33 841 Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

Nr. 117 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN VAN ’T WOUT TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 85

Ontvangen 23 april 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel 2.6.1 komt het tweede lid te luiden:

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.

II

In artikel 7.11 wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 1a. In artikel 2.6.1 komen de aanduiding «2.» voor het tweede lid en het eerste, derde en vierde lid met ingang van de eerste dag van het vierde jaar na het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden, te vervallen.

Toelichting

Met dit amendement wordt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur een samenwerkingsverplichting op te leggen aan de colleges in een bepaald gebied geharmoniseerd met de formuleringen uit de Jeugdwet en de Participatiewet.

Voor de samenhangende uitvoering van de in de Wmo 2015 en daaraan gerelateerde wetten geregelde taken is het belangrijk dat colleges samenwerken in regio’s. Het initiatief daarvoor ligt bij de colleges. Wanneer colleges er niet in slagen tot noodzakelijke samenwerking te komen dient de minister in de gelegenheid te zijn bij algemene maatregel van bestuur gebieden vast te stellen waarin colleges samenwerken. Dit amendement regelt dat die bevoegdheid slechts bestaat nadat de minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Ten minste vier weken voordat een voordracht wordt gedaan voor de maatregel, wordt het ontwerp aan de Staten-Generaal overgelegd en aan een ieder bekend gemaakt.

Tevens wordt met dit amendement ten aanzien van de bevoegdheid om gemeentelijke samenwerking verplicht op te leggen een horizonbepaling van drie jaar opgenomen. Daarmee wordt dit wetsvoorstel geharmoniseerd met de Jeugdwet en de Participatiewet.

Van der Staaij Van ’t Wout

Naar boven