdens het laatste Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie BZK over de decentralisaties, heb ik de Tweede Kamer toegezegd om bij de uitwerking van de monitor sociaal domein te bezien hoe het goede van de monitor jeugd behouden kan blijven. Ten aanzien van de monitoring decentralisaties sociaal domein wordt onder mijn verantwoordelijkheid interdepartementaal bezien langs welke route de monitorlasten voor gemeenten teruggedrongen kunnen worden, waarbij onder meer wordt ingezet op het creëren van één gegevensverzamelpunt. Ik maak daartoe met de departementen afspraken op welke wijze de bestaande monitors zodanig verder vereenvoudigd en geïntegreerd kunnen worden dat de relevante gegevens uit die monitors behouden blijven en kunnen worden hergebruikt.

Uitvoeringskosten

In hetzelfde Algemeen Overleg heb ik toegezegd de Tweede Kamer schriftelijk te informeren over de uitkomsten van een komend bestuurlijk overleg met de VNG waarin besproken zal worden of het mogelijk is om van (een aantal) gemeenten te weten hoeveel uitvoeringskosten gemeenten ramen voor de decentralisaties en of ze ook reserves hebben aangelegd (en waar die dan vandaan komen).

Zoals besproken met de VNG, stel ik vast dat de gemeenten een autonome bestuurslaag zijn en een eigen verantwoordelijkheid hebben over de besteding van hun middelen en hun bedrijfsvoering. Dit wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. Het is aan de betreffende gemeente met welke inzet van (personele) en financiële middelen men de beoogde resultaten bereikt. Het Rijk gaat er wat betreft de manier van uitvoering niet over. Derhalve worden de cijfers over de uitvoeringskosten bij gemeenten niet regulier bijgehouden door mijn departement1.

Voor wat betreft de reserves is er uitsluitend inzicht in het onderscheid algemene reserves en bestemmingsreserves zoals die op basis van de periodieke Informatie voor derden (Iv3) wordt bijgehouden door het CBS. Dit biedt geen inzicht in de bestemmingsreserves die gemeenten aanhouden voor specifieke doelen zoals de decentralisaties. Het algemene beeld is overigens dat veel gemeenten een reserve aanhouden voor onverwachte uitgaven in het sociaal domein. Maar ook dit betreft een keuze van iedere gemeente afzonderlijk waarover verantwoording wordt afgelegd aan de gemeenteraad. De provincie treedt daarbij op als financieel toezichthouder.

Toezeggingen Eerste Kamer

Privacy

In de plenaire behandeling van de Wmo 2015, heb ik uw Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Scholten, toegezegd in het kader van de privacy impact assessments ook te laten onderzoeken welk risico de zorgvrager loopt als zijn omgeving niet wil meewerken. Daarover kan ik melden dat in bepaalde gevallen het voor de beoordeling van de zorgvraag en voor een juiste voorziening (Wmo-maatwerk-voorziening) nodig zal zijn om informatie te vragen uit de omgeving van de zorgvrager. Hierbij valt te denken aan familieleden, eventuele mantelzorgers en contacten. Ook valt te denken aan informatie bij professionals. Uiteraard kunnen familieleden en anderen in de omgeving niet verplicht worden informatie te verschaffen. Zij zullen zelf een afweging maken of ze de informatie kunnen verstrekken gelet op hun relatie met de zorgvrager. Wanneer die afweging negatief uitvalt, betekent dat mogelijk dat geen optimaal maatwerk geleverd kan worden. Dat betekent niet dat er geen zorg geleverd kan worden.

Voor wat professionals betreft kan de gevraagde informatie eerder voor andere doelen verzameld zijn of onder een geheimhoudingsverplichting vallen. Dan is soms inderdaad de toestemming van de zorgvrager nodig. Als deze toestemming verleend wordt, kan verstrekt worden. Het ligt niet voor de hand dat een professional ondanks toestemming van de zorgvragen toch geen informatie verstrekt. Verder zijn er juridisch mogelijkheden om in zeer acute situaties zonder eventuele toestemming toch gegevens te verstrekken.

Om bovenstaande redenen is het punt van niet-informatieverstrekkende personen uit de omgeving van de zorgvrager niet (meer) specifiek in de Privacy impact assesment 3D aan de orde gekomen. Deze was gericht op de inrichting van de gemeentelijke informatiehuishouding.

Bestuurlijke ondersteuning

Tijdens hetzelfde debat heb ik uw Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, tevens toegezegd mij in te zetten voor bestuurlijke ondersteuning van gemeenten waar zich bestuurlijk-politieke complicaties voordoen. Hieromtrent geldt dat in de periode dat gemeenten intergemeentelijke samenwerkingsverbanden moesten inrichten ten behoeve van de decentralisaties, ze daarbij de hulp konden inroepen van de daartoe door mij aangestelde bestuurlijke ambassadeurs. Daarnaast is er nog steeds de mogelijkheid om via de VNG en het ondersteuningsteam decentralisaties (OTD) ondersteuning te ontvangen voor bemiddeling bij bestuurlijk-politieke complicaties. Zo bestaat het Ondersteuningsprogramma Vormgeving Samenwerking (OVS) uit een aantal modules waarin de focus ligt op het tot stand brengen van samenwerkingsarrangementen en het proces om daartoe te komen – inclusief de bestuurlijke stappen die daarvoor nodig zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Deloitte heeft in opdracht van mijn ministerie eenmalig onderzoek verricht naar apparaatlasten bij decentrale overheden in 2014. In dit onderzoek werd echter geen uitsplitsing gemaakt naar de apparaatlasten voor de decentralisaties.

Naar boven