33 803 Manipulatie van de interbancaire rentetarieven LIBOR en EURIBOR

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2014

Uw Kamer heeft mij mede met het oog op het Algemeen Overleg van 6 februari 2014 over de toekomst van de bancaire sector verzocht om een brief met nadere toelichting op de wijze waarop de transactie met Rabobank tot stand is gekomen, de vervolging van oud-medewerkers van Rabobank en de condities van het vertrek van de heer Schat als lid van de raad van bestuur van Rabobank. Het lid Tony van Dijck (PVV) heeft over deze laatste twee onderwerpen tevens Kamervragen gesteld, die mij zijn toegezonden op 15 januari jl. met het kenmerk 2014Z00454. Deze brief, die ik mede namens mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie stuur, geeft uitvoering aan het verzoek van uw Kamer en is in aanvulling op mijn brief van 8 november 2013 waarin ik u, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, heb geïnformeerd over de totstandkoming van de transactie met Rabobank.1 De Minister van Veiligheid van Justitie is vervolgens in het Algemeen Overleg van 13 november 2013 nader ingegaan op deze transactie en heeft aangegeven waarom hij met deze transactie heeft ingestemd.2 Tegelijk met deze brief zend ik u, tevens mede namens mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie, de antwoorden op de vragen van het lid Tony van Dijck (PVV) (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 962).

Kader transactie

In de brieven van de Minister van Justitie van 10 december 2001 en van Veiligheid en Justitie van 29 juni 2011 is het kader voor de hoge en bijzondere transacties beschreven.3 De transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om zonder gerechtelijke procedure misdrijven af te doen bij feiten waarop naar de wettelijke omschrijving niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld. Voor hoge en bijzondere transacties geldt de «Aanwijzing hoge en bijzondere transacties».4 De beoordeling om over te gaan tot een hoge transactie is in eerste instantie aan het OM. De reden om te transigeren kan gelegen zijn in de aard, de ernst of de gevolgen van het strafbare feit of de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd. Ook wordt meegewogen of een zaak tot een zeer omvangrijke rechtsgang zou leiden. Het is een beoordeling naar de bijzondere omstandigheden van het specifieke geval.

De zaak van de Rabobank was, gelet op de bijzondere aard en omvang, een zaak die bij uitstek geschikt was voor afdoening door middel van een transactie. Het ging namelijk om een internationaal georiënteerd onderzoek, waarbij feiten in verschillende landen zijn gepleegd. De transactie met de Rabobank was onderdeel van een zogenaamde «Global Settlement». De verschillende betrokken landen hadden belang bij een krachtige, gecoördineerde aanpak. De transactie met de Rabobank bestaat uit zowel de betaling van een bedrag van € 70 miljoen als een stevig pakket aan compliancemaatregelen waarop wordt toegezien door De Nederlandsche Bank (DNB). Met de genomen maatregelen kan herhaling in de toekomst worden voorkomen. De Aanwijzing schrijft voor dat het OM een hoge transactie vooraf aan de Minister van Veiligheid en Justitie voorlegt. Gelet op bovenstaande heeft de Minister van Veiligheid en Justitie met deze transactie ingestemd.

Onderzoek naar betrokken oud-medewerkers van Rabobank

Op 13 januari 2014 heeft het Amerikaanse Department of Justice bekend gemaakt dat het drie voormalige medewerkers van de Rabobank heeft aangeklaagd voor manipulatie van de LIBOR. Het betreft hier blijkens het persbericht van het Department of Justice medewerkers van Rabobank uit het Verenigd Koninkrijk, Australië en Japan.5 Zij waren werkzaam in Japan, Singapore/Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Zoals ook aangegeven in de brief die ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, op 8 november 2013 heb toegezonden, zijn bij deze beslissing de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond.

Condities van vertrek van de heer Schat

De heer Schat is per 18 november 2013 teruggetreden uit de raad van bestuur van Rabobank Nederland. Rabobank heeft aangegeven dat de reden voor zijn vertrek is dat bij de lokale Rabobanken onvoldoende draagvlak bestond voor zijn aanblijven. Het vertrek van de heer Schat en de condities van zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. De heer Schat en Rabobank zijn overeengekomen dat een arbiter een beslissing zou nemen over de condities van het vertrek van de heer Schat. Op 10 januari 2014 heeft de Rabobank bekend gemaakt dat de arbiter heeft besloten dat de heer Schat een bedrag ontvangt ter hoogte van één jaarsalaris, namelijk € 884.000.

Tot slot merk ik op dat ik verwacht voor de zomer de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen bij uw Kamer in te dienen. Ik streef er naar dit wetsvoorstel op 1 januari 2015 in werking te laten treden. Met dit wetsvoorstel worden de normen ten aanzien van vertrekvergoedingen aangescherpt. Deze wettelijke bepalingen gaan op een aantal punten verder dan de bestaande normen:

  • de hoogte van de vertrekvergoeding wordt, in lijn met de Wet werk en zekerheid, voor alle personen werkzaam bij een financiële onderneming gemaximeerd. Voor bestuurders heeft dit tot gevolg dat de vertrekvergoeding niet meer kan bedragen dan de vaste beloning op jaarbasis;

  • afwijken van het in de wet bepaalde is, in tegenstelling tot de bepalingen over vertrekvergoedingen in de codes, niet mogelijk;

  • de wettelijke bepaling heeft ook gevolgen voor overeenkomsten tussen bestuurders en ondernemingen die gesloten zijn voorafgaande aan de totstandkoming van de codes;

  • hiernaast is in de wet opgenomen onder welke voorwaarden geen vertrekvergoeding kan worden uitgekeerd. Het gaat daarbij om (1) vrijwillig vertrek, (2) verwijtbaar handelen of nalaten, of (3) wanneer betrokkene verantwoordelijkheid draagt voor falen van de onderneming.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven