33 750 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014

Nr. 94 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 maart 2014

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 13 november 2013 inzake de reactie met betrekking tot energiebesparende maatregelen bij sportverenigingen (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 57).

De op 17 januari 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister bij brief van 14 maart 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

Adjunct-griffier van de commissie, Clemens

Inhoudsopgave

 
     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Minister

4

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor haar brief en lezen dat zij van plan is maatregelen voor te stellen die bijdragen aan de verduurzaming van sportaccommodaties. Zij zien deze maatregelen met belangstelling tegemoet.

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voornemens is de teruggave regeling energiebelasting voor sportverenigingen te beëindigen. Is de Minister het met deze leden eens dat deze teruggave regeling beter vervangen kan worden door een regeling die energiebesparing stimuleert en daarmee voor sportverenigingen naast inkomsten ook lagere kosten (door minder energieverbruik) kan opleveren?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over energiebesparende maatregelen bij sportverenigingen en hebben daarover nog een enkele vraag. Genoemde leden merken op dat het advies zich momenteel vooral richt op de financiële afwegingen die ten grondslag liggen aan het al dan niet investeren in energiebesparende maatregelen. Deze leden vragen of er bij dit advies ook gekeken is naar meer institutionele factoren die deze investeringsbeslissing beïnvloeden. Te denken valt aan onbekendheid van mogelijke energiebesparende maatregelen bij sportverenigingen, koudwatervrees voor mogelijke bijkomende verbouwingen, et cetera. In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie of deze institutionele factoren, zoals «peer pressure» of imitatiegedrag, ook actief een bijdrage zouden kunnen leveren aan een positieve houding van sportverenigingen ten aanzien van het investeren in dit soort maatregelen.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie met betrekking tot energiebesparende maatregelen bij sportverenigingen. Deze leden vragen of er bekeken kan worden of sportverenigingen die willen investeren in energiebesparende maatregelen ook gebruik kunnen maken van het revolving fund energiebesparing eigen woningbezit.

Genoemde leden wijzen op het voordeel dat hiermee behaald kan worden. Doordat sportverenigingen lagere kosten hebben door de investering die is gedaan in energiebesparende maatregelen, is er een besparing op de exploitatiekosten. Sportverenigingen kunnen hun lening aflossen en het fonds blijft gevuld. Hoewel dit op de korte termijn betekent dat er minder budget beschikbaar is voor woningeigenaren, zal dit op langere termijn betekenen dat er meer budget beschikbaar is zodra sportverenigingen aan dit fonds worden toegevoegd. De leden van de SP-fractie vragen de Minister hierop te reageren.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij waarderen het dat de Minister de noodzaak om kosten te besparen voor sportverenigingen door middel van energiebesparende maatregelen heeft onderschreven. Ook vinden genoemde leden het goed, dat de Minister een onderzoek heeft verricht ter uitvoering van de motie Bruins Slot en Pia Dijkstra of er een regeling kan komen voor energiebesparing en verduurzaming van sportverenigingen (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 108).

De leden van de CDA-fractie hebben echter niet de doelstelling met de motie gehad om de teruggave regeling energiebelasting voor sportverenigingen te beëindigen. Zij zijn van mening dat de Minister een extra financieringsmogelijkheid voor energiebesparende maatregelen in het leven moet roepen. Daarom is ook expliciet in het dictum opgenomen om te onderzoeken of het mogelijk is om voor sportverenigingen een soortgelijke regeling als de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) te maken die het gebruik van duurzame energie bij sportverenigingen stimuleert. Genoemde leden willen graag een reactie van de Minister of het ook mogelijk is om een nieuwe regeling met behoud van de teruggave regeling energiebelasting in het leven te roepen.

Deze leden zien weinig meerwaarde in een nieuwe regeling als de regeling van de teruggave van de energiebelasting verdwijnt. Dat hebben de leden van de CDA-fractie niet met de motie beoogd. Het voorstel van de Minister is nu financieel een spreekwoordelijke sigaar uit eigen doos. De compensatieregeling van betaalde energielasten is een nuttige regeling. Het geld dat verenigingen uit de compensatieregeling ontvangen is gemiddeld 1.500 euro per vereniging. Dat geld is een belangrijke aanvullende bron om de begroting van een sportvereniging rond te krijgen.

De leden van de CDA-fractie denken voor een nieuwe regeling eerder aan alternatieve financieringsbronnen. In Rotterdam is bijvoorbeeld een fonds voor sportverenigingen opgericht om energiebesparingsprojecten uit te betalen. Deelnemers moeten de helft van hun besparing jaarlijks terugstorten tot 100% van hun investering. Is de Minister tevens bereid om alternatieve financiering, buiten de sportbegroting en de teruggave regeling energiebelasting, in kaart te brengen om een regeling ter ondersteuning van de verduurzaming van sportaccommodaties op te zetten?

Over het eventueel verdwijnen van de teruggave regeling energiebelasting voor sportverenigingen, die zoals gezegd de leden van de CDA-fractie onwenselijk vinden, hebben deze leden nog de volgende vragen:

  • Welke gevolgen heeft het afschaffen van de compensatieregeling van betaalde energielasten (ecotaks regeling) voor verenigingen?

  • Hoe verhoudt zich het afschaffen van de compensatieregeling van betaalde energielasten in de sport tot andere non-profit sectoren waarin de regeling wel behouden blijft?

  • Gaat de Minister de verenigingen compenseren die nu wel gebruik kunnen maken van de compensatieregeling betaalde energielasten, omdat zij de energierekening op hun naam ontvangen, en niet van een subsidieregeling gebruik kunnen maken omdat deze alleen voor eigenaren van accommodaties geldt?

  • Heeft de Minister overwogen om een overgangsregeling in te stellen voor verenigingen gezien de mogelijk snelle ingangsdatum van de regeling (1 januari 2015)?

De Minister doet nu het voorstel om binnen het Rijksbrede raamwerk voor uitvoering van subsidies een subsidieregeling voor energiebesparing en verduurzaming van sportverenigingen in te stellen. Daar zitten de nodige praktische haken en ogen aan. Over de uitwerking van een dergelijke regeling hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen:

  • Zijn de investeringskosten tussen de 10.000 euro en de 70.000 euro voor de verduurzaming van sportaccommodaties op te brengen door verenigingen?

  • Is er in de voorgestelde regeling rekening gehouden met het beperkte eigen vermogen en de beperkte liquiditeitspositie van verenigingen?

  • Hoe hoog verwacht de Minister dat de uitvoeringskosten van een nieuwe subsidieregeling gaan zijn?

  • Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een regeling toegankelijk is voor zoveel mogelijk verenigingen?

  • Heeft de Minister naast de mogelijkheden van een subsidieregeling voor investeringen verkend of een goedkope/renteloze lening een mogelijkheid is sportverenigingen te stimuleren om te investeren in verduurzaming van hun accommodatie?

  • Wat is de beoogde looptijd van de regeling?

  • Heeft de Minister bij de ingangsdatum rekening gehouden met het feit dat sportverenigingen met gebroken boekjaren werken?

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die leden van uw Kamer hebben gesteld naar aanleiding van de brief van 13 november 2013, over verduurzaming en energiebesparing sportaccommodaties (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 57).

Hieronder treft u mijn reactie aan. De vragen en reacties zijn per fractie gegroepeerd.

De leden van de VVD vragen mij of ik het er mee eens ben dat de teruggave regeling beter vervangen kan worden door een regeling die energiebesparing stimuleert en daarmee voor sportverenigingen naast inkomsten ook lagere kosten (door minder energieverbruik) kan opleveren. Ik ben het met deze leden eens.

De leden van de PvdA vragen mij of er door mij in het eerder onderzoek ook gekeken is naar meer institutionele factoren die deze investeringsbeslissing beïnvloeden. Waarbij zij aan gaven dat te denken viel aan onder andere onbekendheid van mogelijke energiebesparende maatregelen bij sportverenigingen, koudwatervrees voor mogelijke bijkomende verbouwingen. In het onderzoek van toenmalig AgentschapNL, nu Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, is hier ook aandacht aan besteed. NOC*NSF en Stichting Waarborgfonds Sport hebben samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gekeken naar deze factoren. In de opbouw van de subsidieregeling zal ook de communicatie naar verenigingen worden meegenomen.

Ook zijn er diverse voorbeelden van gemeenten die ondersteuning verlenen bij het organiseren van een advies op maat voor verduurzaming en energiebesparing bij sportverenigingen, zoals Alphen aan de Rijn, Tilburg, Breda, Rotterdam en Deventer. Binnen deze gemeenten zien wij dat verenigingen elkaars voorbeeld volgen als gevolg van «peer pressure» of goed voorbeeld doet goed volgen.

De leden van de SP hebben mij gevraagd of ik kon kijken of sportverenigingen die willen investeren in energiebesparende maatregelen ook gebruik kunnen maken van het revolving fund energiebesparing eigen woningbezit. In mijn brief van 13 november 2013 (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 57) heb ik de Kamer laten weten dat ik zou onderzoeken of een flankerende maatregel om kredietverlening voor dergelijke investeringen te bevorderen een bijdrage zou kunnen leveren aan verduurzaming en energiebesparing op sportaccommodaties. Het past niet bij het revolverend fonds energiebesparing dat in het Woonakkoord is opgenomen om energiebesparing in woningen te realiseren om dit met sportverenigingen uit te breiden. Ik zal bij de Stichting Waarborgfonds Sport een voorziening treffen waardoor de verenigingen makkelijk leningen zullen kunnen afsluiten met lage rentelasten.

De leden van het CDA hebben mij gevraagd of het mogelijk is om een nieuwe regeling met behoud van de teruggave regeling energiebelasting in het leven te roepen. Binnen de begroting van VWS is er geen ruimte om een nieuwe regeling in het leven te roepen met behoud van de teruggave regeling energiebelasting. Ook voor alternatieve financiering buiten de sportbegroting en de compensatie voor de energiebelasting zijn er naar mijn mening geen aanvaardbare alternatieven.

Ook vragen deze leden welke gevolgen het afschaffen van de compensatieregeling van betaalde energielasten voor verenigingen heeft. In de huidige regeling die ik ter compensatie van de energiebelasting voor verengingen heb ingericht krijgen verenigingen gemiddeld ongeveer 1.400 euro terug. Uit de SportAanbiederMonitor 2012 blijkt dat de gemiddelde begroting van een vereniging met energielasten 146.590 euro is. Dus de teruggave is ongeveer 1% van de begroting.

Op grond van artikel 69 van de Wet belastingen op milieugrondslag komen algemeen nut beogende instellingen en sociaal belang behartigende instellingen in aanmerking voor een teruggaaf van de belasting met betrekking tot aardgas en elektriciteit voor zover zij niet werkzaam zijn op het terrein van sport, gezondheidszorg en onderwijs. De uitgezonderde sectoren worden op andere, onderling verschillende manieren gecompenseerd voor de afdracht van deze belasting. Dit valt buiten de wettelijke kaders van de Wet belastingen op milieugrondslag. Met de voorgenomen faciliteit verandert de wijze waarop de sportsector van rijkswege tegemoet gekomen wordt. De middelen die ter compensatie voor de sport beschikbaar zijn, worden gekoppeld aan energiebesparing en verduurzaming. Op de lange termijn verlaagt dit de financiële druk van de energiekosten voor sportinstellingen en worden gunstige effecten voor energie en milieu gerealiseerd.

Ik ben in gesprek met de Vereniging Sport en Gemeenten om ook gemeenten te activeren om de sportaccommodaties te verduurzamen. Initiatieven zoals de door u aangehaalde in Rotterdam, maar ook in andere gemeenten zoals Alphen aan de Rijn, Tilburg, Breda en Deventer geven mij vertrouwen dat ook voor verenigingen die nu de energierekening betalen maar geen eigenaar zijn van de accommodatie lagere energie lasten gerealiseerd kunnen worden. In het SER-energieakkoord is daarbij ook afgesproken dat de kennis die gedaan wordt bij het energieneutraal bouwen en renoveren van het onderwijsvastgoed nadrukkelijk ook ten goede moet komen aan het brede maatschappelijk vastgoed zoals sportaccommodaties waar de gemeente eigenaar van is.

Met de koepelorganisatie van de georganiseerde sport (NOC*NSF) zal ik de wenselijkheid van een eventuele overgangsregeling bespreken. Bij een eventuele overgangsregeling zal dit vanuit het budget van de regeling voor verduurzaming en energiebesparing moeten komen. Dit zou betekenen dat het budget voor de regeling in het eerste jaar beduidend lager zou worden.

De leden van het CDA vragen ook of de investeringskosten voor de verenigingen op te brengen zijn, rekeninghoudend met het beperkte eigen vermogen en de beperkte liquiditeitspositie van verenigingen. Om de investeringen voor verenigingen mogelijk te maken zal ik een voorziening bij de Stichting Waarborgfonds Sport mogelijk maken waardoor de verenigingen tegen lage rentelasten een lening bij een bank kunnen krijgen om te investeren. Ook als deze verenigingen een beperkt eigen vermogen en/of liquiditeit hebben. De Stichting Waarborgfonds Sport zal met de voorziening die ik bij hen tref borgstellingen kunnen verlenen voor de leningen die verenigingen bij banken afsluiten.

Ook is gebleken uit het onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in nauwe samenwerking met de Stichting Waarborgfonds Sport dat de financieringslasten van een lening lager zijn dan de besparingen op energielasten. Het loont dus voor verenigingen om te investeren in verduurzaming en energiebesparing. De besparingen zijn namelijk groter dan de lasten.

Een belangrijk uitgangspunt voor de nieuwe subsidieregeling is eenvoud. Hierdoor kunnen de administratieve lasten en de uitvoeringskosten beperkt blijven. Dat is ook de basis van het Rijksbrede raamwerk voor uitvoering van subsidies, van toepassing is op deze subsidie.

Door eenvoud als belangrijk uitgangspunt te nemen zullen verenigingen op een makkelijk toegankelijke manier gebruik kunnen maken van de regeling. Bij de uitvoering van de regeling zal communicatie ook een belangrijke rol spelen. Ik zal NOC*NSF en de georganiseerde Sport hierbij betrekken om de bekendheid van de regeling bij verenigingen te stimuleren.

Bij de opbouw van de regeling zullen ook zeer sportspecifieke duurzame maatregelen in kaart worden gebracht. De regeling zal een looptijd van vijf jaar hebben. Bij vaststelling van de ingangsdatum is geen rekening gehouden met het feit dat een deel van de sportverenigingen met gebroken boekjaren werken. De huidige regeling waarbij een teruggave van de energiebelasting wordt uitgevoerd gaat het om de data van de energierekeningen deze hoeven ook niet synchroon te lopen met een eventueel gebroken boekjaar van de sportvereniging.

Naar boven