33 750 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2013

Op 11 oktober 2006 is de regeling «tijdelijke vervanging volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte» in werking getreden. Zes jaar na de inwerkingtreding van deze regeling, heb ik deze laten evalueren onder betrokkenen (vervangen en waarnemende volksvertegenwoordigers, fractiegenoten en griffiers). In deze evaluatie hebben verschillende vragen omtrent het gebruik van de regeling centraal gestaan. Bij dezen stuur ik u het eindrapport1.

Uiteraard is in het kader van de evaluatie gekeken naar de mate waarin gebruik is gemaakt van de regeling. De geëxtrapoleerde cijfers op p. 20 van het rapport geven aan dat de afgelopen 6 jaar circa 201 volksvertegenwoordigers (Tweede en Eerste Kamerleden, leden van provinciale staten en leden van (deel)gemeenteraden) gebruik hebben gemaakt van de regeling wegens zwangerschap en circa 285 wegens ziekte. Uitgaande van de geëxtrapoleerde cijfers, gaat het op een totaal van 10650 volksvertegenwoordigers (gegevens 2012) dus om geringe aantallen (4,6%). De oorspronkelijk vrees dat deze regeling hoge kosten met zich mee zou brengen, is niet bewaarheid. Geen van de ondervraagden is op dit punt teruggekomen.

Uit de evaluatie blijkt dat de regeling duidelijk voorziet in een behoefte. Alle ondervraagden zijn zeer tevreden of tevreden met de uitvoering van de regeling. Belangrijk is dat een (zeer) ruime meerderheid van de vervangen volksvertegenwoordigers (64%) en hun fractiegenoten (91%) vindt dat men tijdens vervanging in staat is gebleken om de kwaliteit van het ambt te waarborgen. Voor de vervangers geldt dat de ene helft vindt dat ze voldoende kennis bezitten voor vervanging, de andere helft vindt dat voor een deel van de zaken. Geen enkele van de vervangers twijfelt aan de eigen kundigheid voor de vervanging.

De evaluatie gaat verder onder andere in op het gebruik van de regeling (iets hoger percentage vervanging voor ziekte dan voor zwangerschap), de bekendheid met de regeling (belangrijke rol voor de griffier in de informatievoorziening) en de vervanging zelf (vinden van vervangers, inwerken van vervangers). Voor alle details en bevindingen, verwijs ik u naar het onderzoek.

De evaluatie van de regeling heeft geleid tot enkele aanbevelingen. Ik zie hierin evenwel geen aanleiding de regeling te wijzigen. Hieronder worden de overwegingen toegelicht.

Flexibilisering termijn

Meerdere deelnemers aan de evaluatie hebben de suggestie gedaan de vervangingstermijn van 16 weken te flexibiliseren, om meer tegemoet te kunnen komen aan de specifieke vervangingsbehoefte van een volksvertegenwoordiger in geval van ziekte.

In 2006 is er bewust voor een uniforme regeling gekozen, vanwege een zo groot mogelijke uitvoerbaarheid van de regeling. Daarbij werd in de (driemaal mogelijke) termijn van zestien weken een balans gevonden tussen het belang dat iemand in beginsel is gekozen voor de hele zittingstermijn van het vertegenwoordigend orgaan en het belang van het zieke of zwangere lid anderzijds. De vervanging kent een tijdelijk karakter en is bedoeld voor het geval waarin de betrokkene vanwege zwangerschap of ziekte niet in staat is het lidmaatschap uit te oefenen. Indien het betrokken lid ook na die periode niet in staat is om zijn lidmaatschap uit te oefenen, kan het definitief ontslag nemen. Het hanteren van een vaste vervangingstermijn geeft bovendien duidelijkheid aan zowel de vervangen als de waarnemende volksvertegenwoordiger. Ten slotte sluit de termijn van 16 weken aan bij de gebruikelijke verlofduur voor zwangerschap- en bevallingsverlof.

Beëdiging bij opeenvolgende vervanging

Door deelnemers aan de evaluatie, vooral uit de groep griffiers, wordt gesuggereerd om in geval van op elkaar aansluitende vervangingen door dezelfde persoon de beëdiging achterwege te laten. De betrokkenen ervaren dit als overbodig en dubbel werk. Het betreft hier echter een beperkt aantal gevallen van de vervanging, terwijl in het kader van de hernieuwde toelating (de vervanging vervalt immers van rechtswege na 16 weken) tot het vertegenwoordigend orgaan de beëdiging relevant is en blijft. Ik zie hier geen reden tot aanpassing van de regeling.

Uitbreiden gronden vervanging

Een ruime meerderheid van de ondervraagden is tevreden met de vervangingsgronden in de regeling zoals die nu is. Een deel van de ondervraagden (28%) oppert om de gronden waarvoor vervanging kan worden aangevraagd, uit te breiden. Men haalt daarbij verschillende gronden aan zodat geen eenduidig beeld ontstaat van eventueel toe te voegen gronden.

Ik zie in de evaluatie dan ook geen aanleiding een daartoe benodigd voorstel tot grondwetsherziening ter zake in procedure te brengen. Het gros van de ondervraagden acht uitbreiding niet nodig. Bovendien is het ook van belang dat volksvertegenwoordigers zoveel als mogelijk hun ambt continu vervullen – tenzij dit in geval van ziekte of zwangerschap tijdelijk niet mogelijk blijkt.

Hoogte van de vergoeding

Sommige van de ondervraagde griffiers en één van de volksvertegenwoordigers vindt dat de vergoeding (doorbetaling aan de zieke volksvertegenwoordiger) te hoog is. Enkele volksvertegenwoordigers vinden dat de vergoeding zou kunnen worden verruimd, maar wijzen dan vooral op buitenlandreizen voor werk of vakantie.

Ook hier geeft de evaluatie geen aanleiding om de hoogte of de doorbetaling van de vergoeding opnieuw te bezien. Het tijdelijk wegvallen van deze inkomsten mag geen reden zijn voor iemand om geen vervanging aan te vragen.

Artsenverklaring

Ten slotte doen de geïnterviewden de suggestie om, indien een artsenverklaring lastig te verkrijgen blijkt, een bedrijfsarts deze verklaring te laten geven. De tekst in de Kieswet laat in het midden welke arts de verklaring verstrekt. Indien de behandelend arts niet bereid is deze verklaring te verstrekken (in de evaluatie werd hiervoor de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt aangehaald), kan een andere arts (mits beëdigd), waaronder een bedrijfsarts, dit doen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven