33 752 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

Nr. 10 VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2013

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

Blz.

Algemeen

2

Inleiding

2

Maatregelen regeerakkoord, motie Zijlstra/Samsom, aanvullend pakket en koopkrachtpakket

4

 

Inkomensbeleid

4

 

Afdrachtvermindering onderwijs

7

 

Begunstiging lokaal duurzaam opgewekte energie

8

 

Accijns van alcoholhoudende producten, tabak, diesel en LPG en alcoholvrije dranken

12

 

Motorrijtuigenbelasting voor oldtimers

17

 

Fiscale innovatieregelingen

19

 

Stamrechten

20

 

Geen inflatiecorrectie inkomstenbelasting/loonbelasting 2014

22

 

Verlengen looptijd werkgeversheffing

22

 

Afschaffen integratieheffing btw

23

 

Verruimen vrijstelling schenkbelasting

24

Diverse aanpassingen EIA, MIA en Vamil

28

Herziening keuzeregeling buitenlandse belastingplichtigen

29

Omzetbelasting en overdrachtsbelasting

30

Motorrijtuigenbelasting en buitenlandse kentekens

30

Bepaling toetsingsinkomen na overlijden (toeslagen)

31

Budgettaire aspecten

32

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

32

Nota van wijziging

32

Overig

32

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2014.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2014.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben de leden van de fractie van de PVV echter wel de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover verschillende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2014.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2014. Zij hebben diverse zwaarwegende kritiekpunten op het voorstel zoals dat nu voorligt. Het voorstel roept dan ook diverse vragen op bij deze leden. Zij zullen hun inbreng beginnen met algemene vragen en vervolgens de meer specifieke vragen per onderwerp stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014). Genoemde leden hebben nog een aantal vragen bij het wetsvoorstel.

De fractie van 50PLUS heeft met belangstelling kennis genomen van het Belastingplan 2014.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit pakket Belastingplan 2014 bijdraagt aan het terugdringen van administratieve lasten en de uitvoeringskosten. Welk bedrag levert deze terugdringing van administratieve lasten en uitvoeringskosten concreet op? Op pagina 4 staat dat per saldo de uitvoeringskosten in dit pakket toch een stijging laten zien. Waarom een stijging en hoe wordt deze stijging gefinancierd?

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden over de manier waarop de regering in het Belastingplan een eerlijke verdeling tot stand brengt van de lasten van de crisis. De onvermijdelijke lastenverzwaringen blijven per saldo zeer beperkt, zijn slim gekozen en tasten de economische groei nauwelijks aan. Ook juichen de leden van de fractie van de PvdA het toe dat op verschillende terreinen de bestrijding van fraude en belastingontwijking wordt geïntensiveerd. Maar er zijn ook gemiste kansen. Het komt de leden van de PvdA voor dat de mogelijkheden om de zogenoemde «beklemde vermogens» te mobiliseren nog lang niet ten volle zijn benut. Daarnaast missen deze leden een integrale visie op de fiscale ondernemersfaciliteiten voor zowel DGA’s als IB-ondernemers, zoals eerder aangekondigd in de Fiscale Agenda en het regeerakkoord.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering eens kan uitleggen welke effecten deze lastenverzwaringen hebben op de Nederlandse economie.

Kan de regering ingaan op de beoordeling van het Belastingplan als hapsnapbeleid, zonder een uitgebalanceerde visie, zoals gekwalificeerd door prof. dr. L.G.M. Stevens, vragen de leden van de fractie van de SP? Op welke wijze draagt het Belastingplan 2014 bij aan het herstel van zowel consumenten- als ondernemersvertrouwen? Welke concrete voorstellen uit het Belastingplan zorgen voor stimulans van de consumptieve bestedingen en in welke mate? In hoeverre draagt dit Belastingplan bij aan een intensivering van de investeringen door bedrijven?

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat de regering de belastingen voor burgers met € 2,7 miljard verhoogt. Zij menen dat het onevenwichtig is om als overheid mensen te dwingen te bezuinigen door de lasten te verhogen en tegelijkertijd als overheid zelf nauwelijks te bezuinigen. Zij nodigen de regering uit aan te geven waarom de overheid de lasten zodanig moet verzwaren, terwijl de koopkracht van burgers al jarenlang daalt. Zou het niet logisch zijn om onder zulke omstandigheden de koopkracht van de overheid ook te laten dalen, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering.

De leden van de CDA-fractie zien het als een groot probleem dat werken en ondernemen steeds minder loont naarmate de voorstellen van de regering zich opstapelen. Zij vragen zich ten zeerste af of de regering wel voldoende oog heeft voor de effecten voor de werkgelegenheid, de grenseffecten en het vertrouwen van burgers in de overheid.

Daarnaast achten de leden van de CDA-fractie het onredelijk dat de regering maatregelen neemt die indruisen tegen het draagkrachtbeginsel door belasting te heffen voordat de belastingplichtige het inkomen ontvangt om zo de belastinginkomsten naar voren te halen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), de Register Belastingadviseurs (RB) en de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel.

Ook leden van de fractie van D66 constateren dat de NOB en de EPN beiden een brief met een aantal meer technische vragen en opmerkingen over het Belastingplan hebben gestuurd en vragen de regering om te reageren op de punten uit de brieven van deze twee organisaties. Met betrekking tot de technische vragen en opmerkingen van de RB vragen genoemde leden met name in te gaan op de punten 1.1 tot en met 4.3 uit de brief.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om te kijken naar mogelijkheden om de lasten op arbeid te verlagen, hetgeen zeker in deze tijden van snel oplopende werkloosheid zeer welkom is. Verder stellen zij vraagtekens bij de vergaande nivelleringsmaatregelen, omdat deze slecht zijn voor de werkgelegenheid. Ook merken genoemde leden op dat er weinig vergroeningsmaatregelen in dit Belastingplan zitten, dat terwijl de opbrengsten daarvan gebruikt kunnen worden voor lagere lasten op arbeid. Deze leden vragen de regering om in te gaan op deze keuzes.

De leden van de fractie van D66 merken op dat de regering er volgens de Raad van State er maar in zeer beperkte mate in slaagt om wetgeving te vereenvoudiging. Zij zijn benieuwd of er nog meer kansen op vereenvoudiging bestaan. Ziet de regering bijvoorbeeld ruimte om de fiscale wetgeving vanuit dat perspectief onder de loep te nemen en deze te versimpelen in een later in te dienen vereenvoudigingswet?

De leden van de fractie van D66 wijzen op het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen. Zij zijn van mening dat een hervorming van de belastingen veel werkgelegenheid kan scheppen. Hoe kijkt de regering aan tegen een fundamentele herziening van het belastingstelsel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn vooral kritisch op de maatregelen op het gebied van inkomensbeleid die de regering voorstelt. Zij constateren dat de regering onvoldoende doet om de lasten op arbeid substantieel te verlagen, en zo arbeid goedkoper te maken. Daarnaast bevat het Belastingplan een aantal inkomensmaatregelen, die ervoor zorgen dat alleenverdieners verder benadeeld worden ten opzicht van tweeverdieners. Deze leden zijn van mening dat belasting op inkomen geheven moet worden naar draagkracht. Genoemde leden zijn daarnaast voorstander van vergroening van het belastingstelsel. Zij constateren dat het Belastingplan te weinig concrete maatregelen bevat die milieuvriendelijk gedrag (vergroening) stimuleren.

De leden van de fractie van 50PLUS merken vooraf op, dat ondernemers en DGA’s weliswaar enigszins uit de wind worden gehouden qua lasten, maar zij vragen zich oprecht af, of het pakket zoals het er nu ligt de economie en het consumentenvertrouwen wel écht kunnen «oppeppen». De koers van lastenverzwaringen en nivellering zal moeten worden verlaten, om economische groei weer écht kansen te bieden. Dat gebeurt in het Belastingplan niet.

In algemene zin kan geconstateerd worden dat wat het belastingstelsel als geheel betreft, heel voorzichtige stappen worden gezet in de richting van verbreding van de heffingsgrondslag en verlaging van de tarieven. Dit is van belang om het belastingstelsel robuuster en toekomstbestendiger te maken. Omdat de overheid steeds meer (financiële) verantwoordelijkheid neerlegt bij de burger, moet deze ook méér in staat worden gesteld deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dat betekent: niet lasten verzwaren, maar door grondslagverbreding en lagere tarieven juist de fiscale ruimte bieden, zodat de burger daadwerkelijk méér zijn eigen financiële afwegingen kan maken. Dat zien genoemde in het Belastingplan, en maatregelen tot nu toe van dit kabinet nog niet sterk genoeg terug. Hoe gaat de regering dit broodnodige proces intensiveren?

Het baart de leden van de 50PLUS-fractie zorgen dat van vereenvoudiging van fiscale wetgeving nog steeds niet heel veel terecht komt, zoals de Raad van State in haar advies ook opmerkt. Uiteraard dienen veel ingewikkelde maatregelen belangrijke maatschappelijke doelen, maar het streven moet tot het uiterste gericht blijven op eenvoud voor de burger. Graag een reactie van de regering.

Maatregelen regeerakkoord, motie Zijlstra/Samsom, aanvullend pakket en koopkrachtpakket

Inkomensbeleid

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de ingrijpende aanpassing van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Lage inkomens gaan er op vooruit, en hogere inkomens leveren een grotere bijdrage. De gang van zaken rond de Wet Uniformering Loonbegrip (Wet ULB) geeft echter aanleiding goed te kijken hoe deze maatregelen uitwerken op de feitelijke loonstrookjes. De leden van de fractie van de PvdA krijgen signalen vanuit de praktijk van de loonadministratie dat een probleem dreigt te ontstaan door het verschil in berekeningsmomenten tussen de loonbelasting en inkomstenbelasting. Waar de heffingskorting en arbeidskorting in de loonbelasting over 12 of 13 termijnen (respectievelijk maanden en vier weken) wordt verrekend, gebeurt dit bij de inkomstenbelasting in één keer, namelijk aan het einde van het jaar. Dit zou kunnen betekenen dat voor inkomens die liggen rond het punt van afbouw van de korting, de heffingskorting niet correct of zelfs helemaal niet wordt toegepast. Bovendien komt dit pas bij de inkomstenbelasting 2014 of 2015 in de vorm van een verminderde teruggave of naheffing aan het licht. Genoemde leden vragen de regering of deze signalen kloppen? Zo ja, hoe kan worden voorkomen dat van toepassing zijnde kortingen niet in alle gevallen worden verrekend en dat belastingplichtigen pas bij de inkomstenbelasting over 2014 en 2015 worden geconfronteerd met de gevolgen van deze maatregel? Hoe wordt hierover door de Belastingdienst naar belastingplichtigen gecommuniceerd, zodat onnodige teleurstelling en verwarring zoals ervaren bij de invoering van de Wet ULB wordt voorkomen?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering eens kan aanduiden uit welke delen de heffingskorting nu precies bestaat? Hoe verhoudt deze idee zich met het draagkrachtbeginsel?

Kan de regering aanduiden waarom het tarief eerst verlaagd wordt met 0,29% en dan later weer verhoogd wordt met 0,06%? Waarom niet een gelijke tariefdaling, vragen genoemde leden?

Kan de regering eens aanduiden waarom het maximum eerst stapsgewijs verhoogd en dan weer later verlaagd, waarom niet gelijk in een keer naar de eindwaarde?

Kan de regering de afbouw van de algemene heffingskorting toelichten in het kader van het draagkrachtbeginsel?

Kan de regering de aanpassing van de arbeidskorting eens toelichten in het kader van het draagkrachtbeginsel, vragen de leden van de fractie van de PVV?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan ingaan op de vraag waarom niet is gekozen voor een extra tariefschijf in de inkomstenbelasting, in plaats van het afbouwen van de algemene heffingskorting? Erkent de regering dat bij het invoeren van een extra tariefschijf de marginale druk voor alle personen die onder dat tarief vallen, evenredig stijgt en dat niet het geval is door het afbouwen van de maximale heffingskorting? Is de regering van mening dat hoge inkomens relatief het meest zouden moeten bijdragen? Welke maatregelen staan opgenomen in het Belastingplan die de echt hoge inkomens relatief harder raken dan de hogere middeninkomens? Wat is de opvatting van de regering over het feit dat al bij een inkomen van rond de € 30.000, minder algemene heffingskorting wordt ontvangen?

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven wat de doelstelling is van de algemene heffingskorting en haar ontstaansgeschiedenis bij het Belastingplan 2001 te schetsen. Hoe verhoudt dit zich tot het voorstel om de algemene heffingskorting af te bouwen naar rato van het inkomen?

Verder hebben de leden van de CDA-fractie een aantal zeer specifieke vragen over de afbouw van de algemene heffingskorting vanaf een inkomen vanaf ongeveer € 20.000.

Hoe zal de afbouw van de algemene heffingskorting worden meegenomen in de witte en de groene tabel?

Hoe gaat de regering voorkomen dat mensen die meerdere dienstbetrekkingen hebben, niet veel te weinig loonbelasting betalen en geconfronteerd kunnen worden met een navordering van duizenden euro’s heffingskortingen?

Is de regering voornemens het tarief bijzondere beloningen aan te passen aan het werkelijke marginale tarief of doet zij alsof haar neus bloedt en handhaaft zij dat tarief op 52% met alle gevolgen van dien?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat het effectieve marginale belastingtarief is voor mensen, uitgesplitst naar alleenstaanden, samenwonenden en gehuwden, met een inkomen van € 20.000, € 45.000, € 60.000 en € 100.000 in de volgende gevallen.

Woonachtig in Nederland, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2013;

Woonachtig in Nederland, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2017;

Woonachtig in Duitsland, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2013;

Woonachtig in Frankrijk, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2013;

Woonachtig in Groot Brittannië, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2013;

Woonachtig in Griekenland, het effectieve marginale tarief voor het jaar 2013.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk wordt gemaakt. Dit zou structureel 1,1 miljard euro moeten opleveren. De leden zijn benieuwd welke gedragseffecten zijn verondersteld bij deze beleidsmaatregel? Kan de regering ingaan op de effecten op de arbeidsparticipatie voor verschillende inkomensgroepen? Kan de regering daarbij ook ingaan op de conclusie van het CPB-onderzoek «Hoger toptarief levert niets op» uit april 2013 waarin wordt geconcludeerd dat een tarief boven 49% niet meer maar minder oplevert? Kan de regering specifiek ingaan op de gevolgen vanaf de vierde schijf?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de arbeidskorting sterker inkomensafhankelijk wordt gemaakt. Deze leden constateren voorts dat de sterkere afbouw structureel € 363 miljoen zou moeten opleveren. Zij zijn benieuwd welke gedragseffecten zijn verondersteld bij deze beleidsmaatregel? Kan de regering ingaan op de effecten op de arbeidsparticipatie voor verschillende inkomensgroepen? Kan de regering daarbij ook ingaan op de conclusie van het CPB-onderzoek «Hoger toptarief levert niets op» uit april 2013 waarin wordt geconcludeerd dat een tarief boven 49% niet meer, maar minder oplevert? Kan de regering specifiek ingaan op de gevolgen vanaf de vierde schijf?

De leden van de fractie van D66 hebben vragen gesteld over de geïsoleerde effecten op de arbeidsparticipatie van het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting en het sterker inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting. Deze leden vragen de regering om ook in te gaan op de gecombineerde effecten van deze twee maatregelen. Wat is het effect van beide maatregelen tezamen op de arbeidsparticipatie? Kan de regering daarbij ook ingaan op de conclusie van het CPB-onderzoek «Hoger toptarief levert niets op» uit april 2013 waarin wordt geconcludeerd dat een tarief boven 49% niet meer maar minder oplevert? Kan de regering specifiek ingaan op de gevolgen vanaf de vierde schijf?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met onvrede kennisgenomen van de fiscale maatregelen op het terrein van inkomensbeleid die de regering voorstelt. Zij constateren dat de regering onvoldoende doet om de lasten op arbeid te verlagen en de compensatie voor de btw-verhoging door te voeren. Zij pleiten onder meer voor verlaging van de lasten voor werkgevers via premieverlaging en voor het niet bevriezen van de belastingschijven en heffingskortingen. Daarnaast missen de leden van de ChristenUnie-fractie een lange termijn perspectief: maatregelen met een structurele doorwerking, zoals fiscalisering van de AOW, ontbreken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat de voorgestelde maatregelen leiden tot een verdere verslechtering van de inkomenspositie van alleenverdieners ten opzichte van tweeverdieners. Zij vragen de regering om de cumulatieve inkomenseffecten van de maatregelen in paragraaf 4.1 voor 2014 en 2015 op een rij te zetten voor de volgende huishoudsamenstellingen: alleenverdiener met een salaris van € 40.000, alleenverdiener met een salaris van € 60.000, alleenverdiener met een salaris van € 80.000, tweeverdieners met een salaris van € 30.000 respectievelijk € 30.000, tweeverdieners met een salaris van € 40.000 respectievelijk € 20.000, tweeverdieners met een salaris van € 40.000 respectievelijk € 40.000.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de tariefsverlaging in de eerste schijf fors lager is dan in het regeerakkoord is afgesproken. Zij vragen de regering om een motivering van deze wijziging. Tevens vragen zij de regering een uitsplitsing te geven van de verschillende mutaties die gezamenlijk leiden tot het budgettaire plaatje in tabel 1 op pagina 6 van de Memorie van Toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn niet te spreken over de afbouw van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Zij constateren dat hiermee de verschillen tussen alleenverdieners en tweeverdieners nog verder worden vergroot. Zij vragen de regering om de afbouw tot nihil, zoals beoogt vanaf 2015 (algemene heffingskorting) en 2016 (arbeidskorting) te heroverwegen, en daarbij oog te hebben voor de verschillen tussen samenstellingen van huishoudens.

De leden van de 50PLUS-fractie plaatsen vraagtekens bij de toenemende marginale belastingdruk voor alle inkomens vanaf € 20.000 in 2014. De totale premielast voor werkgevers neemt ook toe. Genoemde leden vragen de regering of uitgelegd kan worden welke effecten hiervan worden verwacht voor het consumentenvertrouwen, en voor ondernemers. Zal niet een sterk negatief effect van deze ontwikkelingen uitgaan op de economie, en zal herstel van de economie hierdoor niet juist afgeremd in plaats van gestimuleerd worden? De leden van de 50PLUS-fractie vragen een grondige toelichting.

Afdrachtvermindering onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen onder het kopje Afdrachtsvermindering Onderwijs dat de Onderwijsinspectie en de FIOD ernstige vermoedens van fraude bij de toepassing van deze fiscale regeling hebben. Wat is de voortgang van het onderzoek naar de vermoedens van fraude?

In het Belastingplan staat dat is «gebleken dat de toepassing van het fiscale instrument van de afdrachtsvermindering onderwijs en het daarmee gemoeide budgettaire beslag zich in de afgelopen jaren in een ongewenste richting hebben geëvolueerd». De leden van de fractie van de PvdA merken op dat deze passage, ook gezien de tekst die daarop volgt, getuigt van gevoel voor understatement. Deze leden spreken dan ook steun uit voor de maatregel maar vragen wel, mede namens vele belastingadvieskantoren, wanneer de vervangende subsidieregeling het licht zal zien?

De leden van de SP-fractie lezen dat de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs zich in een ongewenste richting heeft geëvolueerd. Deze leden vragen of de verdubbeling van het budgettaire beslag ook als het «in een ongewenste richting evolueren» van dit instrument wordt gezien. Kan de verdubbeling van de kosten die met dit instrument gemoeid gaan ook inhouden dat simpelweg meer werknemers een leerwerktraject wordt aangeboden? Met andere woorden, is de verdubbeling van het budgettaire beslag van deze fiscale regeling niet ten dele gewenst? Kan worden aangegeven of de verdubbeling van het budgettaire beslag geheel te wijten is aan onbedoeld gebruik van de regeling? Indien neen, hoe kan dan worden verdedigd dat het budget van de nieuwe subsidieregeling de helft bedraagt van wat totaal aan de afdrachtvermindering onderwijs? Kunnen alle bedrijven gebruik maken van de subsidieregeling? Zo nee, waarom niet? Kunnen bepaalde werknemers nadelige gevolgen ondervinden van de subsidieregeling? Zo ja, op welke wijze? Kan de regering ingaan op de opmerking dat het gevaar bestaat dat ook werkgevers die nog onvoldragen plannen hebben, alvast subsidie aanvragen, vragen de leden van de fractie van de SP?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de afdrachtvermindering onderwijs wordt afgeschaft. Dit levert circa € 400 miljoen op. Daar staat tegenover dat er een subsidieregeling met een budgettair beslag van circa € 209 miljoen komt. Netto betekent dit dus een bezuiniging van circa € 200 miljoen. Genoemde leden merken op dat de regering met deze maatregelen «wildgroei» wil aanpakken. Op basis van welke cijfermatige berekening is de regering tot het bedrag van € 200 miljoen aan bezuinigingen gekomen? Welk percentage van de leerwerktrajecten die nu fiscaal worden gefaciliteerd door de afdrachtvermindering onderwijs valt volgens de regering onder die zogenaamde «wildgroei»?

De leden van ChristenUnie-fractie constateren dat de regering een fiscale faciliteit inruilt voor een subsidie. Acht de regering een premiekorting voor werkgevers als zij jongeren in dienst nemen niet juist effectiever dan een subsidie om jongeren meer kansen te geven op de arbeidsmarkt? Genoemde leden vragen de regering verder duidelijkheid te geven over de overgangsregeling die geldt voor studenten die dit jaar zijn begonnen met hun opleiding op basis van de afdrachtvermindering. Hoe wil de regering voorkomen dat deze leerlingen gedwongen worden hun opleiding voortijdig af te breken? Zij wijzen erop dat brief hierover (Kamerstuk 33 650, nr.2) onvoldoende duidelijkheid biedt.

Begunstiging lokaal duurzaam opgewekte energie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het uitgangspunt is dat het verlaagde tarief lastenneutraal wordt gefinancierd door een generieke verhoging van het reguliere tarief in de eerste schijf in de energiebelasting. Hoe groot is de genoemde generieke verhoging?

De leden van de fractie van de PvdA zijn voorstander van begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie. Wel vragen deze leden aan welke «bepaalde technieken» wordt gedacht die bij algemene maatregel van bestuur van de regeling kunnen worden uitgesloten? Kunnen via dezelfde weg ook technieken worden ingesloten? Aan welke technieken moet in beide gevallen worden gedacht? Waarom kunnen niet ook verenigingen aanspraak maken op het verlaagde tarief? Bij welk aantal eigenaren of aantal particuliere kleinverbruikers wordt een vereniging van eigenaren of coöperatie daadwerkelijk gezien als collectief?

De leden van de fractie van de PvdA vinden het belangrijk dat particulieren langjarige zekerheid wordt geboden. Daarom vragen zij de regering wat de gemiddelde terugverdientermijn is van zonnepanelen en overige technieken. Genoemde leden vragen zich namelijk of particulieren die nu investeren, gezien de evaluatie over vier jaar, voldoende zekerheid geboden kan worden dat zij hun investering kunnen terugverdienen. Deze leden zijn voorstander van een evaluatie maar gaan er vanuit dat de eventuele aanpassingen die daaruit voortkomen alleen gelden voor nieuwe gevallen. Klopt deze aanname? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wordt investeerders dan zekerheid geboden?

Genoemde leden maken zich ook zorgen over het gebruik van de zogenoemde postcoderoos voor het bepalen van het gebied waarin het verlaagde tarief van toepassing is. Dat kan ertoe leiden dat sommige investeerders net buiten de boot vallen. Zijn er keuzeregelingen denkbaar, bijvoorbeeld de gemeentegrens dan wel een afstandscriterium?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de regering niet vermeldt wat zij als economisch eigendom beschouwt. Kan de regering toelichten welke definitie wordt gehanteerd, daarbij verwijzend naar relevante jurisprudentie? Concreet, heeft het door energiebedrijven leasen van apparatuur aan particulieren voor diezelfde particulieren gevolgen voor het kunnen toepassen van het verlaagde tarief in de eerste schijf in de energiebelasting op elektriciteit?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan motiveren waarom het noodzakelijk is dat op deze wijze opgewekte energie begunstigd moet worden? En waarom een verlaagd energiebelastingtarief voor duurzaam opgewekte energie nu juiste het instrument is? De staatssecretaris van Financiën heeft eerder zijn twijfels uit gesproken over het fiscaal instrumentalisme? Waarom wordt er niet een subsidieregeling opgetuigd als het zo nodig moet?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel gezinnen van de begunstiging van lokaal duurzaam opgewekte energie gebruik zullen maken. Is een bedrag van € 10 miljoen niet wat mager, om gezinnen ertoe te bewegen lokaal duurzame energie op te wekken? Waarom is niet gekozen voor een hoger bedrag? Welk effect verwacht de regering dat deze voorgestelde maatregel zal hebben op het aandeel lokaal duurzaam opgewekte energie?

De leden van de CDA-fractie zijn de regering erkentelijk dat zij een poging doet om duurzame energie te promoten. Wel zijn zij wat verbaasd dat er fiscaal weer een nieuw begrip opduikt, de zogenaamde postcoderoos. Alleen als mensen binnen een postcoderoos wonen, dan kunnen zij deelnemen.

Wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de installatie waarmee opgewekt wordt, zich verder bevindt van de huizen dan een postcoderoos, bijvoorbeeld omdat het een windmolen is? Zou het niet in de rede liggen dat gebruikers ook dan gebruik kunnen maken van deze regeling?

In de afgelopen jaren zijn bij ondernemers (en particulieren) vaak met forse subsidie zonnepanelen aangelegd om in de eigen stroomvoorziening te voorzien. Acht de regering het wenselijk dat deze bedrijven (en particulieren) hun panelen nu onderbrengen in een coöperatie om op die wijze de subsidie op opwekking in de wacht te slepen die immers hoger is dan de besparing in het eigen gebruik? Zo nee, welke obstakels zijn er dan om dit te voorkomen?

Is het mogelijk dat energiebedrijven pogingen gaan doen om hun eigen capaciteit zo op te zetten dat zij in vele kleine ondernemingen worden ondergebracht en dat de belastingsubsidie dan snel wordt opgebruikt, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Genoemde leden vragen zich af of de administratieve lasten voor belastingplichtigen in verhouding staan tot het belastingvoordeel voor de belastingplichtige. Deze moet immers onder andere een coöperatie oprichten en rekening houden met de postcoderoos. Kan de regering hier nader op ingaan?

In het kader van de begunstiging van lokaal opgewekte duurzame energie hebben de leden van de CDA-fractie ook nog een vraag over de btw-plicht van particulieren met zonnepanelen op hun dak. Kan de regering reageren op de mening van Thijs Bijlard dat particulieren met zonnepanelen de btw over hun investering kunnen terugvragen, omdat zij nog nooit btw-aangifte hebben gedaan, de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat en de termijnen voor het verzoeken om een teruggaaf nog niet verstreken zijn?

De leden van de fractie van D66 constateren dat alleen een vereniging van eigenaren (VvE) en coöperaties van particuliere kleinverbruikers aanspraak kunnen maken op een verlaagd energiebelastingtarief voor decentrale duurzaam opgewekte energie. Deze leden zijn benieuwd naar de voorwaarden waaronder een VvE of een coöperatie kan worden opgericht. Hoeveel mensen moeten er bijvoorbeeld minimaal meedoen? Is een inschatting van de administratieve lasten voor de deelnemers te geven? Geschreven wordt dat deelname door ondernemers onderzocht wordt, maar tegelijkertijd lijkt de bepaling in de wet nu zo specifiek dat dit voorlopig daardoor uitgesloten wordt. Klopt dat, of kunnen ondernemers op een later moment zonder een nieuwe wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in staat worden gesteld om een beroep te doen op de regeling? Voorts zijn genoemde leden benieuwd naar mogelijkheden om ook individuele ondernemers of mensen aanspraak te laten maken op het verlaagd energiebelastingtarief voor duurzaam opgewekte energie. Wat zou hiervan het budgettaire beslag zijn? En met welk percentage zou het verlaagd energiebelastingtarief omhoog moeten om dit budgettair neutraal te doen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij bereid is om de eis van een coöperatie te laten vervallen? Kan de regering, zo vragen deze leden, bevestigen dat de particuliere deelnemers dan in principe zonder problemen in één contract hun onderlinge positie en die met het energiebedrijf zouden kunnen vastleggen? Kortom, klopt het dat hoe de eigendoms- of financieringsverhouding tussen de particuliere partijen verloopt voor toepassing van deze regeling niet van belang is? Het is immers ook niet van belang hoe de inbrengverhouding in de coöperatie is geregeld, doch slechts de verdeling van de opgewekte elektriciteit is van belang.

De leden van de D66-fractie merken op dat het voorgestelde artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet belastingen op milieugrondslag spreekt over «onroerende zaken» die als woning moeten dienen. Onduidelijk is wat deze leden betreft of daarmee ook bewoners van drijvende woningen, die civielrechtelijk als roerend worden beschouwd, deel kunnen nemen aan deze regeling. Kan de regering aangeven of dit het geval is? Deze bewoners zijn vanuit het perspectief van de energiebelasting volgens de leden van de D66-fractie identiek aan bewoners van een onroerende zaak. Een eventueel onderscheid lijkt deze leden dan ook mogelijk onbedoeld discriminerend, en deze leden vragen de regering om te bevestigen dat hiervan geen sprake is, of om de bepalingen in de wet hierop aan te vullen zodat ook drijvende woningen eronder worden verstaan?

De leden van de D66-fractie merken voorts op dat het voorgestelde artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet belastingen op milieugrondslag vereist dat het lid van de coöperatie die aanspraak wil maken op het verlaagde tarief, tevens bewoner dient te zijn van de onroerende zaak die verbonden is met het distributienetwerk binnen het postcodegebied. Deze leden menen dat die eis zou kunnen zorgen voor problemen bij verhuurders die «inclusief» verhuren, zoals veelal bij studentenhuisvesting het geval zal zijn. Kan de regering hierop ingaan, gelet op het feit dat juist in dit soort huisvesting het energiegebruik relatief hoog zal liggen, terwijl de particuliere verhuurder hierdoor geen gebruik lijkt te kunnen maken van de beoogde regeling? Is het mogelijk om aan te geven of verhuurders die «inclusief» verhuren gebruik kunnen maken van de regeling, en om hoeveel potentiele deelnemers het dan naar schatting zou gaan? Of kan de regering, zo vragen de leden van de D66-fractie, deze eis schrappen uit het wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie merken op dat de eis dat de productie-installatie het juridisch en economisch eigendom dient te zijn van de coöperatie of VvE, beperkend zou kunnen werken. Voor een coöperatie of VvE van klein formaat kan de aanschaf van een productie-installatie, zoals een aantal zonnepanelen, zo denken deze leden, een relatief grote investering zijn. Klopt het, zo vragen deze leden de regering, dat in het huidige kader zulke gebruikers niet kunnen kiezen voor bijvoorbeeld een (operational) lease of huurkoop regeling voor hun productie-installatie? Kan de regering ingaan op hoe dit zich verhoudt tot de huidige praktijk waarin vaak zonnepanelen middels een operational lease worden aangeschaft, en is zij bereid de in de uitwerking van eventuele nadere regelgeving hiermee rekening te houden?

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de term «hernieuwbare energiebronnen» in het wetsvoorstel niet is gedefinieerd? Is de regering bereid dit alsnog te doen en daarbij aan te sluiten bij bijvoorbeeld artikel 1, onderdeel t, Elektriciteitswet, of aan te geven hoe dit begrip afwijkt van deze definitie en waarom? De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe omgegaan moet worden met de situatie dat een woning van een ondernemer voor minder dan 30% in een onderneming wordt gebruikt, maar wel geheel zakelijk geëtiketteerd is? Het contract met de energiemaatschappij zal dan, zo denken deze leden veelal ook op naam van de onderneming staan. Klopt het, zo vragen deze leden, dat hoewel de ondernemer als particulier zijnde wel lid van de coöperatie kan zijn, de elektriciteit dan fiscaal moet worden gezien als niet geleverd aan hem, maar aan zijn onderneming? Kan de ondernemer in dat geval gebruik maken van de regeling?

Tot slot zijn de leden benieuwd of de regering kan aangeven waarom de regeling niet van toepassing is op coöperaties en VvE’s waarvan de onroerende zaken voor meer dan 30% op tijdelijke basis worden verhuurd (bijvoorbeeld bij vakantiewoningen)? Hoeveel extra belasting zou er naar schatting gederfd worden indien dat wel mogelijk gemaakt wordt?

In het Energieakkoord is de ambitie om 40 PJ aan decentrale duurzame energie in 2020 te realiseren. De regering stelt voor energiecoöperaties en VVE’s een korting op de energiebelasting voor van 7,5 cent per kWh. Hiervoor is € 10 miljoen per jaar structureel ingeboekt, te financieren via de eerste schijf. Met € 10 miljoen structureel per jaar is er ruimte voor 0,13 TWh, dit is omgerekend nog geen 0,5 PJ. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de verwachting dat € 10 miljoen benodigd is niet te laag ingeschat, ook op basis van inschattingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom voor de regeling voor coöperaties geldt dat het «economisch en juridisch eigendom» van de opwekinstallaties in handen van de coöperatie moet zijn. Is dit in overeenstemming met het SER-energieakkoord? Blokkeert deze formulering niet juist innovatieve leaseconstructies voor bewoners? Beperkt de regeling zich niet teveel tot een beperkte groep personen die zich een forse investering in opwekinstallaties kunnen veroorloven? Komen energiecoöperaties met een leveringsvergunning hiermee niet in de knel? Passen garanties van oorsprong in dit voorstel? Hoe verhoudt zich deze oplossing ten opzichte van het arrest van het Europese Hof inzake btw op particuliere zonnestroominstallaties? Beperkt de regeling zich bovendien niet teveel door de eis dat het lidmaatschap van een coöperatie alleen aan natuurlijke personen is voorbehouden, waardoor kleinere zelfstandige ondernemers worden uitgesloten?

Door de evaluatie van de coöperatieregeling over vier jaar is het onzeker of een investering in schone energie zich zal terugverdienen. In het SER-energieakkoord wordt gesproken over een overgangsregeling bij een eventuele wijziging van het beleid. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe een dergelijke overgangsregeling er uit zou zien? Hoeveel zekerheid kunnen investeerders ontlenen aan dit vooruitzicht?

De leden van de fractie van 50PLUS juichen toe, dat lokale duurzame opwekking van energie door particuliere kleinverbruikers fiscaal zal worden gestimuleerd door invoering van het verlaagde tarief in de energiebelasting. Deze leden zouden graag nog een nadere onderbouwing zien van het «kosteneffectief stimuleringsniveau» van de regeling. Is fiscale stimulering inderdaad het meest effectieve instrument voor dit doel? Er is verder geen toetsbare formulering van de doeleinden van de regeling, waardoor evaluatie, zoals de Raad van State opmerkt, lastig wordt. Graag een nadere toelichting. De leden van de 50PLUS-fractie zijn voorts van mening dat deze regeling ook toegankelijk moet zijn voor samenwerkende eengezinswoningen, en voor bijvoorbeeld sportclubs en verenigingen. Geconstateerd wordt, dat collectieve opwekking vormgegeven moet worden via een rechtspersoon, en dat daarvoor slechts Vereniging van Eigenaars (VvE) of coöperaties met alleen leden natuurlijke personen kwalificeren. Sportclubs en verenigingen vallen hierbuiten. Genoemde leden achten het wenselijk dat sportclubs, verenigingen en bijvoorbeeld zorginstellingen ook toegang krijgen tot deze zinvolle regeling.

Accijns van alcoholhoudende producten, tabak, diesel en LPG en alcoholvrije dranken

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering voornemens is de accijnzen op diesel, LPG en gedistilleerde dranken te verhogen. Volgens de diverse krantenberichten blijken ondernemers in de grensregio’s hier onevenredig veel inkomstenverlies door te hebben. De regering verwacht echter dat de gedragseffecten beperkt zullen zijn. Waar baseert de regering deze verwachting op? Zijn er nadelige economische effecten van deze maatregelen te verwachten? Ook blijkt dat door de fiscale koppeling van de LPG en propaangas ook huishoudens die voor het verwarmen van hun woning of bedrijf zijn aangesloten op propaangas extra accijnzen gaan betalen. Heeft de regering rekening gehouden met dit gevolg? Hoeveel huishoudens maken gebruiken van propaangas en wat zijn gemiddeld hun extra jaarlijkse lasten als gevolg van deze accijnsverhoging? Kan de regering de accijnsverhoging splitsen?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de aanpassing van accijns op alcoholhoudende producten, tabak, diesel en LPG en alcoholvrije dranken. De grote weglekeffecten zijn een kwalijke zaak. Vooral bij tabak komt daar nog bij dat het gewenste gedragseffect van accijns als middel om roken te ontmoedigen mogelijk tegenvalt. Desondanks blijft het voor genoemde leden van groot belang dat het gebruik van tabak op alle mogelijke manieren wordt ontmoedigd. Deze leden vragen de regering daarom om een stevige onderbouwing van het besluit de accijnsverhoging op tabak één jaar uit te stellen en de accijns op alcoholhoudende dranken in mindere mate te verhogen dan overeengekomen in het regeerakkoord. Over de onderliggende grenseffectenrapportage hebben de leden van de fractie van de PvdA daarom de volgende vragen.

De grenseffectenrapportage maakt melding van de prijs- en accijnsverschillen voor sigaretten, shag, wijn en bier tussen Nederland, België, Duitsland en Luxemburg. Echter, alleen voor sigaretten en shag wordt de omvang van consumptie vermeld in deze vier landen. Is de regering van mening dat een terugval in de belastinginkomsten voldoende grond is om te concluderen dat weglekeffecten daadwerkelijk een grote rol spelen? Kunnen de onderzoeken achter de in de bijlage van de rapportage genoemde publicaties naar de Kamer worden gestuurd? Hoe onderbouwt de regering haar standpunt dat van grote weglekeffecten sprake is, terwijl van de tien genoemde onderzoeken negen door de branche zelf zijn opgezet en slechts één door de overheid zelf?

In de rapportage wordt genoemd dat signalen van eventuele accijnsfraude worden gevolgd, welke binnenkomen via het Meldpunt Accijns. Hoeveel fraude vond de afgelopen jaren plaats? Hoe vaak wordt het Meldpunt gebruikt?

Er lijkt sprake van toenemende substitutie van sigaretten door shag. Met hoeveel zou de accijns op shag moeten stijgen om tot vergelijkbare accijnsdruk op beide tabaksproducten te komen? In hoeverre spelen bij shag grenseffecten een grotere rol dan bij sigaretten?

Waarom blijven sigaren buiten schot bij de accijnsverhoging op tabak en welke budgettaire derving is hiermee gemoeid?

De leden van de fractie van de PvdA hebben in principe begrip voor het voorstel het drempelbedrag voor minerale oliën te verhogen naar € 250. De regering merkt op dat door deze verhoging een «groot aantal» ondernemers voor de commercieel voorhanden voorraden geen aangifte hoeft te doen. Genoemde leden vragen de regering hoeveel ondernemers als gevolg van deze aanpassing geen aangifte meer hoeven te doen? Om welke «kleine bedragen» gaat het?

Meer in het algemeen vraagt de PvdA fractie een reactie van de regering op de mening van de vervoerbranche dat met name de accijnsverhoging op diesel averechtse gevolgen zal hebben omdat vrachtwagens massaal gaan tanken in Duitsland in plaats van Nederland, en dat iets soortgelijks zou gelden voor LPG. Ware het niet beter geweest de beoogde opbrengst te behalen door de accijnsverhoging te verbreden tot benzine?

Ten aanzien van de LPG accijns wijzen de leden van de PvdA-fractie op de aanzienlijke stijging van de stookkosten voor mensen die niet aangesloten zijn op het aardgasnet en daarom aangewezen zijn op propaangas. Bekend is dat de samenstelling van LPG voor transport verschilt van propaangas voor stookdoeleinden. Geeft dit verschil in samenstelling, zo vragen deze leden, aangrijpingspunten om te differentiëren in de accijns op LPG-gassen zodanig dat mensen die met propaan/butaan hun huis verwarmen niet worden getroffen?

De leden van de fractie van de PVV vragen of de regering kan motiveren waarom er tabaksaccijns geheven wordt? Is dat vanwege de opbrengst of wegens het gedragsbeïnvloedende effect?

De leden van de SP-fractie merken op dat in het Belastingplan 2012 nog was voorzien in de afschaffing van de verbruiksbelasting op frisdranken. Om welke reden, buiten het vinden van een dekking voor de halvering van de verhoging van de accijns op alcoholhoudende dranken, wordt deze nu verhoogd? Welke andere EU-landen heffen een belasting op alcoholvrije dranken die vergelijkbaar is met onze verbruiksbelasting? In welk opzicht verschilt de verbruiksbelasting van accijnzen? Om welke reden verwacht de regering dat de gedragseffecten van de verhoging van de accijns op alcoholhoudende dranken mee zal vallen? Hoe groot raamt de regering de gedragseffecten van de verhoging van de accijns op alcoholhoudende dranken? Kan uit de ervaring met accijnsverhogingen op alcoholhoudende dranken worden geconcludeerd dat de gedragseffecten in algemene zin meevallen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de forse gedragseffecten die de grenseffectrapportage aantoont? Kan de regering aangeven wat in het Belastingplan 2012 wordt bedoeld met hinderlijke belastingen? Is de regering nog steeds van mening dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken hinderlijk is? Waarom wordt, in plaats van het verhogen van de accijns op diesel en LPG geen heffing naar gebruik voor vrachtwagens ingevoerd? Kan de regering ingaan op de bewering van VNO-NCW, dat de accijnsverhogingen van de laatste jaren niet hebben geleid tot minder consumptie, maar tot verplaatste consumptie (naar het buitenland)? Heeft het verplaatsen van de consumptie van producten waarover accijnzen worden geheven, mede tot gevolg dat ook andere producten in het buitenland worden gekocht en de Nederlandse overheid daardoor ook btw-inkomsten misloopt? Klopt de bewering dat het verhogen van de accijnzen werkgelegenheid kost? Indien neen, waarom niet? Zo ja, acht de regering in dat licht het verhogen van de accijnzen op verschillende producten verstandig?

Heeft de regering aandacht voor de feiten dat er een fiscale koppeling bestaat tussen LPG en propaangas en dat in landelijke gebieden, huishoudens afhankelijk kunnen zijn van propaangas voor het verwarmen van hun woning? Hoe gaat de regering ervoor zorgdragen dat deze gezinnen niet worden opgezadeld met enorme lastenverzwaringen? Kan worden aangegeven, zo vragen deze leden, hoe groot de lastenverzwaring jaarlijks is voor huishoudens die zijn aangewezen op propaangas voor het verwarmen van hun woning bij gemiddeld verbruik?

De leden van de SP-fractie vragen de regering de optie te bezien om verbruiksbelasting/accijns op bont te heffen. Hoe staat de regering hier tegenover en is deze bereid een accijnsheffing/verbruiksbelasting met ingang van 2016 te onderzoeken? Doel van een dergelijke heffing is enerzijds het ontmoedigen van bont als een product dat met dierenleed verkregen wordt. Anderzijds is het doel van een dergelijke heffing het genereren van inkomsten, bijvoorbeeld om diervriendelijke en duurzame innovaties en onderzoek te bevorderen. De leden van de SP-fractie vragen een overzicht van de hoeveelheid bont die verkocht wordt (onder andere in kleding) in Nederland, indien mogelijk uitgesplitst naar diersoort en of het om geheel of gedeeltelijk bonten artikelen gaat. Welke gegevens, onderzoeken of sectorstudies over de verkoop van bont in Nederland zijn er bekend?

De leden van de SP-fractie vragen de regering tevens de optie te bezien om verbruiksbelasting/accijns op legbatterijeieren te heffen. Hoe staat de regering hier tegenover en is deze bereid een accijnsheffing/verbruiksbelasting op legbatterijeieren (met ingang van 2015) te onderzoeken? Is onderzoek gedaan naar verbruiksbelasting/accijns op legbatterijeieren? Zo nee, wil de regering dit alsnog doen?

Welke belasting, heffing en administratieverplichtingen hebben boeren die aan huis een kleine hoeveelheid zelf geproduceerde spullen (bijvoorbeeld een zak aardappels of uien) verkopen aan particulieren, zonder een officiële winkel? Is er sprake van vrijstellingen? Zou een vrijstelling voor de eerste € 1.000 of € 2.000 in deze situaties wenselijk zijn? Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hierop een toelichting.

De leden van de CDA-fractie vinden de voorgestelde accijnsverhoging ondoordacht en vermoeden dat zij uiteindelijk nauwelijks geld zal opleveren of zelfs geld zal kosten. Zij verzoeken de regering dan ook uitvoerig aan te geven op welke gronden de zin: «de verwachting is dat de gedragseffecten beperkt zullen blijven» geschreven is.

De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast de nog enkele vragen.

Hoe groot was de tegenvaller in de accijnsopbrengsten (alle brandstoffen en alcohol) in 2010, 2011 en 2012 (raming in de miljoenennota versus de realisatie)?

Hoe groot is de tegenvaller bij de accijnzen in 2013 ten opzichte van de ramingen in het Belastingplan?

Hoe hoog schat de regering de grenseffecten in voor de accijnzen op brandstoffen? Met hoeveel liter extra tanken en hoeveel gemiste accijnzen en btw wordt rekening gehouden nu mensen nog meer in het buitenland gaan tanken?

Met hoeveel gemiste accijnzen en btw wordt rekening gehouden nu mensen nog vaker alcohol in het buitenland gaan kopen?

Kan de regering een vergelijking maken van de kosten die een doorsnee gezin betaalt voor aardgas, en een gezin dat propaangas gebruikt, omdat ze niet op het aardgasnetwerk aangesloten zijn? Kan de regering ook de belastingdruk op beiden vergelijken? Acht de regering dit verschil rechtvaardig?

Met betrekking tot de frisdrankbelasting hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen. Op pagina 18 van het wetsvoorstel Belastingplan 2014 staat dat de verbruiksbelasting op limonades wordt verhoogd van € 5,50 naar € 7,59 per hectoliter. Op pagina 17 van het Belastingplan staat dat de accijns op bier in de categorie minder dan 7 percenten Plato wordt verhoogd van € 6,05 naar € 6,40 per hectoliter. Klopt het dat de verbruikersbelasting op frisdranken nu hoger is dan de accijnzen op deze categorie bieren met meer dan 0,5% alcohol?

Op pagina 18 van het wetsvoorstel Belastingplan 2014 staat dat de verbruiksbelasting op limonades wordt verhoogd van € 5,50 naar € 7,59 per hectoliter. In het Belastingplan 2012 was voorzien in de afschaffing van deze belasting met ingang van 1 januari 2013. In de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is de inwerkingtreding van de afschaffing met ingang van 1 januari 2013 omgezet in inwerkintreding bij koninklijk besluit. Bij de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2012, waarin de afschaffing van de verbruiksbelasting was opgenomen, vroegen de leden van de fractie van de PvdA of de afschaffing van vier van de kleine belastingen per 1 januari 2013 wordt teruggedraaid als de verslechterde economische situatie dit noodzakelijk maakt, of dat dan andere schadelijkere maatregelen worden getroffen. De regering gaf toen aan: «Als een aanvullende budgettaire taakstelling nodig blijkt, zal het kabinet zich uiteraard richten op maatregelen die het minst schadelijk zijn. Het kabinet gaat ervan uit dat vereenvoudiging en het op orde brengen van het huishoudboekje ook dan met elkaar te verenigen zullen zijn en de afschaffing van de kleine belastingen niet in de weg hoeven te staan.»

Kan de regering uitleggen of het niet afschaffen maar verhogen van de verbruiksbelasting in het licht van duidelijke parlementaire behandeling voldoet aan de beginselen van behoorlijke wetgeving?

Op pagina 18 van het wetsvoorstel Belastingplan 2014 staat dat de verbruiksbelasting op limonades wordt verhoogd van € 5,50 naar € 7,59 per hectoliter. In de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2012 is opgenomen dat handhaving van de verbruiksbelasting in de praktijk onevenredig veel toezicht vereist en gecompliceerd is. Kan de regering inzage geven in de precieze kosten van het handhaven van de verbruiksbelasting en aangeven of dat hoog of laag is?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de verhoging van de accijns op sigaretten en rooktabak is uitgesteld tot 1 januari 2015. De overweging van de regering hiervoor is dat de substitutie- en grenseffecten hoger zijn dan voorzien. De leden zijn benieuwd met hoeveel de inkomsten door de verhoging per 1 januari 2013 achterblijven dan oorspronkelijk geraamd? Welk percentage daarvan wordt veroorzaakt door substitutie- en grenseffecten? In hoeverre zijn de geconstateerde hogere substitutie- en grenseffecten meegenomen in de ingeboekte budgettaire opbrengst vanaf 2015? Waarom zijn deze budgettaire opbrengsten vanaf 2015 niet lager dan de raming bij het regeerakkoord?

Voorts vragen de leden van de fractie van D66 de regering om de keuze voor het uitstel van de accijnsverhoging op tabak tot 1 januari 2015 nader te beargumenteren. Kan de regering nader ingaan op de keuze om deze verhoging uit te stellen? Verwacht de regering dat er op 1 januari 2015 minder sprake zal zijn van substitutie- en grenseffecten? Zo ja, waar baseert de regering dat op? Zo nee, in hoeverre verwacht de regering dat die effecten dan nog wel van toepassing zijn? Of is er gekozen voor uitstel met als doel om in de tussentijd een nieuwe maatregel te verzinnen?

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 de regering om nader in te gaan op de gezondheidseffecten van het uitstel van de verhoging van de accijns op tabak. Heeft de regering dit nader gekwantificeerd? Valt er een inschatting te maken over de effecten op de zorgkosten? Zijn de gezondheidsaspecten meegewogen bij het besluit tot uitstel? Met welke belangengroepen is over het uitstel gesproken, zo vragen de hier aan het woord zijnde leden?

De leden van de fractie van D66 constateren dat een tijdelijke en gedeeltelijke teruggaaf van accijns wordt voorgesteld voor vloeibaar gemaakt aardgas. Deze leden zijn benieuwd welke budgettaire derving hiermee is gemoeid en om hoeveel vrachtwagens het gaat. Kan de regering aangeven hoe het effect van deze stimulans opweegt ten opzichte van bestaande stimulansen in de BPM? Tot welke hoeveelheid gereden kilometers is deze stimulans nodig om het verschil in kosten goed te maken ten opzichte van een vrachtwagen die op diesel of benzine rijdt?

De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het voorstel om de accijnsverhoging op tabaksproducten uit te stellen tot 1 januari 2015, wat leidt tot een derving van € 67 miljoen. Als argument worden substitutie- en grenseffecten gegeven. Genoemde leden wijzen er op dat minder accijnsinkomsten als gevolg van minder verkoop van tabaksproducten een wenselijk resultaat is en dat hier ook andere maatschappelijke opbrengsten zoals lagere zorgkosten tegenover staan. Dat er meer tabaksproducten vlak over de grens worden gekocht is een risico, maar genoemde leden missen een cijfermatige onderbouwing op dit punt. Gesteld wordt dat ervaringen uit het verleden leren dat het goed denkbaar is dat de derving in de loop van de jaren grotendeels verdwijnt. Genoemde leden vragen om een cijfermatige onderbouwing op dit punt. Zij vragen of de eenmalige derving van € 67 miljoen wel opweegt tegen de verwachte matiging van de substitutie- en grenseffecten.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering ook voornemens is de in het regeerakkoord opgenomen verhoging van de accijnzen op alcoholhoudende dranken te halveren en dit te dekken door verhoging van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken. Genoemde leden begrijpen de zorg van het weglekken door alcoholverkoop over de grens maar missen hiervoor een cijfermatige onderbouwing, bijvoorbeeld door de effecten in de praktijk van prijsverschillen in grensgebieden in andere landen. Tegelijk wordt namelijk verwacht dat de gedragseffecten van de gehalveerde verhoging van de accijnzen beperkt zullen blijven. Welke effecten worden nu nog verwacht, en hoe groot zouden deze effecten volgens de verwachting van de regering zijn als wel de verhoging uit het regeerakkoord zou worden doorgevoerd? Voorts vragen deze leden wat de verwachte effecten zijn op de verkoop van alcoholvrije dranken. Genoemde leden vinden het een verkeerd signaal dat de verhoging van de accijnzen op alcohol wordt getemperd ten koste van een hogere belasting op onder meer vruchtensappen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat door de verhoging van de accijns op LPG ook de accijns op propaangas wordt verhoogd en dit een aanzienlijke kostenverhoging voor huishoudens in met name de buitengebieden van Nederland betekent. Deze huishoudens gebruiken noodgedwongen propaangas voor verwarming en koken omdat zij geen aansluiting hebben op het aardgasnet. Zij vragen de regering of zij de mening deelt dat de accijnsverhoging op LPG onbedoelde effecten voor deze huishoudens heeft, aangezien deze huishoudens in verhouding tot huishoudens die over een aardgasaansluiting beschikken toch al een fors hogere energierekening hebben? Zij vragen de regering of zij mogelijkheden ziet om compenserende maatregelen te treffen voor deze groep huishoudens?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen de regering erop dat ruim 4.000 agrariërs in de buitengebieden propaangas – behalve voor huishoudelijk gebruik – ook gebruiken voor het drogen en koelen van gewassen alsmede het verwarmen van stallen. Genoemde leden vragen de regering hoe zij de extra lastenverzwaring voor agrarische bedrijven beoordeelt, als gevolg van de accijnsverhoging op LPG, die kan oplopen tussen de € 2.450,- en € 5.250,- per jaar mede in het licht van de afschaffing van de lage accijns op rode diesel, waar het merendeel van deze bedrijven ook mee is geconfronteerd. Zij vragen de regering aan te geven wat de budgettaire derving zou zijn als ook voor propaangas, in lijn met LNG een teruggaaf van accijns zou worden gehanteerd. Zij vragen de regering hierbij, waar mogelijk, een uitsplitsing te maken tussen particulieren, agrariërs en recreatieondernemers die afhankelijk zijn van propaangas.

Accijnzen zijn in de afgelopen jaren verhoogd. In de jaren 2012 en 2013 hebben accijnsverhogingen al niet meer geleid tot de geraamde opbrengsten. Deelt de regering de visie van de leden van de fractie van 50PLUS, dat verdere accijnsverhogingen uiteindelijk zullen leiden tot inkomstenderving van de staat, in plaats van inkomstenstijging? De leden van de 50PLUS-fractie verwachten met VNO-NCW inkomstenderving, mede doordat steeds meer gekocht wordt in het (goedkopere) buitenland (grenseffecten). Er treedt ook steeds meer illegale handel en smokkel op. Ook dit heeft een volkomen averechts effect op het economisch herstel, zo meent deze leden. Het tast werkgelegenheid aan, en zorgt voor verdere erosie van het BBP. Accijnsontwikkelingen zullen meer in overeenstemming moeten komen met ons omringende landen, om verdere schade te voorkomen. Dat geldt zeker ook voor brandstofaccijnzen die verhoogd worden.

De leden van de 50PLUS-fractie kunnen weinig begrip opbrengen voor de accijnsverhoging op LPG en ook propaan. Waarom ook hier een accijnsverhoging? Staat dit niet op gespannen voet met het streven van regering de CO2-uitstoot terug te dringen, en worden hierdoor bewoners in het buitengebied, waaronder veel agrariërs, niet onevenredig benadeeld? De leden van de fractie van 50PLUS merken op dat de verhoging van de LPG-accijns ook indruist tegen de afspraken van het Convenant LPG-autogas: de sector heeft de externe veiligheid verder vergroot en daarvoor ruim € 30 miljoen geïnvesteerd. Daarbij is afgesproken dat er de mogelijkheid tot terugverdienen van deze investeringen zou zijn. Met de voorgestelde accijnsverhoging wordt deze mogelijkheid ernstig bedreigd en de gemaakte afspraak geschonden.

De leden van de 50PLUS-fractie kun geen begrip opbrengen voor de exorbitante verhoging (met 40%) van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken. Waarom heeft de regering gemeend deze belastingverhoging toch te moeten doorvoeren? Welk doel wordt hiermee gediend, behalve het dichten van gaten in de begroting?

Motorrijtuigenbelasting voor oldtimers

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat een met de branche overeengekomen overgangsregeling is uitgedacht, waarbij onder andere voertuigen in aanmerking komen voor een MRB-korting als in de maanden januari, februari en december niet van de openbare weg wordt gebruikgemaakt. Voorgesteld wordt de Belastingdienst jaarlijks de eigenaar van het voertuig per brief te contacteren met de vraag of hij opteert voor de overgangsregeling. De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering wat de effectiviteit is van de handhaving van de overgangsregeling middels het matchen van kentekens met voertuigpassagegegevens? Betekent het niet beantwoorden van genoemde brief automatisch dat het voertuig niet voor de overgangsregeling in aanmerking komt? Wanneer wordt de regeling geëvalueerd?

De leden van de fractie van de PvdA maken zich zorgen over de mogelijk overmatige fiscale facilitering van hybride auto’s. Vergroening van het Nederlandse wagenpark is een goede zaak, maar het is de vraag in hoeverre de substitutie-effecten naar relatief dure auto’s, zoals de Volvo V60 Plug-in en de Mitsubishi Outlander PHEV worden ingegeven door de mogelijkheid meerdere faciliteiten te «stapelen». Genoemde leden vragen de regering of zij een dergelijk fiscaal ingegeven substitutie-effect wenselijk acht? Hoe ontwikkelt het maximale fiscale voordeel zich naarmate de prijs van de auto stijgt? In reactie op een artikel hierover («Subsidie plug-ins explodeert») in het blad «Autovisie» van 1 augustus 2013, geeft het ministerie van Financiën terecht aan dat de belastinginkomsten conjunctuurgevoelig zijn. Echter, hoewel in 2013 inderdaad relatief weinig auto’s werden verkocht, is de budgettaire derving door genoemde faciliteiten gegroeid. Hoe rijmt de regering deze constatering in het licht van haar eerdere uitspraak?

Kan de regering aangeven waarom voor oldtimers die rijden op diesel of LPG geen overgangsregeling is getroffen, vragen de leden van de SP-fractie? Welke gedragseffecten ziet de regering als gevolg van het niet opnemen van een overgangsregeling voor deze groep oldtimers? Verwacht de regering dat historisch erfgoed dat rijdt op diesel en LPG van de hand wordt gedaan en dat een deel van hiervan op de sloop zal eindigen? Indien neen, waarom niet? Is de regering het met de leden van de fractie van de SP eens dat LPG de voorkeur verdient boven benzine? Waarom worden LPG-gebruikers gedwongen om de LPG-installatie te verwijderen? Mogen de oldtimers op benzine in de winter op de openbare weg worden geparkeerd, zonder MRB te moeten betalen?

De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden over de overgangsregeling in de motorijtuigenbelasting. Graag ontvangen zij een uitgebreid commentaar op de analyse van de Raad van State en verzoeken zij de regering aan te geven of het zeker is dat het onderscheid tussen benzine enerzijds en diesel/LPG anderzijds gerechtvaardigd is.

Met de overgangsregeling voor benzineauto’s kunnen de leden van de CDA-fractie wel instemmen, op één detail na: de verplichting voor eigenaren om drie maanden lang niet op de openbare weg te zijn met het voertuig. Dat leidt voor mensen zonder vaste stallingsplaats tot aanzienlijke kosten. Is de regering bereid deze mensen toe te staan om het voertuig op een vaste plek langs de weg te laten parkeren?

Kan de regering aangeven over welke cijfers zij beschikte in april 2013 over de import en export van oldtimers?

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat thans een iets meer evenwichtige regeling voor de oldtimers is ontwikkeld die enerzijds meer recht doet aan het beoogde milieueffect, en anderzijds aan de wens om te voorkomen dat mobiel historisch erfgoed verdwijnt.

Wél zijn genoemde leden met de Raad van State van oordeel dat grote terughoudendheid geboden is met het inzetten van fiscale instrumenten om «goede doelen», als deze te behartigen. Het fiscale instrumentarium raakt door dergelijke kleine regelingen steeds verder «vervuild» en wordt ingewikkelder. Dat is niet wenselijk. De staatssecretaris van financiën heeft hier volgens de fractie terecht op gewezen.

Ondanks het feit dat nu een wat betere regeling voorligt, vragen de leden van de 50PLUS-fractie of nut, noodzaak, effectiviteit, en rechtvaardigheid van deze maatregel nader onderbouwd kunnen worden. Zij vragen puntsgewijs in te gaan op de tegen de maatregel aangevoerde argumenten van de Stichting Autobelangen.

Fiscale innovatieregelingen

Zou de regering nog eens duidelijk kunnen motiveren welke meetbare effecten zij verwacht van dergelijke gecompliceerde fiscale innovatieregelingen, vragen de leden van de PVV-fractie? Zou zij daarbij kunnen trachten inzichtelijk te maken of daarbij ook een proportioneel deel van die gelden bij het MKB terecht komt? Kan zij daarbij ook aandacht besteden aan een omzetting in belastingverlaging?

De leden van de SP-fractie vragen om welke reden is gekozen voor het besparen op de uitgaven aan fiscale innovatieregelingen?

De leden van de fractie van D66 hebben enkele vragen over de fiscale innovatieregelingen. Zij vragen de regering in te gaan op de stelling dat minder overtredingen van de Mededingingswet dan in het regeerakkoord bedacht, betekent dat innovatie minder gestimuleerd wordt. Deze leden vinden dit een wonderlijk verband en zijn ook niet overtuigd dat dit wenselijk is. Verder merken genoemde leden op dat bij de taakstelling op fiscale innovatieregelingen de innovatiebox niet wordt betrokken. Gezien het financiële beslag en de onduidelijkheid over de effectiviteit van deze maatregel lijkt het deze leden logisch om deze ook mee te nemen. Zij vragen de regering naar mogelijkheden dit alsnog te doen en de eerdere beweging nader te duiden.

Voorts vragen de leden van de fractie van D66 om een tabel met daarin het budget voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) door de jaren heen, startende in het jaar dat de WBSO van start ging en voorzien van een projectie van het budget tot 2017.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er een taakstelling is ingeboekt voor fiscale innovatieregelingen. Zorgt de taakstelling niet voor een forse afname in R&D-activiteiten door bedrijven, zo vragen deze leden? Wordt bij de invulling van de taakstelling specifiek rekening gehouden met de positie van het MKB en de extra mogelijkheden voor R&D-activiteiten? Waarom wordt op langere termijn bijvoorbeeld gesneden in de succesvolle IPC-regeling? Is de regering van plan om de WBSO-regeling meer toe te snijden op het MKB bij de invulling van de taakstelling, zodat de regeling ook echt ten goede komt aan het aantrekken van extra onderzoekers door innovatieve MKB-bedrijven?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat door de wijzigingen bij de fiscale innovatieregelingen het budget voor de Research en Development Aftrek (RDA) in 2014 met 40% wordt verminderd. Zij vragen de regering aan te geven wat de motivatie is voor deze forse korting op het RDA-budget. Voorts vragen genoemde leden wat de geschatte benutting van het RDA-budget in 2013 is.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen nader te motiveren, waarom een bezuiniging van € 93 miljoen op het fiscale innovatie-instrumentarium acceptabel wordt geacht. Genoemde leden menen, dat innovatie juist aangejaagd moet worden, en zeker niet belemmerd moet worden.

De RDA en WBSO-regelingen worden aangepast; de leden van de 50PLUS-fractie constateren dat hiermee niet-winstgevende bedrijven en starters relatief nadeel lijken te ondervinden, terwijl winstgevende bedrijven juist extra worden gesteund. Waarom is voor deze benadering gekozen? Moeten niet juist niet-winstgevende bedrijven en starters aangezet en extra gestimuleerd worden om te innoveren?

Stamrechten

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van de regering met een combinatie van maatregelen de vrijval van beklemde vermogens fiscaal te faciliteren. Deze combinatie bestaat uit het toestaan van uitkering in één keer zonder heffing van revisierente en 20% korting op de heffing in box 1. Tegelijkertijd wordt de stamrechtvrijstelling voor nieuwe stamrechten afgeschaft. In dit verband rijst de vraag in hoeverre zich anticipatie-effecten gaan voordoen. Hoe groot acht de regering de kans dat gedwongen ontslag «naar voren wordt gehaald» zodat de te ontvangen ontslagvergoeding nog dit jaar kan worden ondergebracht volgens het oude fiscale regime? Valt niet te verwachten dat ontslagen die ingaan per 1 januari 2014 zullen worden gedateerd op 31 december 2013? Is rekening gehouden met deze effecten? Zo ja wat is het budgettaire beslag daarvan?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat het in de praktijk vaak voorkomt dat bij reorganisaties een deel van de ontslagen nog dit jaar valt en een ander deel volgend jaar. Dit leidt ertoe dat het ene deel van de ontslagen werknemers de ontslagvergoeding kan onderbrengen in een stamrecht-bv en het andere deel niet. Betekent dit rechtsongelijkheid en geeft dit niet aanleiding tot het treffen van een overgangsregeling?

Tenslotte hebben de leden van de fractie van de PvdA een vraag met betrekking tot de geraamde opbrengst van € 1,2 miljard uit vrijval van bestaande stamrechten. Deze is gebaseerd op een verwachte deelname van 25%. Het komt de leden van de fractie van de PvdA voor dat de deelname aan de 80%-regeling bij opname van levenslooptegoed een indicatie kan geven voor het realiteitsgehalte van deze raming. Hoeveel mensen hebben tot nu gebruik gemaakt van de 80%-regeling voor levensloop en wat is de daarbij behaalde belastingopbrengst?

Kan de regering ingaan op de bewering dat de maatregelen op het gebied van stamrechten feitelijk het naar voren halen van toekomstige belastinginkomsten inhouden, vragen de leden van de SP-fractie? Getuigt dat van verstandig begrotingsbeleid, ook op de lange termijn, volgens de regering? Waarom kiest de regering voor deze maatregelen, waardoor ontslagvergoedingen meteen met het hoge belastingtarief worden belast? Kan worden gesteld dat er minder geld beschikbaar zal zijn voor het opstarten van een onderneming, aangezien veel mensen met een stamrecht deze pot gebruiken om er een onderneming mee op te starten, en een groter deel van dat geld voortaan moet worden afgedragen aan de Belastingdienst? Wat is de reactie van de regering op het advies van de Raad van State, die meldt dat de middelingsregeling een zodanig hoge drempel heeft, dat de mogelijkheden om de effecten te mitigeren, beperkt is? Wat is de opvatting van de regering over het feit dat er drie jaren kunnen verstrijken tussen het doen van aangifte en het opleggen van de definitieve aanslag, waardoor de middelingsregeling pas jaren na het aanvragen kan worden geëffectueerd? Hoe gaat de regering er daarnaast voor zorgen dat er geen rechten op toeslagen verdwijnen, als gevolg van het feit dat een hoger belastbaar inkomen niet meer voorkomen kan worden, wanneer een ontslagvergoeding wordt uitgekeerd, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de voorstellen van de regering met betrekking tot de behandeling van de oude stamrechten. Regels worden geschrapt en de burger krijgt de vrijheid om de rechten aan te wenden zoals hij dat wenst. Met het speciale tarief wordt een eerlijke keuze geboden tussen een opname ineens, bijvoorbeeld om de hypotheek af te lossen, of een opname in delen, als inkomensvoorziening.

De leden van de CDA-fractie hebben echter wel hun vraagtekens bij het afschaffen van de vrijstelling voor nieuwe gevallen. Hierbij gaat het niet om het schrappen van regels, maar om het schrappen van mogelijkheden. Hierdoor wordt de belastingplichtige die het stamrecht gebruikt als inkomensvoorziening, zoals dat gebruikelijk is, belast alsof er geen stamrecht is, maar een afkoopsom. Kan de regering nader motiveren waarom zij het rechtvaardig acht om bij de heffing van inkomstenbelasting over stamrechten af te wijken van de werkelijkheid en de draagkracht van de belastingplichtige? Liggen hier slechts financiële motieven aan ten grondslag? Is de regering bereid om het oude speciale tarief te laten herleven voor nieuwe stamrechten? Dus wel in een keer afrekenen, maar tegen een bijzonder tarief? Is de regering anders bereid om, indien de ontvanger het stamrecht wenst af te kopen, de afkoopsom deels vrij te stellen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering mensen de mogelijkheid wil geven om het stamrecht vrijwillig te laten vrijvallen. Deze leden constateren voorts dat de regering verwacht dat dit structureel geld oplevert voor de overheid, hetgeen betekent dat de regering verwacht dat een deel van de mensen die het stamrecht laat vrijvallen in 2014 hiervan een fiscaal nadeel ondervindt. Hoeveel mensen (absoluut en percentage) zullen volgens de verwachting van de regering gebruik maken van de optie om in 2014 het stamrecht te laten vrijvallen? Welk deel van hen heeft daarvan een fiscaal nadeel? Op basis van welke gegevens heeft de regering deze inschatting gemaakt? En kan de regering een tabel presenteren met de budgettaire consequenties van de vrijval van stamrechten voor de jaren 2014 tot en met 2050?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn in beginsel voorstander van de voorgestelde ontklemming van beklemd vermogen, maar zijn wel van mening dat dit op een verantwoorde wijze moet gebeuren. Waar mogelijk moeten lessen worden getrokken uit eerdere ontklemmingen, zoals van het levenslooptegoed. Heeft de regering zicht op de wijze waarop het vrijgekomen levenslooptegoed wordt aangewend, zo vragen deze leden? Heeft dit er inderdaad toe geleid dat er meer schulden zijn afgelost en er meer wordt geconsumeerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering ervan uit gaat dat slechts een beperkt deel van de belastingplichtigen met stamrechten van de vrijvalmogelijkheid gebruik zal maken. Zij vragen de regering aan te geven hoe groot deze groep is (absoluut en relatief) en om wat voor stamrechten het zal gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er volgens de regering goede redenen bestaan voor beklemde besparingen voor pensioen en lijfrente. Zij vragen of de regering ook overwogen heeft om belastingplichtigen de keuze te bieden om stamrechten onder te brengen in andersoortige bv’s ten behoeve van pensioen en lijfrente. Tevens vragen genoemde leden wat de mogelijkheden zijn om als alternatief voor de 80%-regeling een jaar lang een bijzonder tarief van bijvoorbeeld 42% te hanteren (in plaats van 52%).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven wat de middelingsregeling inhoudt en hoe deze regeling compensatie/verzachting zal bieden voor de progressie van belasting die op zal treden. Zij vragen ook aandacht voor de gevolgen van het ontvangen van vergoedingen ter vervanging van gederfd of te derven loon in jaar X voor het recht op toeslagen en inkomensafhankelijke bijdragen in dat jaar. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat belastingplichtigen hierdoor niet benadeeld worden en het recht op deze toeslagen/bijdragen verliezen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat bepalend is voor de vraag wanneer een werknemer nog aanspraak kan maken op de stamrechtvrijstelling volgens het huidige regime: het moment waarop de vergoeding door de werkgever definitief is toegezegd en/of het moment waarop de vergoeding aan (de vennootschap van) de werknemer of een derdengeldrekening van een notaris is uitgekeerd?

Genoemde leden vragen of er een overgangsregeling komt voor mensen die nu al weten dat zij begin 2014 geconfronteerd worden met ontslag.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ook is overwogen om het brutobedrag van het stamrecht aan te wenden voor aflossing van de eigenwoningschuld in één keer, danwel om een aangepast tarief te hanteren als het stamrecht in één keer wordt aangewend voor aflossing van de eigenwoningschuld.

De leden van de 50PLUSfractie hebben grote problemen met het laten vervallen van de stamrechtvrijstelling. Geconstateerd wordt, dat bij het afschaffen van de stamrechtvrijstelling, een ontslaguitkering nog maar beperkt gebruikt kan worden voor het vullen van pensioengaten. De verzachtende werking van de middelingsregeling is beperkt, omdat de drempel daarvan hoog is. Afschaffing van de stamrechtvrijstelling betekent, zoals de Raad van State terecht opmerkt, een aanzienlijke lastenverzwaring voor ontslaguitkeringen. Gevraagd wordt, hoe juist deze benadering te rechtvaardigen valt, waar pensioenvoorzieningen momenteel ook al door andere oorzaken flink onder druk staan. Mogelijke gevolgen van afschaffing voor de arbeidsmarkt, en mogelijke afwenteling op de werkgever worden volgens deze leden toch onderschat. Graag een nadere toelichting.

Geen inflatiecorrectie inkomstenbelasting/loonbelasting 2014

De leden van de CDA-fractie zien dit als een forse lastenverhoging. Kan de regering aangeven wat iemand met een inkomen van € 20.000, € 40.000, € 60.000 en € 80.000 extra aan belastingen betaalt door de niet-indexatie in vergelijking met de situatie wanneer er wel geïndexeerd zou zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de koopkracht van burgers door het achterwege laten van de inflatiecorrectie bij de inkomstenbelasting en de loonbelasting in 2014 verder wordt aangetast. Zij vragen de regering waarom zij voor deze generieke bevriezing heeft gekozen. Welke alternatieve mogelijkheden ziet de regering waarbij gezinnen meer naar draagkracht worden belast?

Verlengen looptijd werkgeversheffing

Wat betreft het verlengen looptijd van de werkgeversheffing» zoals uiteengezet in paragraaf 4.9, deze zou eenmalig zijn in 2013 maar wordt nu toch een jaar verlengd, lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering concreet toezeggen dat volgend jaar deze heffing niet weer wordt verlengd? Wat is de status en het effect van lopende rechtszaken tegen de werkgeversheffing?

Om welke reden kiest de regering voor een heffing bij werkgevers, in plaats van werknemers, vragen de leden van de fractie van de SP? Kan de regering verder aangeven waarom de werkgeversheffing wel twee jaren achtereen, maar niet structureel zou moeten worden toegepast?

De leden van de CDA-fractie betreuren het dat de regering zich niet als een betrouwbare overheid opstelt. In het Belastingplan 2013 werd van werkgevers met werknemers die meer dan € 150.000 per jaar verdienen een éénmalige bijdrage verlangd om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Nu vraagt de regering deze werkgevers opnieuw om een éénmalige bijdrage. Durft de regering nog wel te beloven dat het gaat om een verlenging van de heffing van één jaar? De leden van de CDA-fractie vrezen dat de regering de deur open zet om elk jaar de werkgeversheffing met nog een jaar te verlengen om zo op papier € 500 miljoen binnen te krijgen. Krijgen we nu naast het kwartje van Kok ook de 500 miljoen van Weekers?

De leden van de CDA-fractie vragen zich bovendien af of de maatregel dit bedrag wel zal opbrengen. Bij de introductie van de werkgeversheffing vorig jaar is in beide kamers veel gesproken over de zeer grote effecten voor werkgevers met veel werknemers die meer dan € 150.000 verdienen. Door het onverwacht verlengen van de heffing stapelen de problemen voor deze werkgevers zich op. Heeft de regering rekening gehouden met de effecten van de werkgeversheffing voor deze groep van werkgevers en de mogelijke effecten voor de werkgelegenheid? Kan de regering ingaan op de daadwerkelijke opbrengst die de werkgeversheffing tot nu toe heeft gehad. Hoe kan het zijn dat de raming voor 2014 exact gelijk is aan de raming van 2013? Heeft de regering wel opnieuw een raming uitgevoerd?

Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vele rechtszaken die momenteel gevoerd worden omtrent de werkgeversheffing? Merkt de regering de gevolgen van het aankondigen van de werkgeversheffing voor 2014? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de daadwerkelijke opbrengst?

Ook de leden van de fractie van D66 hebben begrepen dat er verschillende rechtszaken zijn aangespannen met betrekking tot de werkgeversheffing. Zij vragen tevens of de regering kan ingaan op de laatste stand van zaken met betrekking tot de juridische procedures? En is een eventueel juridisch risico meegenomen in het besluit om de werkgeversheffing met één jaar te verlengen?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen nader te motiveren, waarom de éénmalige werkgeversheffing met een jaar verlengd wordt. Volgens genoemde leden wordt de betrouwbaarheid van de overheid geweld aangedaan, door deze heffing gewoon zonder pardon weer een jaar te verlengen, nog afgezien van de objectieve vraag of deze heffing passend is of niet. Acht de regering deze verlenging bevorderlijk voor het vestigingsklimaat, en het imago van Nederland in het buitenland op dit punt? Graag een nadere motivering.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen aandacht voor het feit dat ontslagvergoedingen die onder de inkomstenbelasting kunnen vallen, er toe kunnen leiden dat betrokkenen door de werkgeversheffing getroffen worden, omdat zij eenmalig (door de ontslagvergoeding) een veel hoger inkomen hebben. Kunnen deze onbedoelde effecten voorkomen worden?

Afschaffen integratieheffing btw

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat het met de afschaffing van de integratieheffing btw aantrekkelijker wordt voor ondernemers oude leegstaande kantoren om te bouwen en te verhuren als nieuwe woningen. Ook wordt het door afschaffing aantrekkelijker om gebouwde nieuwbouwwoningen te verhuren in afwachting van de verkoop ervan. Genoemde leden vragen de regering hoeveel banen zij verwacht dat afschaffing van de integratieheffing creëert, bijvoorbeeld in de bouw?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat momenteel veel vastgoed leegstaat, waardoor verhuurders tegen lagere verhuurprijzen huurders proberen aan te trekken. Doordat de btw gedurende het jaar van ingebruikname en de negen daaropvolgende jaren wordt gevolgd, kan een wijziging in de situatie van belast naar vrijgesteld leiden tot een herziening van de btw. Hierdoor kan het voorkomen dat de herzienings-btw hoger is dan de huuropbrengsten, hetgeen leegstand aantrekkelijker maakt. Genoemde leden vragen de regering of zij bij gegeven stichtingskosten van een pand kan ramen in welke situaties dit het geval is? Wat is het verwachte gevolg van het afschaffen van de integratieheffing voor de herzienings-btw?

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA een reactie van de regering op het commentaar van Het Register Belastingadviseurs (RB) dat behelst dat het afschaffen van de integratieheffing leidt tot ondoelmatig «doe het zelven» door bedrijven en instellingen, teneinde te besparen op de btw-afdracht. Is voorts de vrees van de RB reëel dat bedrijven het in gebruik nemen van zelf vervaardigde productiemiddelen gaan uitstellen tot 2014?

Wordt de integratieheffing nu louter afgeschaft omdat de ondernemers haar als een drempel ervaren bij de ombouw van oude leegstaande kantoren in te verhuren nieuwe woningen en hen ook weerhoudt om voor de verkoop gebouwde nieuw-bouwwoningen, in afwachting van de verkoop ervan, te verhuren, vragen de leden van de PVV-fractie?

Waarom is niet gekozen voor het opnemen van de mogelijkheid voor belastingplichtigen om de integratieheffing niet meer toe te passen vanaf het moment van aankondiging van de afschaffing ervan, vragen de leden van de fractie van de SP? Welke budgettaire consequenties zou het opnemen van deze mogelijkheid hebben? In hoeverre verwacht de regering dat het afschaffen van de integratieheffing btw zal leiden tot meer ombouw van leegstaande kantoorruimte tot huurwoningen? Welke achterliggende reden heeft het afschaffen van de integratieheffing? Indien de belangrijkste reden is dat het afschaffen van de integratieheffing tot meer ombouw van kantoorruimte tot woonruimte zou kunnen leiden, hoe verhoudt deze maatregel zich dan tot de verhuurderheffing, die investeringen in woonruimte juist tegengaat?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een nadere toelichting over de effecten van de afschaffing ten aanzien van het «gelijke speelveld» in het licht van de oorspronkelijke functie die de integratieheffing had om concurrentieverstoring tussen ondernemers tegen te gaan. Voorts zijn deze leden benieuwd waarom de toenmalige argumenten voor het starten met de integratieheffing kennelijk nu niet meer gelden of een minder zwaar gewicht hebben.

Verruimen vrijstelling schenkbelasting

De leden van de VVD-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van het verruimen van de schenkingsvrijstelling. De verruiming geldt tot 1 januari 2015. Waarom is gekozen deze verruiming te laten gelden tot 1 januari 2015? Gelden dezelfde voorwaarden voor ouders als voor derden dat zij kunnen schenken binnen 180 dagen voordat de schenker overlijdt?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van de verruimde vrijstelling van de schenkbelasting. Hiermee wordt het aantrekkelijker te schenken, hetgeen via bestedingen aan bijvoorbeeld de verbouwing van de eigen woning kan leiden tot een flinke impuls voor de economie. Ook wordt het aantrekkelijker de eigenwoningschuld af te lossen. De regeling is incidenteel, maar heeft ook een structurele component. Deze leden vragen de regering waarom in de toelichting op de verruiming de aflossing van een restschuld als structureel wordt aangemerkt, terwijl in de in artikel 10 toegelichte budgettaire aspecten geen structurele derving wordt geraamd? Neemt de regering hiermee aan dat de restschuld als gevolg van de verruiming binnen één jaar is afgelost, waardoor alleen in 2014 een derving kan worden verwacht? De leden van de PvdA-fractie vragen verder wat precies onder «restschuld» moet worden verstaan? Is de regering het met deze leden eens dat een vage omschrijving de deur openzet naar belastingconstructies in de toekomst om de schenkbelasting te ontgaan?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts om een reactie op een mogelijk onbedoeld effect dat de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) signaleert: in plaats van dat een ouder € 200.000 schenkt in verband met de eigen woning aan zijn eigen kind, schenkt hij € 100.000 aan zijn eigen dochter en € 100.000 aan de dochter van zijn broer. Zijn broer doet hetzelfde, waardoor bewerkstelligd wordt dat € 200.000 per persoon belastingvrij is ontvangen. Kan dit effect optreden en wat gaat de regering hier tegen doen?

De leden van de SP-fractie begrijpen de maatregel om de vrijstelling voor de schenkbelasting te verruimen, maar vragen de regering aan te geven in hoeverre deze maatregel zal worden aangewend om de erfbelasting te omzeilen. Is de regering van mening dat de maatregelen op de koopwoning- en de maatregelen op de huurwoningmarkt in balans zijn? Waaruit blijkt dat? Hoe staat de regering tegenover de suggestie om de boete die veel banken nog altijd hanteren bij versneld aflossen van de eigenwoningschuld, tegelijk met het ingaan van de verruimde vrijstelling schenkbelasting, af te schaffen, zodat aflossen van de eigenwoningschuld wordt aangemoedigd?

De leden van de CDA-fractie zijn natuurlijk positief over het feit dat de regering bereid is de vrijstelling schenkbelasting voor de aankoop van een eigen woning of het aflossen van de hypotheekschuld door kinderen, te verruimen. Deze leden hebben de regering hier meerdere malen om gevraagd. De leden van de CDA-fractie zijn echter teleurgesteld dat de regering is afgeweken van het voorstel van deze leden. Zij achten het voorstel van de regering op meerdere punten minder effectief dan het voorstel zoals dat verwoord is in het amendement van het lid Omtzigt.

Kan de regering nader aangeven voor hoeveel belastingplichtigen dan wel hun ouders de huidige vrijstelling van € 50.000 te laag is? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om het mogelijk te maken dat aflossing met de schenking gespreid kan worden over meerdere jaren? Op die wijze kan de belastingplichtige voorkomen dat hij een deel van de schenking kwijt is aan de boete van banken bij het aflossen van de hypotheek boven een bepaalde grens (vaak 10%). Heeft de regering overlegd over de boete bij vervroegd aflossen? Indien de banken de boete laten vervallen in het geval sprake is van een schenking, is in dit overleg dan ook meegenomen dat twee personen die willen aflossen dit via een kruislingse schenking boetevrij kunnen doen?

Bovendien maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen dat de combinatie van het verhogen van de vrijstelling en het openstellen van de vrijstelling voor schenkingen van derden mogelijkheden gaat bieden tot misbruik. Bijvoorbeeld in de vorm van kruislingse schenkingen. Dit zou het heffingsobject van de schenk- en erfbelasting in belangrijke mate kunnen uithollen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Belastingdienst wel in de gelegenheid is om dergelijk misbruik te bestrijden wanneer dit veel mankracht kost. Heeft de regering met de Belastingdienst overlegd over de mogelijkheden tot misbruik die de door de regering voorgestelde verruiming van de vrijstelling met zich mee zou kunnen brengen? Of moet de Memorie van Toelichting zo gelezen worden dat de vrijstelling van € 100.000 maar een keer per kind (begiftigde) kan worden toegepast in plaats van meerdere keren bij schenkingen van verschillende personen? En hoe zit dit als de begiftigde een partner heeft? De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat er gebeurt als de schenker binnen 180 dagen na het doen van de schenking van € 100.000 voor het aflossen van de eigenwoningschuld, komt te overlijden.

Kan de verhoogde vrijstelling ook worden toegepast bij een gedeeltelijke aflossing van een restschuld? Zo ja, is de regering van mening dat dit in de wettekst tot uitdrukking moet komen? Kan de regering aangeven of de gehele € 100.000 gebruikt moet worden voor de aflossing van de eigenwoningschuld of een deel ten grootte van de normale vrijstellingen niet? Hoe pakt dit uit bij begiftigden van verschillende leeftijden? Geldt de vrijstelling ook als een ouder een hypotheeklening heeft verstrekt aan zijn kind en deze lening tot een bedrag van € 100.000 kwijtscheldt?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de regering kan verhelderen of de leeftijdsgrens van 18 tot 40 jaar getoetst moet worden op het moment dat de schenking civielrechtelijk tot stand komt of op het moment dat de opschortende voorwaarde in vervulling gaat en de schenking voor toepassing van de Successiewet 1956 tot stand komt?

Wordt de vrijstelling van € 100.000 elk jaar geïndexeerd net zoals de andere vrijstellingen of is dit niet de bedoeling van de regering?

De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd naar de budgettaire derving als gevolg van het vervallen van de bepaling dat het moet om schenking van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar. De leden zijn benieuwd of de regering heeft overwogen om deze voorwaarde definitief te schrappen (dus ook na 1 januari 2015), zodat aan iedereen geschonken mag worden? Met hoeveel zou de vrijstellingsgrens van € 51.407 omlaag vanaf 2015 moeten om deze voorwaarde budgettair neutraal te schrappen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de geschatte effecten van de verruiming van de vrijstelling schenkingsbelasting op de woningmarkt. Zij vragen de regering om in ieder geval het aantal huizenverkopen, de huizenprijzen, de restschulden en de totale hypotheekschulden in haar antwoord te betrekken. Hoeveel mensen hebben de middelen om van de regeling gebruik te kunnen maken? En kan de regering aangeven hoe structureel de effecten van de verruiming op de woningmarkt zullen zijn gezien de tijdelijkheid van de regeling? Ten slotte willen de leden van de D66-fractie weten of de uitbreiding naar «iedere willekeurige derde» fraude of oneigenlijk gebruik van de regeling kan veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer de begunstiger en de begunstigde een werkgever/werknemer verhouding met elkaar hebben.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de reden is voor het verruimen van de schenkingsvrijstelling. In de Memorie van Toelichting ontbreekt hiervoor de onderbouwing. Zij vragen de regering om een reactie op de conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 30 september 2013, (ECLI:NL:PHR:2013:863) dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat een verruiming van de schenkingsvrijstelling naar € 100.000 slechts voor een relatief beperkte groep vermogende belastingplichtigen uitkomst biedt. Zij vragen de regering of zij ook mogelijkheden ziet voor een alternatieve vormgeving binnen het budgettaire kader, waarbij de vrijstelling van de schenkbelasting op € 51.407 wordt gehouden, maar bijvoorbeeld kan worden uitgesmeerd over meerdere jaren of waarbij de leeftijdsgrens van de begiftigden verder wordt verhoogd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de conclusie juist is dat een kind dat jonger is dan 40 jaar het bedrag van € 100.000 in twee verschillende kalenderjaren mag ontvangen (vóór 1 januari 2014: maximaal € 51.407 op grond van artikel 33 onderdeel 5 Successiewet 1956 en € 48.593 in het jaar 2014)? In dat geval zou het kind nog mogelijk deels geholpen kunnen zijn om over twee verschillende kalenderjaren boetevrij af te lossen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de mogelijkheid om de schenking over twee kalenderjaren te spreiden niet geldt als het kind in 2013 reeds de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt of als er sprake is van een schenking aan een derde omdat (de goedkeuring van) artikel 33a Successiewet 1956 slechts in één kalenderjaar kan worden toegepast?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat de vrijstelling bij een schenking die wordt aangewend voor aflossing van een restschuld niet voor derden geldt, terwijl de schenkingsvrijstelling voor aankoop van een eigen woning wel voor derden geldt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe de vrijstelling van toepassing is op een gehuwd stel, waarbij de één een schenking krijgt, terwijl het huis op naam van de ander staat.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de consequenties zijn als een schenker vergeet om de voorwaarden van artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting toe te voegen aan de schenking? Of mogen deze voorwaarden op grond van het Haviltex-criterium in de schenking worden gelezen als men in de aangifte een beroep doet op artikel 33a Successiewet 1956 zodat de vrijstelling toch van toepassing is? Of moet men dan op grond van dwaling de schenking terugdraaien en (vóór 1 januari 2015) opnieuw de schenking doen met de juiste voorwaarden?

Genoemde leden vragen of de schenkingsvrijstelling ook geldt voor een eigen woning van de begiftigde in het buitenland conform de goedkeuring van de staatssecretaris in zijn beleidsbesluit van 20 december 2012 (nr BLKB2012/417M)? Zo ja, wat zijn hierbij dan de voorwaarden?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de verruiming van de vrijstelling in zou moeten gaan op 1 oktober 2013. Zij vragen de regering waarom voor deze datum is gekozen. Het gaat immers om een begunstiging, waarbij het parlement feitelijk wordt gepasseerd, aangezien deze maatregel nog niet is goedgekeurd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de vragen die over de schenkingsvrijstelling die zijn gesteld door de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) in de brief van 7 oktober 2013. Dit om te voorkomen dat er in de uitvoeringspraktijk zo min mogelijk misverstanden bestaan over de toepassing van de vrijstelling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een reactie van de regering op het idee om in plaats van het huidige stelsel van verschillende jaarlijkse en eenmalige schenkingsvrijstellingen kinderen een life time schenkingsvrijstelling te verlenen van bijvoorbeeld maximaal € 200.000, die eenmalig (bij de verkrijging van de erfenis), maar ook in delen kan worden benut. Wanneer hierbij eveneens de leeftijdsgrenzen en de bestedingsbeperkingen vervallen, leidt dit tot een meer gelijke behandeling van kinderen die vermogen van hun ouders ontvangen. Bovendien zou deze life time schenkingsvrijstelling tot lagere uitvoeringskosten voor de Belastingdienst moeten leiden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven welke banken inmiddels hebben aangegeven geen boete te rekenen wanneer de schenking wordt gebruikt om de eigenwoningschuld af te lossen. Is de regering bereid in overleg te gaan met banken die deze toezegging nog niet hebben gedaan?

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de aangekondigde verruimde eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling. Gevraagd wordt, waarom er voor gekozen is deze regeling te laten gelden voor de duur van één jaar. Wordt deze regeling puur gezien als een eenmalige crisisregeling? Graag een toelichting en nadere motivering.

Kan de regering een puntsgewijze reactie geven op de kanttekeningen en vragen die de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) stelt in haar brief van 7 oktober 2013, bij de voorgestelde wijzigingen van artikel 33 van de Successiewet 1956?

Diverse aanpassingen EIA, MIA en Vamil

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering voorstelt de EIA te verlagen. Klopt het dat huidige projecten een gelijkblijvend bedrag uit de SDE+ ontvangen maar wel te maken krijgen met een lagere aftrek? Deze leden vragen of de regering kan toelichten waarom hier niet is gekozen voor een overgangsregeling.

De leden van de SP-fractie vragen de regering uiteen te zetten in hoeverre het verhogen van de drempelbedragen voor de EIA, MIA of Vamil duurzame investeringen in de weg kan staan. Hoe verklaart de regering dat duurzame investeringen worden gestimuleerd middels het energieakkoord, terwijl zij worden gedestimuleerd met de verhoging van de drempelbedragen voor de EIA, MIA of Vamil? Zijn het vooral de mkb-bedrijven die te maken krijgen met de beperking? Acht de regering een daling van het aantal aanvragen met 19% wenselijk?

De leden van de D66-fractie constateren dat er een aantal aanpassingen plaatsvinden van de MIA en de Vamil. Deze leden willen in dat kader wijzen op voedselverspilling in de zorg en dat daar veel gebruik wordt gemaakt van disposables. De genoemde leden willen aandacht vragen voor mogelijke kansen voor recycling en daarmee de circulaire economie. Zij vragen de regering dan ook uit te leggen of zorginstellingen en (academische) ziekenhuizen ook aanspraak maken op de MIA en de Vamil wanneer deze investeren in milieubesparende bedrijfsmiddelen en -technieken. Evenzo vragen de genoemde leden of deze investeringsfaciliteiten ook beschikbaar zijn voor onderwijsinstellingen. Zo niet, dan zijn deze leden benieuwd naar de argumentatie van de regering. Tevens vragen de genoemde leden de regering uit te leggen of de investeringsfaciliteiten van toepassing kunnen zijn op zogenaamde product-dienst combinaties.

De leden van de fractie van D66 constateren dat er op de EIA/VAMIL/MIA wordt bezuinigd (subsidietaakstelling). Deze leden zijn benieuwd hoeveel investeringen hierdoor verloren gaan? Welke multiplier/uitverdieneffecten heeft dit? Kan de regering dat zoveel mogelijk kwantificeren? Voorts constateren deze leden dat dit regelingen zijn voor versnelde afschrijving van investeringen ten aanzien van de fiscale winst. Moet de subsidietaakstelling in dat licht worden gezien als een lastenverzwaring of een verlaging van de uitgaven?

Deze leden zijn voorts benieuwd naar de prognose met betrekking tot de ontwikkeling van de vraag naar de EIA, de MIA en de Vamil. Loopt die vraag niet juist omhoog door het Energieakkoord met nadruk op besparing (bijvoorbeeld door afspraken over stevige handhaving van de eisen uit WMB met een terugverdientijd van <5 jaar)? Kan de regering een inschatting geven van de ontwikkeling van het aantal aanvragers dat gebruik maakt van deze regeling? Tot slot zijn de leden van de D66-fractie benieuwd hoeveel mogelijkheden er binnen de MIA/VAMIL zijn om innovatieve investeringen in efficiënt watergebruik en waterbesparing te bevorderen. Is de regering bereid om de lijst op dit aspect tegen het licht te houden, vooral met het oog op grootgebruikers?

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de verbreding van de reikwijdte van de MIA, waardoor ook bedrijfsmatige verhuurders van woonruimte voor het saneren van asbest aanspraak kunnen maken op de MIA. Zij vragen de regering hierbij aan te geven hoe zij wil voorkomen dat een dergelijke investering door een bedrijfsmatige verhuurder door de belastinginspecteur als onderhoud zal worden beschouwd, waardoor er geen recht is op de MIA.

De EIA wordt de komende jaren gehalveerd en gericht op besparing, en niet meer op projecten die al SDE+ ontvangen. De korting begint al in 2014 (€ 40 miljoen totaal; € 25 miljoen voor EZ-projecten). De in 2013 en eerdere jaren beschikte projecten gingen echter wel uit van EIA en zijn ook als zodanig beschikt. Wordt dit nog achteraf via de SDE+ gerepareerd, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de bezuinigingen op EIA en MIA/Vamil geen gevolgen hebben voor de duurzame doelstellingen van de agrarische sector. Zij wijzen bijvoorbeeld op een initiatief als de Kas als Energiebron, energiebesparing in de agrarische sector en restwarmteprojecten.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat vanaf 2014 het drempelbedrag voor de EIA verhoogd wordt van € 2.300 naar € 2.500. Tegelijkertijd wordt de drempel voor de Vamil en de MIA ook verhoogd naar € 2.500. Deze drempel stond op € 450, wat dus een forse verhoging betekent. Bovendien is er een drempel van € 2.500 per investering. Boeren en tuinders die relatief kleine investeringen doen die ten goede komen aan verduurzaming komen zo niet in aanmerking voor een vergoeding. Bovendien moeten ze de verschillende investeringen apart rekenen. In het Belastingplan suggereert de regering dat het effect van verhoging van de drempel niet substantieel zal zijn, maar in combinatie met de drempelwaarde per investering kan dit belemmeringen opleveren voor boeren en tuinders. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de gevolgen van de verhoging van de drempelbedragen voor de land- en tuinbouw in beeld te brengen.

Voorgesteld wordt om een horizonbepaling op te nemen voor deze drie regelingen. Met VNO-NCW zijn de leden van de 50PLUS-fractie van mening, dat geen van deze regelingen zonder een voorafgaande evaluatie moet worden afgeschaft. Deelt de regering deze mening? Genoemde leden vinden dat er ook wat voor te zeggen is aan fiscale heffingsinstrumenten een horizonbepaling met voorafgaande evaluatie te verbinden. Deelt de regering deze mening? Kan dit gemotiveerd worden?

Herziening keuzeregeling buitenlandse belastingplichtigen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering voornemens is om de regeling voor buitenlandse belastingplichtigen op grond waarvan zij onder bepaalde voorwaarden wat betreft hun persoonlijke en gezinssituatie gelijk behandeld kunnen worden met binnenlandse belastingplichtigen te wijzigen zoals uiteengezet in paragraaf 6. Hoeveel belastingplichtigen vallen onder deze regeling en verandert voor buitenlands belastingplichtigen de belastingdruk onder de nieuwe regeling?

Aangezien er geen overgangsrecht is opgenomen voor buitenlands belastingplichtigen die niet kwalificeren voor de regeling kwalificerende buitenlands belastingplichtige, vragen de leden van de SP-fractie zich af of er (grote) gevolgen voor hen kunnen zijn. Zo ja, welke? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om geen overgangsrecht op te nemen? Wordt het niet eens tijd, zo vragen deze leden, om een einde te maken aan de discriminatie en de 30%-regel af te schaffen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering een wijziging voorstelt van de regeling voor buitenlandse belastingplichtigen op grond waarvan zij onder bepaalde voorwaarden wat betreft hun persoonlijke en gezinssituatie gelijk behandeld (kunnen) worden met binnenlandse belastingplichtigen. Deze leden zijn benieuwd of de regering meer inzicht kan geven in de gevolgen van dit voorstel. Hoeveel mensen betreft het bijvoorbeeld? En met welke orde van grote qua inkomenseffecten moet rekening gehouden worden?

Omzetbelasting en overdrachtsbelasting

De leden van de fractie van de PvdA zijn verbaasd over het gemak waarmee de regering zich neerlegt bij een budgettaire derving van € 25 miljoen, temeer omdat dit tot een fiscale bevoordeling lijkt te leiden van vastgoedtransacties via aandelen. De leden van de fractie van de PvdA zien dan ook graag een nadere onderbouwing waarom de gevolgen van het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie niet worden gerepareerd. Kan de regering voorts de zorg wegnemen dat als gevolg van het niet repareren van het arrest steeds meer vastgoedtransacties in de vorm van aandelenoverdracht zullen plaatsvinden?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij de overdracht van aandelen in een naamloze vennootschap, besloten vennootschap of maatschap (waarbij de bezittingen vooral bestaan uit onroerende zaken) geldt bij de overdracht van ouders aan kinderen, van grootouders aan kleinkinderen en van broers of zusters aan elkaar. De vrijstelling geldt echter niet bij overdracht naar een echtgenoot of echtgenote. Genoemde leden vragen de regering of zij bereid is de vrijstelling ook te laten gelden voor de overdracht tussen gehuwden.

De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat er snel duidelijkheid moet komen over de beperking van de btw-vrijstelling van personenalarmeringsdiensten aan bewoners van de instellingen, en niet meer voor het verlenen van deze diensten aan anderen dan de bewoners. Graag een reactie. Vindt de regering niet, dat juist alles op alles gezet moet worden om mensen langer thuis te laten wonen, en dat domotica daarbij een belangrijke rol kunnen spelen, en dat de aangekondigde beperking van de btw-vrijstelling van personenalarmeringsdiensten daar aan géén bijdrage levert?

Motorrijtuigenbelasting en buitenlandse kentekens

Wat betreft de motorrijtuigenbelasting en buitenlandse kentekens, wordt gesteld dat het aantal buitenlands gekentekende motorijtuigen die geen motorrijtuigenbelasting betalen sterk is toegenomen. Hoe groot is deze stijging en om hoeveel aantallen motorrijtuigen gaat dit? De leden van de VVD-fractie lezen met belangstelling dat er meer inspanningen komen om buitenlands gekentekende motorrijtuigen die ten onrechte geen motorrijtuigenbelasting betalen sneller aan te pakken. Daar wordt ook de mogelijkheid van een verzuimboete genoemd. Hoe hoog is deze boete en onder welke omstandigheden zou deze kunnen worden toegepast? Ook wordt voorgesteld dat de Belastingdienst enkele gemeenten die te maken hebben met een grote toestroom van niet-ingezetenen gaat benaderen met het verzoek om het moment van de GBA-inschrijving ook te benutten om actief te informeren om te wijzen op de belastinglicht voor motorrijtuigen. Hoeveel gemeenten worden actief benaderd? En mocht dit succesvol zijn, kan de Belastingdienst dit dan prioriteren in haar werkzaamheden?

De leden van de PvdA-fractie hebben waardering voor het voornemen om ontwijking van de MRB door Nederlandse ingezetenen met voertuigen op buitenlands kenteken aan te pakken. Geconstateerd wordt een sterke toename van de MRB-ontwijking. In dit licht is het verrassend dat de aanpak van de regering slechts € 2 miljoen oplevert. Moeten de leden van de PvdA-fractie hieruit opmaken dat de regering weliswaar van goede wil is de motie Van Vliet uit te voeren, maar nochtans weinig vertrouwen heeft in de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen?

De leden van de fractie van de PVV vragen of er alleen kan worden teruggevallen op het woonplaatsvermoeden voor de belastingplicht? Kan er geen uitbreiding van de belastingplicht voor de MRB plaatsvinden indien er sprake is van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of aanmelding in het kader van een loonbelastingverplichting?

Waarom wordt er bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel niet gevraagd of er sprake is van gebruik van een auto?

Welke consequenties zitten er aan het niet tijdig melden van een personenvoertuig in het kader van de BPM, is het mogelijk om de vrijstelling bij immigratie dusdanig vorm te geven dat deze vervalt als er niet tijdig (dus bij de aangifte bij eerste gebruik van de Nederlandse weg) een beroep op wordt gedaan? Hoe zit het met de hoogte van de op te leggen boeten in het kader van de MRB en de BPM als er niet tijdig aangifte is gedaan? Dient deze boeteregeling niet te worden aangepast? Is er een mogelijkheid van verbeurdverklaring van een auto waar voor niet aan de fiscale verplichtingen is voldaan, vragen de leden van de PVV-fractie?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de maatregelen met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting en buitenlandse kentekens mogelijk strijdig zijn met het Europees recht. Deze leden constateren voorts dat dit volgens de regering geen risico is, maar zijn benieuwd in hoeverre de regering zich hiervan vergewist heeft. Is er bijvoorbeeld advies ingewonnen bij de landsadvocaat? Is het voorstel ter toetsing voorgelegd aan de Europese Commissie?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat ontduiking van de MRB door Nederlandse ingezetenen die rijden in een buitenlands gekentekend voertuig, waar mogelijk, aangepakt moet worden. De beoogde verdubbeling van de inzet van de Belastingdienst (van 20 naar 40 fte) leidt echter tot een aanzienlijke intensivering van het toezicht en daarmee de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader aan te geven hoe zij deze hogere uitvoeringskosten van € 1,6 miljoen heeft afgewogen tegen de geraamde budgettaire opbrengst van € 2 miljoen.

Bepaling toetsingsinkomen na overlijden (toeslagen)

De leden van de fractie van de PvdA steunen het streven van de regering te voorkomen dat nabestaanden na het verlies van een dierbare ook nog worden geconfronteerd met een onredelijke terugvordering door de Belastingdienst. De door de regering voorgestelde keuzeregeling kan hierbij helpen. De vraag is echter waarom inkomsten uit box 3 vermogen niet ook gewoon tijdsevenredig worden herleid voor de aanslag inkomstenbelasting? Het komt deze leden voor dat op deze manier op eenvoudige wijze veel problemen en ergernis kan worden voorkomen.

Budgettaire aspecten

Kan de regering de budgettaire consequenties van de post vrijval stamrechten nader toelichten, vragen de leden van de SP-fractie? Waarom bedraagt de opbrengst € 10 miljoen in 2015 t/m 2017 en € 20 miljoen structureel? Kan daarnaast worden toegelicht waarom ervoor is gekozen structureel tot een lastenverlichting te komen maar in 2014 wordt gekozen voor een aanzienlijke lastenverzwaring? Welk doel dient deze fluctuatie van de budgettaire effecten?

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de SP-fractie vragen de regering uitvoeriger in te gaan op de gevolgen van het Belastingplan 2014 voor bedrijfsleven en burger. Zo lezen deze leden dat het wetsvoorstel leidt tot een structurele daling van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en een structurele stijging van de administratieve lasten voor burgers. Niet wordt duidelijk gemaakt hoe hoog de administratieve lastenstijging voor burgers en bedrijven per jaar is. Kan de regering dit in een schematisch overzicht weergeven?

Nota van Wijziging

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijzigingen in de fiscale behandeling van (semi-)elektrische voertuigen en (groen)gasvoertuigen (CNG). Deze leden vragen de regering om nader inzicht te verlenen in de ontwikkeling in de hoeveelheid voertuigen die in aanmerking kwamen voor twee of meerdere stimuleringsmaatregelen? Kan de regering voor de in grote oplage (>1000) verkochte modellen aangeven wat de verkoopcijfers waren en welk deel van deze auto’s voor twee of meer gestapelde regelingen in aanmerking kwam? De aan het woord zijnde leden vragen tot slot of de regering de mate van belastingderving met en zonder de voorgenomen wijzigingen kan kwantificeren? Hoeveel minder zou dit zijn, indien er alleen via de BPM en de MRB wordt gestuurd? Tot slot vragen deze leden welk deel van de op de markt beschikbare modellen in 2013 en 2014 als gevolg van de wijzigingen in de milieulijst voor stimulering in aanmerking komt?

Overig

Waarom staat de verlenging van de derde schijf en verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting niet in het Belastingplan 2014 en wat betekent dit concreet voor de voorgestelde maatregelen uit dit pakket? De leden van de VVD-fractie merken op dat het lastig is om de samenhang en de effecten op inkomen uit werk en woning van de wetsvoorstellen zoals het Belastingplan en Wet Maatregelen Woningmarkt, in zijn geheel te bezien.

In de Wet Inkomstenbelasting 2001 wordt een onderscheid gemaakt tussen gehuwden en samenwonende partners. De wet voorziet in een aftrekmogelijkheid bij afkoop van partneralimentatie voor gehuwden, maar niet voor samenwonende partners. Klopt deze analyse? Zo ja, waarom maakt de regering dit onderscheid en kan dit worden herzien?

Kan voor beginnende ondernemers die kiezen voor een BV-vorm en gebruikmaken van innovatieregelingen, de gebruikelijkloonregeling worden vervangen door een regeling met andere, meerdere criteria? En kan voor beginnende ondernemers die kiezen voor een BV-vorm en gebruikmaken van innovatieregelingen de gebruikelijkloonregeling worden verlaagd naar het minimumloon waar nodig, vragen de leden van de VVD-fractie?

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de regering voortgang op het terrein van de integrale winstbox kan melden aan de Kamer? Vooruitlopend hierop hebben de leden van de fractie van de PvdA enkele vragen over de effectieve belastingdruk op DGA’s en IB-ondernemers. Deelt de regering de mening van de commissie Van Dijkhuizen dat het box 2-regime zich kenmerkt door «fiscale luwte» en ook dat het evenwicht in belastingheffing tussen werknemers en IB-ondernemers is verstoord? Teneinde deze discussie op basis van feiten te kunnen voeren zijn de leden van de PvdA-fractie geïnteresseerd in een update van de vergelijking van de belastingheffing inclusief toeslagen tussen werknemers enerzijds en IB-ondernemers anderzijds. Kan de tabel op pagina 44 in de nota naar aanleiding van het verslag van het Belastingplan 2012 worden geactualiseerd, voor loon- respectievelijk winstinkomens van € 10.000, € 20.000, € 30.000, € 40.000 en € 70.000? Hoe groot is het aantal IB- ondernemers en hoeveel belasting dragen zij per saldo (na verrekening met toeslagen en aftrekposten) af?

De leden van de fractie van de PvdA zijn sterk voor het hard aanpakken van schijnzelfstandigheid, die om zich heen grijpt in sectoren als de bouw, het transport en in de industrie en landbouw. Maar ook in de medische sector doet zich naar de indruk van genoemde leden voor dat ten onrechte fiscale ondernemersfaciliteiten worden geclaimd. Zo noemen medisch specialisten zich vaak «ondernemer» terwijl het de vraag is of ze dit werkelijk zijn: het ondernemersrisico is nagenoeg afwezig, er is slechts één «klant» (het ziekenhuis), er is de verplichting in het ziekenhuis persoonlijk arbeid te verrichten, de ontvangen vergoeding van het ziekenhuis hangt causaal samen met de verrichte arbeid en de medische »ondernemer» is gehouden aan de werktijden die het ziekenhuis aangeeft. Ongeveer 42% van de medisch specialisten is vrijgevestigd (cijfers 2010). Hierdoor maken ze vaak gebruik van onder meer de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling. Tegelijkertijd is één van de meest ruime VAR-verklaringen op de beroepsgroep van toepassing: de VAR-wuo. Genoemde leden vragen de regering of dit betekent dat alle onder deze de facto collectieve VAR-verklaring vallende medisch specialisten met zekerheid als ondernemers kunnen worden aangemerkt in de zin van de door de Belastingdienst gehanteerde acht criteria voor ondernemers? Wordt van ondernemersvoordelen gebruikgemaakt zonder dat een VAR-verklaring van toepassing is? Hoe wordt deze groep gecontroleerd?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de komst van de integrale bekostiging voor de tweedelijnszorg in 2015 de mogelijkheden voor ondernemerschap zal beperken, doordat het ziekenhuis een integraal tarief wordt vergoed waaruit de specialistenhonoraria worden betaald. Echter, in het onderhandelingsresultaat medisch specialistische zorg 2014 t/m 2017 wordt onder artikel 3.2, lid b gemeld dat «partijen onderschrijven dat er ook vanaf 2015 een vrije keuze moet zijn om als medisch specialist te werken in dienstverband of in het vrije beroep» (Onderhandelingsresultaat medisch specialistische zorg 2014 t/m 2017, juli 2013). Kan de regering toelichten of dit concreet inhoudt dat zij voornemens is medisch specialisten vanaf 2015 op enigerlei wijze in fiscale zin als ondernemer te blijven behandelen, ondanks de voorgenomen invoering van integrale bekostiging in datzelfde jaar? Zo ja, hoe zal de fiscale behandeling worden vormgegeven, en wanneer en op welke wijze wordt de Kamer over de precieze uitwerking geïnformeerd? Zo nee, wat is in fiscaal opzicht de juiste interpretatie van bovenstaand citaat? Welk budgettair beslag was de afgelopen vijf jaar gemoeid met de fiscale voordelen genoten door de als ondernemers aangemerkte medische beroepsgroep boven het belastbaar inkomen van € 100.000?

De leden van de fractie van de PvdA bereiken signalen van onduidelijkheid over toepassing van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ). Deze leden vragen of de regering bekend is met signalen over misstanden in de uitvoering van de BBZ? Hebben alle Nederlandse gemeenten voldoende expertise om BBZ-aanvragen zelfstandig af te handelen? Zo nee, hoe lossen gemeenten dit op, en welke rol speelt de Belastingdienst hierin? Worden zogenoemde «best practices» uitgewisseld? Welke mogelijkheden hebben ondernemers die aanspraak willen maken op de BBZ om aan de bel te trekken indien zij ervaren dat hun aanvraag onjuist wordt behandeld? Kan worden toegelicht op welke wijze gemeenten momenteel communiceren over de BBZ?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de Europese Commissie Nederland in februari 2011 per brief (M;2/tvb D (2011) 187196) heeft laten weten dat na onderzoek de steun in de vorm van een accijnsvrijstelling voor Pure Plantaardige Olie (PPO) voor producenten OPEK, SolarOil Systems en Coöperatie Carnola niet kan worden verlengd. Deze leden merken op dat één van de twee door de Europese Commissie aangedragen alternatieven een aanpassing is van de accijnsvrijstelling (waarmee schending van artikel 110 VWEU zou worden voorkomen). Een ander alternatief is het omzetten van de accijnsvrijstelling in een subsidie. Per brief is de Kamer over het besluit geïnformeerd (32 500-IXB-19). Genoemde leden vragen de regering of zij kan aangeven of de accijnsvrijstelling op enigerlei wijze kan worden verlengd dan wel op andere wijze de productie van PPO kan bevorderen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering om in een figuur – vergelijkbaar met de figuur opgenomen in de brief van de Minister van Financiën van 25 september 2013 over o.a. de marginale druk – aan te geven wat voor iedere bruto inkomenscategorie van personen de gemiddelde belastingdruk in 2013 is en de gemiddelde belastingdruk voorgesteld voor 2017. Daarbij vragen zij de regering aan te geven bij welke inkomens de mediaan en de grenzen van het eerste en het derde kwartiel liggen. Voorts vragen de leden van de SP-fractie welke inkomens al dan niet opgenomen zijn in het betreffende SZW-bestand.

De leden van de SP-fractie merken op dat vermogen in Nederland, wanneer de vergelijking wordt gemaakt met andere Europese landen, laag wordt belast. Waarom wordt in het pakket van € 6 miljard niet in de vermogenssfeer naar oplossingen gezocht voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën, vragen deze leden? Kan worden betoogt dat Nederland internationaal niet uit de pas loopt, wanneer het gaat om belasting op kapitaal? Zo ja, hoe dan? Kunnen de leden een overzicht ontvangen van de effectieve belastingdruk op kapitaal in verschillende landen, dat meer recent is dan het overzicht opgenomen in de «fiscale kengetallen 2012»? Wanneer kunnen deze leden de «fiscale kengetallen 2013» verwachten? Acht de regering het wenselijk dat vermogen in Nederland laag wordt belast? Welke maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat de meest vermogenden een bijdrage leveren aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën? Waarom gaat de regering niet over op een vermogenswinstbelasting als vervanger van de vermogensrendementsheffing, die alleen werkelijk genoten winst op vermogen belast, in plaats van de huidige aanname van 4% vermogensrendement? Hoe staat de regering tegenover het invoeren van een vermogensbelasting op vermogens groter dan € 500.000? Ziet de regering in algemene zin mogelijkheden om meer belasting op kapitaal te heffen, om een deel van de begrotingsproblematiek mee op te lossen? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet? Kan de regering aangeven hoe zij staat tegenover het idee om box 3 in de inkomstenbelasting progressief te maken? Teven vragen deze leden de regering om een grafische weergave van de vermogensverdeling van Nederlandse huishoudens per 5%-groep. Hoeveel procent van het totale vermogen is in bezit van de hoogste 5%-groep?

Kan de regering aangeven welke opbrengst gepaard gaat met het introduceren van een tweede schijf in box 3, die ingaat bij een vermogen van 1 miljoen euro, met een effectief belastingtarief van 2%?

Hoeveel in het buitenland betaalde dividendbelasting is verrekend met de te betalen vermogensrendementsheffing in de afgelopen jaren? Kan de regering dit per jaar aangeven, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de regering bereid is om de uitzondering van artikel 69, derde lid, onderdeel a van de Wet op de milieugrondslag te schrappen, zodat de teruggaveregeling van energiebelasting voor dorpshuizen niet gefrustreerd wordt als een ruimte in het dorpshuis gebruikt wordt voor sport. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van dit artikel voor de in de praktijk gebruikelijke situatie dat de sportvereniging, die slechts de ruimte huurt van het dorpshuis, niet beschikt over een eigen energiemeter of energienota?

De leden van de CDA-fractie ontvangen graag van de regering alle onderzoeken van de laatste paar jaren binnen de overheid over de effecten van de verhoging van accijnzen op de verkoop over de grens, zoals zij eerder in schriftelijke vragen gevraagd heeft.

Tot slot ontvangen de leden van de CDA-fractie graag nog een grafiek van de mediane lastendruk van werknemers in de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 (en dus niet van alle belastingplichtigen zoals eerder gestuurd).

Bedrijfsopvolgingsregeling en schenk- en erfbelasting

De leden van de ChristenUnie-fractie willen enkele vragen stellen over de voorwaardelijke vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting voor ondernemingsvermogen in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956. De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad heeft onlangs geconcludeerd dat er sprake is van een ongelijke behandeling van ondernemingsvermogen enerzijds (momenteel 100% vrijstelling voor de eerste € 1 miljoen aan ondernemingsvermogen + 83% vrijstelling voor het meerdere) en privévermogen anderzijds. De Advocaat-Generaal concludeerde dat 75% vrijstelling voor ondernemingsvermogen aanvaardbaar was, maar dat daarboven sprake is van een té ongelijke behandeling van ondernemingsvermogen en privévermogen. Daarom adviseert de Advocaat-Generaal de Hoge Raad om verkrijgers van privévermogen (niet-ondernemingsvermogen) vanaf 2010 een vrijstelling te verlenen van 25% over de eerste € 1 miljoen verkrijging en 8% van het meerdere.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering welke gevolgen zij verbindt aan deze afspraak. Is de regering bereid deze ongelijke behandeling van ondernemingsvermogen en privévermogen op te heffen door de vrijstelling voor ondernemingsvermogen per 1 januari 2014 terug te brengen naar 75%? Deze leden vragen wat de budgettaire opbrengst van een dergelijke verlaging van de vrijstelling van het ondernemingsvermogen zou opleveren.

BPM

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat de prikkels in de BPM leiden tot de aankoop van steeds zuiniger auto’s. Het is echter zorgelijk dat het verschil tussen testresultaten en de CO2-uitstoot in de praktijk steeds meer uiteenloopt. Deze leden vragen welke maatregelen de regering op dit punt gaat nemen. Voorkomen moet worden dat de CO2-besparing alleen een papieren werkelijkheid wordt. Zorgelijk vinden genoemde leden de dalende BPM-inkomsten doordat de ontwikkelingen in de markt steeds sneller gaan dan voorspeld. Genoemde leden geven daarom in overweging om de zuinigheidsgrenzen die nu geraamd zijn voor 2015 te vervroegen en al in te laten gaan in 2014.

Waardering (fictief) vruchtgebruik/bloot-eigendom

Volgens artikel 21 lid 13 Successiewet 1956 jo. artikel 10 Uitvoeringsbesluit Successiewet wordt bij de waardering van goederen waarop een (fictief) vruchtgebruik rust een percentage gehanteerd van 6. Mede uit de rechtspraak blijkt dat dit percentage thans niet meer aansluit bij de realiteit (zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 20 oktober 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BL1000 en Rechtbank Rotterdam 17 april 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8134). Dit betekent dat de zakelijke, actuarieel berekende waarde kan afwijken van de waarde die geldt voor de Successiewet.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er tussen (al dan niet gelieerde) partijen toch sprake is van een belaste schenking als een (fictief) vruchtgebruik wordt overgedragen tegen de zakelijke, actuarieel berekende waarde terwijl de waarde volgens de Successiewet hiervan afwijkt? Of kan men reeds uit HR 20 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF1029) afleiden dat de waarderingsvoorschriften ook hier niet van belang zijn bij de vraag of er sprake is van een belastbare schenking als bedoeld in artikel 1 Successiewet 1956?

In het verleden heeft de regering meerdere keren toegezegd een onderzoek te doen naar het percentage van 6 (zie Kamerstuk 33 402, nr.7, p.41). Deze leden vragen de status is van dit onderzoek.

Gesteld dat de regering besluit om het percentage in overeenstemming te brengen met de realiteit. Wat zijn hiervan de budgettaire gevolgen voor de heffing van erf- en schenkbelasting, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Wordt bij eventuele aanpassing van het percentage ook gedacht aan een overgangsregeling voor gevallen waarin in het verleden een (fictief) vruchtgebruik is gewaardeerd tegen het percentage van 6?

Wet Hillen

Via de zogenaamde Wet Hillen is geregeld dat woningbezitters die een hypotheekvrij huis hebben, geen eigenwoningforfait hoeven te betalen. Deze maatregel is bedoeld om woningbezitters te stimuleren hun hypotheek af te lossen. Met de invoering van de verplichte aflossing via een annuïtaire hypotheek zijn er inmiddels andere prikkels om te zorgen dat mensen de eigenwoningschuld aflossen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven hoe zij in dit licht de effectiviteit van de Wet Hillen momenteel ziet.

Fiscale vrijstelling groenblauwe diensten

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat het volgens de catalogus groenblauwe diensten in principe mogelijk is om een fiscale vrijstelling van de inkomstenbelasting te krijgen voor subsidies voor groenblauwe diensten. Genoemde leden willen weten of deze vrijstelling in de praktijk ook wordt verleend, aangezien de uitvoering van het subsidiestelsel bij de provincies ligt. Zijn provincies zich bewust van deze fiscale faciliteit? Geldt de fiscale vrijstelling ook voor inkomsten uit subsidies voor agrarisch natuurbeheer, zo vragen deze leden? Welke eisen stelt de Europese Commissie aan de fiscale vrijstelling voor groenblauwe diensten en agrarisch natuurbeheer?

Aanpassing financiering eigen woning bij echtscheiding

In het geval van een echtscheiding geldt nu dat degene die in een koophuis blijft wonen de ex-partner moet «uitkopen» door de helft van de bestaande hypotheek te financieren volgens de nieuwe hypotheekregels (tenminste annuïtair aflossen). Daarnaast geldt echter ook de verplichting dat de helft van de bestaande financiering van het eigen deel van de woning opnieuw gefinancierd moet worden via dezelfde regels. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij dit een wenselijke constructie vindt en of woningbezitters na een scheiding hiermee niet onnodig op kosten worden gejaagd.

Kolenbelasting

De inkomsten van de kolenbelasting zijn voor 2014 op € 189 miljoen begroot. Volgend jaar worden echter drie nieuwe kolencentrales aangesloten op het net. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hiermee de inkomsten van de kolenbelasting niet hoger uit zullen vallen? Zo ja, wat is de inschatting van de opbrengsten?

Delegatiebepalingen in fiscale wetgeving

De leden van de 50PLUS-fractie constateren met de Raad van State dat het aantal delegatiebepalingen in fiscale wetgeving op gespannen voet kan komen te staan met het uitgangspunt van artikel 104 van de Grondwet. Gesteld wordt dat bij delegatie steeds sprake is van een «zorgvuldige afweging». Kan een nadere toelichting gegeven worden op dit proces van afweging? Welke criteria worden hier gehanteerd?

Verlenging tijdelijke verlaging btw-tarief renovatie woningen

De leden van de 50PLUS-fractie merken op, dat de tijdelijke regeling «verlaging btw-tarief renovatie woningen» zijn nut bewezen heeft, door ondernemers en consumenten positief ontvangen is, en een stimulans vormt voor de woningmarkt. De regeling zal per 1 maart 2014 eindigen. Waarom is besloten deze evident effectieve regeling niet te verlengen?

Mogelijke herinvoering van de vliegtaks

De leden van de 50PLUS- fractie hechen er aan «en marge» van het onderhavige Belastingplan op te merken, dat herinvoeren van een belasting op vliegtickets – thans onderdeel van de huidige begrotings onderhandelingen van het kabinet met enkele oppositiepartijen – uit oogpunt van beperkte milieuwinst en zeer negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid volstrekt afgewezen moet worden.

De voorzitter van de vaste commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

Naar boven