33 763 Toekomst van de krijgsmacht

Nr. 144 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2018

Inleiding

De Nederlandse krijgsmacht moet kunnen optreden in omstandigheden met een hoog geweldsniveau. Voor landstrijdkrachten kan dit betekenen dat zij een gebied moeten verdedigen tegen een sterke en technologisch gelijkwaardige tegenstander, of dat zij de opmars van een dergelijke tegenstander moeten vertragen.

Bij een dergelijke inzet te land zijn effectieve hindernissen van groot belang. Dit wordt ook wel Ground based Area Access Denial (GAAD) genoemd. Hindernissen zijn echter alleen effectief wanneer deze zijn voorzien van explosieve contra-mobiliteitsmiddelen, waarvan een afschrikwekkende werking uitgaat. Zonder deze middelen zijn hindernissen makkelijk door de tegenstander te doorbreken en zijn zij niet effectief. Defensie heeft daarom behoefte aan GAAD-capaciteit en met deze A-brief informeer ik u over de behoeftestelling van het project «Ground based Area Access Denial».

Context

De Nederlandse krijgsmacht beschikt niet meer over explosieve contra-mobiliteitsmiddelen, met uitzondering van een geringe restvoorraad oude mijnen voor het trainen van mijndetectie en -ruiming. Antitankmijnen zijn toegestaan volgens internationale verdragen, maar Defensie heeft het overgrote deel hiervan geruime tijd geleden afgestoten om materieeltechnische redenen. Antipersoneelsmijnen zijn niet toegestaan volgens het Ottawa-verdrag dat Nederland heeft ondertekend (Trb 1995, nr. 65) en maken geen deel uit van deze behoeftestelling.

GAAD-capaciteit moet voldoen aan de regels van het internationaal recht, waaronder de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) en de daarbij behorende protocollen, in het bijzonder het Amended Protocol II on Prohibitions or Restrictions on the use of Mines, Booby-Traps and Other Devices (Trb. 1996, nr 260). De protocollen bevatten de internationaal geldende juridische regels voor dit type munitie. Die houden onder meer in dat deze systemen niet reageren op personen te voet maar wel op voertuigen. Vanaf de activering zijn ze slechts een beperkte periode effectief. Verder zijn de systemen opspoorbaar zodat ze na de inzet, als ze niet meer nodig zijn, kunnen worden verwijderd. Nederland heeft deze protocollen ondertekend en zal zich ook in de toekomst hieraan houden.

Behoefte

Op dit moment kan de krijgsmacht bij het optreden op het land in te beperkte mate effectieve hindernissen opwerpen. Dat maakt het moeilijk om effectief het verdedigend en vertragend gevecht te voeren tegen een technologisch en numeriek gelijkwaardige tegenstander. Een keuze voor GAAD draagt daarom bij aan de Nederlandse bijdrage aan de primaire NAVO taak om het bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen. De veranderde geopolitieke situatie aan de randen van Europa maakt het noodzakelijk dat Nederland adequaat aan die verdediging, en de verdediging van de eigen eenheden kan bijdragen.

Met de vervulling van de behoefte zullen landeenheden beschikken over effectieve contra-mobiliteitsmiddelen om robuuste hindernissen op te werpen. Dergelijke hindernissen kunnen in aard en samenstelling verschillen. Afhankelijk van de situatie vraagt dit dan ook om verschillende middelen of een combinatie daarvan.

Drie deelsystemen kunnen de gehele behoefte aan GAAD-capaciteit afdekken. Het betreft Contra-mobiliteitsmunitie (CMM), Contra-mobiliteitsmunitie met een horizontaal effect (CMM-HOR) en Remotely Delivered Systems (RDS) die van grote afstand zo nauwkeurig mogelijk in het inzetgebied worden gebracht. Naast de scherpe munitie is ook een hoeveelheid munitie nodig voor opleiding en training. Dit betreft instructie-, exercitie- en oefenmunitie.

De omvang van de GAAD-capaciteit berust op de meest veeleisende inzetdoelstelling: de kortdurende inzet van een samengestelde taakgroep van brigadeomvang voor de duur van maximaal één jaar.

Financiële aspecten

Het budget van het project bedraagt tussen de € 25 en € 100 miljoen. Deze investering komt in de periode 2019 tot en met 2026 ten laste van het investeringsbudget van Defensie.

Projectrisico’s

De risico’s ten aanzien van product, tijd en geld zijn voor de deelsystemen CMM en CMM-HOR laag tot gemiddeld, want deze munitiesoorten zijn «van de plank» verkrijgbaar. Het deelsysteem RDS is nog in ontwikkeling. Dit systeem heeft ten aanzien van product en geld een hoog risico omdat het een product betreft dat niet volledig «van de plank» beschikbaar en de technische ontwikkeling onzekerheden in prijs en product met zich meebrengt. Ten aanzien van tijd heeft het een gemiddeld risico omdat systeemontwikkeling weliswaar uit kan lopen in tijd, maar de projectplanning ook ruim is opgezet. Met deze risico’s is tevens rekening gehouden bij het bepalen van de risicoreservering. Vanzelfsprekend zal Defensie alleen een deelsysteem aanschaffen dat aan de eisen voldoet.

Vooruitblik

Het project wordt uitgevoerd in de periode van 2019 tot en met 2026. Het doel is de eerste systemen vanaf 2020 te laten instromen. In 2026 moeten alle systemen inzetbaar zijn.

Gezien het projectbudget van minder dan € 100 miljoen ben ik voornemens de Defensie Materieel Organisatie te mandateren het project uit te voeren. De Kamer zal over de voortgang van dit project worden geïnformeerd door middel van de begroting, het departementale jaarverslag en het Materieelprojectenoverzicht.

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser

Naar boven