Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2014
Bij brief van 10 januari 2014 (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 44) heb ik u geïnformeerd over de benoeming van de leden van de Commissie toezicht financiën
politieke partijen (verder de commissie). Bij brief van 20 januari 2014 heeft u mij
gevraagd u te informeren over de overwegingen die ten grondslag liggen aan deze benoemingen.
U heeft hierbij expliciet verzocht naar een motivering voor de benoeming van de commissie
als geheel, een motivering voor de benoeming van de afzonderlijke leden en hierbij
nadrukkelijk aandacht te schenken aan de duidelijke binding die de te benoemen leden
met een politieke partij zouden hebben.
De commissie heeft tot taak om de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
te adviseren over onderdelen van de wet waar er een bepaalde mate van beoordelingsruimte
of beleidsvrijheid is. Dit betreft de volgende punten:
-
– Het aanwijzen van een rechtspersoon als neveninstelling van een politieke partij;
-
– Het om veiligheidsredenen achterwege laten van de gegevens van natuurlijke personen
op de te openbaren overzichten van bijdragen en schulden;
-
– Het opleggen van een bestuurlijke boete.
Gelet op de aard van deze onderwerpen is het van groot belang dat de adviezen van
de commissie door eenieder als onafhankelijk en deskundig en daarmee als gezagvol
worden gezien. Bij het opstellen van de profielschets van de commissie heb ik dit
als uitgangspunt gehanteerd.
Om zo goed mogelijk invulling te geven aan het gewenste profiel ben ik er bij de werving
en selectie van de leden van uitgegaan dat de commissie in elk geval moet beschikken
over financiële deskundigheid en over kennis van politieke partijen en meer in het
bijzonder hun financiering. Het gaat hier niet alleen om theoretische kennis, maar
ook om in de praktijk opgedane ervaring met – en kennis van het functioneren van politieke
partijen. Voorts is er gelet op de noodzakelijke onafhankelijke positie van de commissie
nadrukkelijk aandacht besteed aan het gegeven dat de politieke achtergrond van de
commissieleden een divers karakter dient te hebben.
Ik heb ervoor gekozen om een profielschets voor de commissie als geheel op te stellen
en derhalve geen profielschets voor de individuele leden te maken. De reden daarvoor
is dat ik het gelet op het belang van de onafhankelijke positie noodzakelijk acht
dat de leden zelf de taakverdeling van de commissie bepalen, zonder dat de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daar op enigerlei wijze bij betrokken
is. Dit is ook een belangrijke reden dat in het Besluit financiering politieke partijen,
waarin nadere regels gesteld zijn voor de werkwijze van de commissie, is bepaald dat
de leden van de commissie zelf hun voorzitter kiezen. Het opstellen van profielschetsen
van de individuele leden zou te zeer een sturende richting geven aan de taakverdeling
en daarmee aan de commissie. Ik acht dit ongewenst. Omdat ik bij het opstellen van
de profielschets met gegronde redenen ben uitgegaan van een profiel voor de commissie
als geheel en niet van profielschetsen voor de afzonderlijke leden, acht ik het opportuun
noch zinvol om een motivering te geven voor de benoeming van de afzonderlijke leden.
Het gegeven dat de leden een duidelijke binding met een politieke partij hebben beschouw
ik niet als een nadeel, maar juist als een positief punt. Juist door deze binding
beschikken zij immers over de wenselijk geachte praktische ervaring met – en kennis
van de werking van politieke partijen. Het feit dat het voor eenieder helder is tot
welke politieke partij de leden behoren leidt er bovendien toe dat er hier geen discussie
over zal ontstaan, hetgeen mogelijk wel zou kunnen gebeuren bij leden, waarvan de
politieke kleur minder duidelijk is. Gelijktijdig staan de commissieleden op voldoende
afstand van hun politieke partijen om, in combinatie met het feit dat de commissieleden
uit verschillende politieke partijen afkomstig zijn, de onafhankelijkheid van hun
oordeel boven iedere vorm van twijfel te stellen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk