33 763 Toekomst van de krijgsmacht

Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2013

Aanleiding

Tijdens het overleg van 6 november jl. (Kamerstuk 33 763, nr. 33) over de nota In het belang van Nederland hebben onder meer de leden Knops en Eijsink gevraagd om een nadere uiteenzetting van de nieuwe inrichting van het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), in het bijzonder de omvorming van 13 Gemechaniseerde Brigade in Oirschot tot een gemotoriseerde brigade. Zoals toegezegd tijdens het notaoverleg ontvangt u deze uiteenzetting vóór de begrotingsbehandeling.

Nota en nieuwe begrotingsafspraken 2014

De nieuwe voorstellen voor de inrichting van het CLAS komen voort uit de begrotingsafspraken van 11 oktober jl. In mijn aanvulling op de nota (Kamerstuk 33 763, nr. 7 van 25 oktober jl.) heb ik u hierover geïnformeerd.

De omvorming van 13 Gemechaniseerde Brigade in Oirschot tot een gemotoriseerde brigade is tijdens de totstandkoming van de nota In het belang van Nederland de revue gepasseerd. De maatregel werd in operationeel opzicht als zeer interessant beschouwd, maar de structurele opbrengst was niet toereikend. Daarom is aanvankelijk in de nota besloten tot de opheffing van 45 Pantserinfanteriebataljon. Met de toegewezen middelen van 11 oktober jl. kon alsnog worden gekozen voor de omvorming van de brigade in Oirschot met behoud van het Pantserinfanteriebataljon. Hiermee worden de volgende effecten bereikt:

  • De versterking, in combinatie met de instandhouding van 45 Pantserinfanteriebataljon, van de operationele relevantie;

  • meer mogelijkheden voor de intensivering van de internationale samenwerking;

  • de verdere vergroting van het adaptieve vermogen.

Voor alle duidelijkheid, de alternatieve maatregelen worden tot stand gebracht binnen de meerjarige financiële kaders die gelden voor het CLAS. Er is, met andere woorden, geen sprake van verdringing van andere operationele capaciteiten.

Versterking operationele relevantie en internationale samenwerking

Algemeen

Het kabinet kiest voor een krijgsmacht die is voorbereid op alle strategische functies en een scala aan inzetmogelijkheden. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor de landmacht. Daarbij past een gereedschapskist die, afhankelijk van de omstandigheden, maatwerk mogelijk maakt.

Doctrine

De manoeuvrecapaciteit van het CLAS bestaat momenteel uit een combinatie van lichte (luchtmobiele) en gemechaniseerde (pantserinfanterie) eenheden. De ervaringen in onder meer Irak en Afghanistan laten zien dat er bij inzet vaak behoefte is aan gemotoriseerd optreden. De robuustheid van gemotoriseerd optreden valt tussen lichte en gemechaniseerde eenheden in. Dit komt tot uitdrukking in vuurkracht, bescherming en mobiliteit. Ook in toekomstige missies voorziet Defensie de behoefte aan gemotoriseerd optreden. Vooral in stabilisatiemissies acht zij, met het oog op het dreigingsniveau, gemotoriseerd optreden waarschijnlijk. Ook België en Frankrijk onderkennen het belang van gemotoriseerd optreden en hebben deze wijze van optreden structureel in de krijgsmacht ingebed.

Tot dusver heeft Defensie lichte of gemechaniseerde eenheden moeten opleiden en trainen om gemotoriseerd optreden mogelijk te maken. Door gemotoriseerde capaciteit structureel in de organisatie te verankeren, zijn minder omscholing en aanvullende trainingen nodig. Hierdoor kunnen eenheden sneller worden ingezet. Er ontstaat zo een evenwichtige combinatie van manoeuvre-eenheden. Ook nemen de mogelijkheden toe om de samenwerking met soortgelijke eenheden in bijvoorbeeld België en Frankrijk te versterken.

De kern van het CLAS bestaat na de beoogde aanpassingen uit drie unieke brigades en de special forces van het KCT. Bij langdurige stabilisatieoperaties kunnen de drie brigades in elkaars voortzettingsvermogen voorzien. De drie brigades zijn:

  • Een gemechaniseerde brigade bestaande uit twee pantserinfanteriebataljons die in staat is deel te nemen aan interventie- en stabilisatieoperaties op een hoog geweldsniveau. Deze brigade richt zich op samenwerking met Duitsland. Deze brigade omvat ook de kern van het nog op te richten Concept Development & Experimentation (CD&E) element.

  • Een gemotoriseerde brigade bestaande uit twee gemotoriseerde bataljons voor het optreden in stabilisatieoperaties. Deze brigade richt zich op samenwerking met België en Luxemburg. De mogelijkheden voor een intensivering van de samenwerking met Frankrijk in dezen worden op dit moment nader onderzocht.

  • Een luchtmobiele brigade bestaande uit drie bataljons die snel inzetbaar zijn tijdens crises. Deze brigade zal zich vooral richten op samenwerking met Duitsland en de integratie in de Division Schnelle Kräfte.

Een van de drie bataljons van de luchtmobiele brigade gaat zich specifiek richten op de ondersteuning van het Korps Commando Troepen (KCT). Het is een samenwerkingsvorm zoals de Amerikaanse Ranger bataljons en de Duitse Division Schnelle Kräfte die al kennen. Het gaat om structurele ondersteunende gevechtscapaciteit tijdens speciale operaties, zoals Tactical Air Landing Operations. Deze ondersteuning is er ook in Nederland al, maar tot dusver op ad hoc basis. Het concept van versterkte samenwerking wordt de komende tijd nader uitgewerkt. In het maritieme domein is overigens een vergelijkbare ontwikkeling gaande. Daar betreft het de versterking van de samenwerking tussen Maritime Special Operations Forces (MarSOF) en de Special Operations Capable getrainde elementen van de Maritime Combat Groups.

Materieel

De omvorming van 13 Gemechaniseerde Brigade tot een gemotoriseerde brigade heeft vooral gevolgen voor de gevechtsvoertuigen. De verdere materiële samenstelling van de bataljons blijft zoveel mogelijk intact. Zoals gemeld in mijn brief van 25 oktober jl. (aanvulling op de nota) krijgt deze brigade de beschikking over een combinatie van de wielvoertuigen Bushmaster, Mercedes-Benz, Fennek en Boxer. De Boxer is nieuw, de andere drie zijn al in gebruik. Alle 88 CV-90’s die nu zijn ingedeeld bij deze brigade, komen beschikbaar voor andere doeleinden. Hiervan worden er 44 verkocht. De overige 44 worden ten behoeve van de gemechaniseerde eenheden aangehouden voor opleiding en training, als logistieke reserve en voor reservedelen. Dit resulteert in een aanzienlijke besparing op de materiële exploitatie. Naast de eenmalige verkoopopbrengsten van de CV-90’s is ook een eenmalige vrijval in investeringen voorzien, onder andere bij de projecten Vervanging zware bergingscapaciteit en Vervanging brugleggende tank. De besparingen worden momenteel nader bepaald.

Personeel

Bij de aanpassing van 13 Gemechaniseerde Brigade blijft de personele samenstelling van de bataljons en de rest van de brigade vrijwel intact. Wel zijn wijzigingen bij de vaste voertuigbemanningen noodzakelijk. Uiteraard worden ook de opleiding en de training van de brigade aangepast aan de nieuwe rol.

Verdere vergroting adaptief vermogen

Het kabinet kiest voor een krijgsmacht die het vermogen heeft zich aan externe ontwikkelingen aan te passen. In de nota wordt daartoe onder andere een nieuw element, te weten Concept Development and Experimentation (CD&E), geïntroduceerd om innovatieve concepten snel tot bruikbare capaciteiten te kunnen ontwikkelen. De Navo heeft CD&E ontwikkeld als hulpmiddel om sneller te kunnen inspelen op veranderende omstandigheden en nieuwe uitdagingen. Voor landoptreden wordt deze taak belegd bij een eenheid van 43 Gemechaniseerde Brigade. Deze eenheid vormt een koppelvlak tussen het CLAS, bedrijven en kennisinstellingen.

Ook het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) doen aan CD&E, maar zij hebben daarvoor geen afzonderlijke eenheid opgericht. Zij voeren experimenten uit aan boord van schepen, vliegtuigen en voertuigen, terwijl het Commando Koninklijke Marechaussee met een experimenteeromgeving werkt. Voor alle operationele commando’s geldt dat experimenten veelal te maken hebben met nieuwe capaciteiten of modificaties aan bestaande systemen. De resultaten kunnen aanleiding zijn om een ontwerp aan te passen voordat het wordt toegepast of voordat een modificatie wordt uitgevoerd. De toegevoegde waarde van CD&E wordt mede bepaald door de betrokkenheid van kennisinstituten zoals TNO, NLR en Marin, en bedrijven.

Tot slot

De regionale inbedding van het CLAS blijft onveranderd. De verdergaande regionale concentratie van materieeltypen levert voordelen in de bedrijfsvoering op omdat de ondersteuning doelmatiger kan worden ingezet. Zo is de CV-90 in gebruik in het noorden van het land en de Bushmaster in het zuiden. Zoals gezegd, zal er in de voorbereiding op missies minder behoefte zijn aan omscholing en aanvullende opleidingen. De versterking van de operationele focus van elk van de drie brigades, ten slotte, zal een positief effect hebben op de gereedstelling.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven