33 750 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2013

In 2011 heeft de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (TSPB) onder leiding van prof. dr. Frank Hendriks in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een monitor gemaakt inzake de legitimiteit van het democratisch bestuur. Deze is in augustus 2011 verschenen.1 Omwille van het belang van het thema en om de mogelijkheid te creëren om de meest recente trends en ontwikkelingen op het terrein van democratisch bestuur te kunnen duiden, is recentelijk een update van deze monitor gemaakt. Deze is opnieuw door de TSPB en prof. Hendriks gemaakt. Bij deze ontvangt u een afschrift van het rapport2 en een korte toelichting op de inhoud in deze brief.

De Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur 2013 bestaat uit twee onderdelen. Het eerste gedeelte betreft een actualisatie van de data afkomstig uit het onderzoek van 2011. Het tweede deel is een verdiepende studie naar de relatie tussen lokale schaal en burgerbetrokkenheid in internationaal perspectief.

De monitor vormt een analyse van kwantitatieve gegevens uit diverse bestaande databestanden, waaronder het Continu Onderzoek Burgerperspectieven en de Culturele Veranderingen in Nederland (beide van het Sociaal-Cultureel Planbureau), de Langlopende Internet Studies voor de Sociale wetenschappen (LISS) van de Universiteit Tilburg en de Eurobarometer. Op basis van deze cijfers worden in het eerste gedeelte trends geduid over de legitimiteit van het democratisch bestuur in Nederland, op het niveau van systeem-, actor- en beleidslegitimiteit.

Over het algemeen kan gezegd worden dat er sinds 2011 geen trendbreuken in de beleving van de legitimiteit van het democratisch bestuur te zien zijn. Hoewel er wel degelijk specifieke legitimiteitsproblemen te constateren zijn (o.a. het teruglopende ledenaantal van politieke partijen en de volatiliteit van het vertrouwen van burgers in regering en mindere mate parlement [p. 26 en 28]), kan op basis van de cijfers niet gezegd worden dat er sprake is van een legitimiteitscrisis. Het vertrouwen in de democratie als systeem blijft onverminderd hoog. Wel zijn er ontwikkelingen te zien op het terrein van aanvullende democratische instrumenten, zoals een lichte groei van de wens om sterke leiders (p. 12); ook hecht een stabiele meerderheid van de burgers sinds eind jaren negentig belang aan instrumenten van directe democratie, zoals het referendum en de gekozen burgermeester (p. 19). Net als in 2011 constateren de onderzoekers verder op basis van de cijfers dat de specifieke legitimiteitsproblemen meer liggen op het terrein van de responsiviteit van het democratisch bestuur dan op de effectiviteit ervan. Er zijn wel enkele nieuwe, relevante signalen, zoals dat «het gevoel met belastingen bij te dragen» met ongeveer een derde is afgenomen tussen 2009 en 2012 (p. 39).

In het tweede, verdiepende gedeelte wordt Nederland vergeleken met een zevental andere Europese landen, te weten België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Estland, Denemarken, Noorwegen (en in enkele gevallen EU-breed). De focus in dit gedeelte ligt op het in kaart brengen van de voorkeuren en oordelen van burgers ten aanzien van het niveau van lokaal bestuur, de schaal waarop dat functioneert en de veranderingen die daarin plaatsvinden. U vindt hierin internationaal vergelijkende cijferreeksen over de omvang van het lokale bestuur, tempo en ontwikkelingen van schaalvergroting, tevredenheid en vertrouwen in het lokaal bestuur en gehechtheid aan het lokale niveau. De belangrijkste conclusies hier zijn, dat het Nederlandse lokaal bestuur in Europees perspectief vrij groot is (plaats 5), met dien verstande dat het Verenigd Koninkrijk zeer sterk van het gemiddelde afwijkt (p. 66 e.v.). Voor het vertrouwen in regionaal/lokaal bestuur geldt dat Nederland zich in de middenmoot bevindt met consequent veel vertrouwen (p. 84). De territoriale gehechtheid en identificatie lijkt ten slotte in Nederland minder sterk ontwikkeld dan in andere Europese landen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Deze is destijds niet aan uw Kamer toegestuurd, maar wel terug te vinden via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/08/17/legitimiteitsmonitor-democratisch-bestuur.html

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven