33 832 EU-voorstel: Richtlijn vermoeden van onschuld en aanwezigheid bij strafproces COM (2013) 821

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2016

Bij gelegenheid van de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad informeer ik uw Kamer periodiek over de voortgang van het voorstel voor een richtlijn inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (COM(2013)821).

In vervolg op de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van december 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 361) kan ik u melden dat de tekst inmiddels vertaald is in alle officiële talen van de Europese Unie en dat de plenaire vergadering van het Europees parlement op 20 januari jl. in eerste lezing heeft ingestemd met het bereikte compromis. De vertaalde en geconsolideerde versie van de tekst kunt u raadplegen op EU-extranet, PE 63/15 d.d. 27 januari 2016. Over de inhoud van het compromis heb ik uw Kamer reeds bij brief van 5 november 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 354), geagendeerd voor het AO JBZ van 2 december 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 384), uitvoerig geïnformeerd.

Het richtlijnvoorstel wordt nu geagendeerd als I-punt (geen discussie voorzien) voor formele instemming op de Raad Economische en Financiële Zaken van 12 februari a.s. Formele goedkeuring door het Europees parlement zal vervolgens plaatsvinden in de plenaire vergadering van 9 maart 2016.

De richtlijn wordt daarna gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Vanaf het moment van publicatie moet de richtlijn binnen vierentwintig maanden door de lidstaten worden geïmplementeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven