33 713 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met dit wetsvoorstel wordt, zoals aangekondigd in het persbericht van 14 juni 2013, de compartimentering bij de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting wettelijk geregeld. Aanleiding voor dit voorstel vormt een arrest van de Hoge Raad van diezelfde dag. Hierin geeft de Hoge Raad aan dat wanneer de wetgever voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling wil compartimenteren bij een sfeerovergang ten gevolge van een wetswijziging, dat bij wet moet zijn vastgelegd.

Onderstaand wordt eerst ingegaan op de compartimentering bij sfeerovergang voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling en het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad. Vervolgens worden de contouren van de wettelijke regeling voor de compartimentering geschetst en wordt ingegaan op de terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel tot en met de datum van het arrest van de Hoge Raad. Ten slotte wordt ingegaan op de budgettaire consequenties, de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

2. Compartimentering bij sfeerovergang voor de toepassing van de deelnemingvrijstelling

Ingeval een onder de vennootschapsbelasting vallende belastingplichtige een belang heeft van ten minste 5% in het aandelenkapitaal van een lichaam, is op dit pakket aandelen in beginsel de deelnemingsvrijstelling van toepassing. De voordelen die uit hoofde van dit pakket aandelen worden genoten, zijn dan belastingvrij. Dit betreft zowel vervreemdingsvoordelen als dividend. Voldoet de belastingplichtige eerst aan de eisen die worden gesteld voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling maar later niet meer, dan is er sprake van een sfeerovergang van de deelnemingssfeer (onbelaste sfeer) naar de belaste sfeer. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen ingeval de belastingplichtige eerst 10% van de aandelen bezit en dit pakket vervolgens afneemt naar een percentage beneden de 5%. Dit wordt ook wel de feitencompartimentering genoemd. Als gevolg van een verandering van de feiten en omstandigheden bij de belastingplichtige verandert de sfeer waartoe de aandelen behoren.

Op deze situatie, de aandelen veranderen van sfeer als gevolg van een wijziging in de feiten en omstandigheden bij de belastingplichtige, is de door de Hoge Raad ontwikkelde compartimenteringsleer van toepassing.1 De Hoge Raad heeft in dit kader onder andere beslist dat ingeval op de aandelen eerst de deelnemingsvrijstelling van toepassing is en na een sfeerovergang niet meer, de voordelen die nadien op de aandelen worden behaald, moeten worden gesplitst en toegerekend aan de verschillende periodes. Het aan een periode toegerekende deel van het voordeel dient vervolgens met inachtneming van de in die periode geldende regels in de heffing te worden betrokken. Dit houdt in dat de waarde van de aandelen op het tijdstip dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing meer vindt (de sfeerovergang), moet worden vastgesteld. Worden de aandelen op een later tijdstip bijvoorbeeld verkocht dan zal het resultaat moeten worden toegerekend aan de onbelaste en aan de belaste periode.

Voorbeeld

Voor voordelen uit een aandelenpakket dat is verkregen voor 100 en voor 100 te boek gesteld, geldt de deelnemingsvrijstelling. Op enig moment doet zich een sfeerovergang voor, dat wil zeggen de deelnemingsvrijstelling geldt niet langer voor de voordelen uit dat belang. Op het tijdstip van de sfeerovergang is het pakket 150 waard. Op een later tijdstip wordt het pakket in zijn geheel verkocht voor 120.

In de vrijgestelde periode heeft zich een waardestijging van 50 voorgedaan. Deze 50 is vrijgesteld. In de belaste periode heeft zich een waardedaling van 30 voorgedaan. Deze 30 is aftrekbaar.

Het is ook mogelijk dat zich een sfeerovergang voordoet als gevolg van een wijziging van de wettelijke regeling. Dit wordt ook wel de regelcompartimentering genoemd. Hierop ziet het op 14 juni 2013 gewezen arrest dat aanleiding vormt tot dit wetsvoorstel.

3. Arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013

Op 14 juni 2013 is door de Hoge Raad in zaak nr. 11/04538 een arrest gewezen inzake de zogeheten compartimentering van voordelen op aandelen die worden gerealiseerd terwijl er een sfeerovergang heeft plaatsgevonden als gevolg van een wetswijziging. Het ging hier om aandelen waarop eerst de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was (belaste sfeer), maar de deelnemingsvrijstelling daarna als gevolg van een wetswijziging wel van toepassing is geworden (onbelaste sfeer). Vervolgens werden op deze aandelen na de sfeerovergang dividenden ontvangen, waarbij de vraag speelde of compartimentering ook moet plaatsvinden ingeval de sfeerovergang van de belaste naar de onbelaste sfeer plaatsvindt als gevolg van een wijziging van de wettelijke regeling. Ingeval er niet zou behoeven te worden gecompartimenteerd, zou dit met zich brengen dat de dividenden onder de deelnemingsvrijstelling kunnen worden genoten, dat willen zeggen onbelast. Dit terwijl bij compartimentering de dividenden wel in de heffing worden betrokken voor zover deze zijn toe te rekenen aan de belaste periode.

De hiervoor bedoelde wetswijziging heeft plaatsgevonden bij de Wet werken aan winst.2 In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel is destijds aangegeven dat er ook moet worden gecompartimenteerd bij sfeerovergang als gevolg van een wetswijziging. Daarbij is aangegeven op welke wijze dit zou moeten plaatsvinden. Voorts is opgemerkt dat het niet eenvoudig is om een genuanceerd en complex leerstuk als de compartimenteringsleer te codiferen. Dit vanwege de veelheid aan mogelijke (al dan niet opeenvolgende) compartimenteringssituaties.3 De wetgever is er daarbij van uitgegaan dat het scheppen van duidelijkheid in de memorie van toelichting over de wijze van toepassen van de naar zijn mening uit de jurisprudentie voortvloeiende compartimentering voldoende zou zijn. Echter, de Hoge Raad heeft in voornoemd arrest beslist dat:

«... indien de wetgever bij wijziging van een wetsbepaling in de wijzigingswet geen overgangsbepaling opneemt, moet worden uitgegaan van de hoofdregel van onmiddellijke werking van de gewijzigde bepaling. In de wet waarbij artikel 13 van de Wet is gewijzigd ontbreekt een dergelijke overgangsbepaling, zodat de per 1 januari 2007 geldende tekst van artikel 13 van de Wet met ingang van die dag toepassing dient te vinden op voordelen die op of na die dag worden gerealiseerd. Daaraan doet niet af dat de wetgever blijkens de toelichting bij deze wetswijziging ervan is uitgegaan dat compartimentering zou plaatsvinden, ...»

De Hoge Raad heeft de visie van de wetgever in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst dus niet gevolgd. Een en ander zou ertoe kunnen leiden dat een belastingplichtige – al naar gelang dit door de belastingplichtige wenselijk wordt geacht – zich kan beroepen op de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst waardoor er moet worden gecompartimenteerd, dan wel op het arrest van de Hoge Raad waarin is beslist dat niet behoeft te worden gecompartimenteerd. Dit zou er kortweg op neer kunnen komen dat de belastingplichtige in een dergelijke situatie zelf kan kiezen tussen het van toepassing zijn van de belaste dan wel de onbelaste sfeer al naar gelang de voor hem meest wenselijke uitkomst. Deze onevenwichtigheid acht het kabinet, mede uit budgettaire overwegingen, niet wenselijk. De compartimentering bij wetswijziging zal, ondanks de complexe materie, derhalve wettelijk moeten worden vastgelegd.

In eerdergenoemd persbericht is aangegeven dat op korte termijn een wetsontwerp zal worden aangeboden dat de compartimentering bij sfeerovergang wettelijk vastlegt en dat wordt voorgesteld deze wetgeving terug te laten werken tot en met 14 juni 2013. Daarbij is aangegeven dat de lijn die is gekozen bij de Wet werken aan winst zal worden vastgelegd in regelgeving. Voorts is in het persbericht aangegeven dat wordt uitgegaan van het behouden van claims die als gevolg van de sfeerovergang worden geconstateerd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe. Aangezien niet alleen een sfeerovergang als gevolg van een wijziging van de wettelijke bepalingen kan plaatsvinden maar eveneens als gevolg van een wijziging van de feiten en omstandigheden (feitencompartimentering), wordt voorgesteld beide situaties wettelijk vast te leggen.

4. Algemene beschrijving van de wettelijke regeling voor de compartimentering

Na een sfeerovergang is op de aandelen een ander regime van toepassing dan het regime dat op de aandelen van toepassing was voorafgaand aan de sfeerovergang. Zo kunnen aandelen overgaan van de belaste naar de onbelaste sfeer (deelnemingsvrijstelling) of andersom. Indien de belastingplichtige aandelen houdt in een lichaam waarbij zich een sfeerovergang voordoet, dient op grond van het onderhavige wetsvoorstel door de belastingplichtige een compartimenteringsreserve te worden gevormd. Door het vormen van een compartimenteringsreserve wordt vastgesteld hoe hoog het bedrag is dat bij de belastingplichtige nog onder een andere sfeer valt. Ingeval de sfeerovergang van belast naar onbelast plaatsvindt, wordt er een belaste compartimenteringsreserve gevormd. Vindt de sfeerovergang van onbelast naar belast plaats, dan wordt er een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd. De reserve wordt gevormd voor een bedrag ter grootte van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang en de boekwaarde daarvan. Dit bedrag is gelijk aan de voordelen die bij realisatie nog moeten worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan de sfeerovergang.

Net als bij de compartimenteringsleer die eerder door de Hoge Raad is ontwikkeld, worden de voordelen eerst in de heffing betrokken zodra deze worden gerealiseerd. Pas op dat moment wordt bekeken aan welke periode deze voordelen zijn toe te rekenen. Daarbij wordt uitgegaan van de waarde van de aandelen op het tijdstip van de sfeerovergang.

Wanneer na de sfeerovergang op de aandelen een voordeel wordt gerealiseerd, wordt het voordeel in de heffing begrepen ingeval dit is toe te rekenen aan de belaste periode. Voor zover het voordeel kan worden toegerekend aan de onbelaste periode wordt het voordeel vrijgesteld. Voor zover een voordeel is toe te rekenen aan de belaste periode en ook daadwerkelijk in de heffing is betrokken, wordt de belaste compartimenteringsreserve met eenzelfde bedrag verminderd. Bestaat het voordeel uit dividenden die daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken, dan zal – in geval van een sfeerovergang naar de deelnemingssfeer (onbelaste sfeer) – het voor de aandelen opgeofferde bedrag met eenzelfde bedrag worden verhoogd.

Heffing over het restant van de belaste compartimenteringsreserve zal plaatsvinden op het tijdstip waarop de aandelen niet meer behoren tot het vermogen van de belastingplichtige. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door een (gedeeltelijke) vervreemding van de aandelen. Ook ingeval er sprake is van bijvoorbeeld een fusie zullen de aandelen niet meer behoren tot het vermogen van de belastingplichtige en zal een belaste compartimenteringsreserve in de heffing worden betrokken. Wel kan onder omstandigheden de reserve worden doorgeschoven indien aan de daartoe gestelde vereisten is voldaan.

Op basis van het in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht wordt voorkomen dat belastingplichtigen onmiddellijk een compartimenteringsreserve moeten vormen ingeval zij aandelen hebben waarop zich vóór 14 juni 2013 een sfeerovergang heeft voorgedaan. Voor dat geval is geregeld dat de reserve pas hoeft te worden gevormd als voor het eerst een voordeel uit hoofde van die aandelen wordt gerealiseerd, dan wel het belang geheel of gedeeltelijk verdwijnt uit het vermogen van de belastingplichtige.

5. Terugwerkende kracht tot en met de datum van het arrest van de Hoge Raad

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, tot gevolg dat een belastingplichtige die voordelen geniet uit hoofde van een aandelenbelang waarop zich een sfeerovergang heeft voorgedaan als gevolg van een wijziging van de wettelijke regeling van de deelnemingsvrijstelling, deze voordelen niet behoeft te compartimenteren. Echter, in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst is aangegeven dat in een dergelijke situatie wel moet worden gecompartimenteerd. Dit zou er kortweg op neer kunnen komen dat de belastingplichtige in een dergelijke situatie zelf kan kiezen tussen het van toepassing zijn van de belaste dan wel de onbelaste sfeer al naar gelang de voor hem meest wenselijke, dus voordeligste uitkomst. Dit leidt tot een budgettaire derving waarvan de omvang wordt geraamd op ongeveer 200 mln.

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt deze derving te voorkomen. In de periode tussen de datum van het arrest van de Hoge Raad en de datum waarop het wetsvoorstel van kracht wordt, zouden belastingplichtigen kunnen anticiperen op de nieuwe regeling. Dit kan op eenvoudige wijze door bij voorbeeld binnen het concern aandelen te vervreemden, waardoor een realisatiemoment wordt gecreëerd. In die gevallen zou kunnen worden geprofiteerd van de nieuw ontstane situatie na het arrest van de Hoge Raad, zoals hiervoor beschreven. Dit zou alsnog tot een budgettaire derving leiden. Ten einde deze derving te vermijden wordt voorgesteld terugwerkende kracht aan de wetswijziging te verlenen tot en met 14 juni 2013, de datum waarop het arrest van de Hoge Raad is gewezen.

Deze terugwerkende kracht is in het persbericht van 14 juni 2013 aangekondigd. Daarin is ook vermeld dat voor de nieuwe regeling zal worden aangesloten bij hetgeen is beschreven in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst.

6. Budgettaire aspecten

Met dit wetsvoorstel wordt een budgettaire derving van ongeveer € 200 miljoen voorkomen.

7. Uitvoeringskosten Belastingdienst

De voorgestelde regeling is uitvoerbaar en handhaafbaar voor de Belastingdienst. Omdat de voorgestelde regeling een codificatie van de zowel vóór als na het arrest bestaande praktijk behelst, leidt de voorgestelde regeling niet tot additionele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst.

8. Gevolgen voor het bedrijfsleven

De voorgestelde regeling, die een codificatie van de huidige praktijk behelst, leidt niet tot wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De belastingplichtigen moeten immers onder de huidige – door de Hoge Raad ontwikkelde – compartimenteringsleer al bijhouden hoe hoog de eventueel te compartimenteren resultaten zijn.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A (artikel 28c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

In het voorgestelde artikel 28c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) wordt de compartimentering voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling wettelijk vastgelegd. Ingevolge het eerste lid dient de belastingplichtige een compartimenteringsreserve te vormen ingeval deze een belang heeft in een lichaam waarbij zich een overgang van de belaste naar de onbelaste sfeer (deelnemingsvrijstelling) of andersom voordoet. Een belang in een lichaam omvat daarbij niet alleen de aandelen in dat lichaam, maar tevens alle andere vermogensrechten waarbij die sfeerovergang zich voordoet. Het eerste lid, onderdeel a, ziet op de situatie dat op het belang (hierna ook wel aangeduid als: de aandelen) eerst de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is en op een later tijdstip wel. De aandelen gaan dan van de belaste sfeer over naar de onbelaste sfeer. Aangezien de compartimenteringsreserve betrekking heeft op de belaste periode wordt alsdan een belaste compartimenteringsreserve gevormd. Het eerste lid, onderdeel b, ziet op de omgekeerde situatie. Op de aandelen is eerst de deelnemingsvrijstelling van toepassing en als gevolg van een sfeerovergang daarna niet meer. Alsdan heeft de reserve betrekking op de onbelaste periode en wordt derhalve een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd.

De compartimenteringsreserve wordt gevormd voor een bedrag ter grootte van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang en de boekwaarde daarvan. Dit is geregeld in het tweede lid. Hierdoor wordt vastgesteld hoe hoog het bedrag is dat aan de periode voor de sfeerovergang moet worden toegerekend. Ingeval er sprake is van een overgang van de belaste sfeer naar de onbelaste sfeer wordt door de compartimenteringsreserve als het ware de claim vastgesteld en behouden. Bij een overgang van de onbelaste sfeer naar de belaste sfeer dient de compartimenteringsreserve ervoor om vast te stellen welk bedrag aan de onbelaste sfeer kan worden toegerekend. De onbelaste compartimenteringsreserve kan onder omstandigheden negatief zijn. Dit zal het geval zijn indien op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang de waarde van de aandelen lager is dan de boekwaarde daarvan. Teneinde iedere onduidelijkheid op dit punt te vermijden, is in het tweede lid, tweede volzin, geregeld dat de boekwaarde van de aandelen wordt vermeerderd, respectievelijk verminderd, met het bedrag waarvoor een compartimenteringsreserve wordt gevormd.

Het derde lid ziet op de behandeling van voordelen die na een sfeerovergang worden gerealiseerd. Deze voordelen worden toegerekend aan de periode waarin zij zijn ontstaan. Ingeval bijvoorbeeld een dividend wordt ontvangen in de belaste periode dat kan worden toegerekend aan de onbelaste periode, kan dit voordeel onbelast worden genoten. Wel zal alsdan ingevolge het derde lid, onderdeel b, de onbelaste compartimenteringsreserve met eenzelfde bedrag worden verminderd. Immers, het bedrag waarvoor nog recht bestaat op onbelaste voordelen, wordt alsdan (gedeeltelijk) gebruikt. Ingeval het voordeel betrekking heeft op de belaste periode en wordt genoten in de onbelaste periode, zal het voordeel in de winst worden begrepen. Indien de voordelen ook daadwerkelijk in de heffing worden begrepen, zal ingevolge het derde lid, onderdeel a, de belaste compartimenteringsreserve onbelast afnemen met eenzelfde bedrag. Echter, de belaste compartimenteringsreserve vermindert niet ingeval er in de onbelaste periode dividenden worden genoten die weliswaar toerekenbaar zijn aan de belaste periode, maar die niet daadwerkelijk in de heffing worden betrokken. Dit laatste zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien mocht blijken dat de dividenden onder de Moeder-dochterrichtlijn vallen.4

Ingevolge het vierde lid wordt een compartimenteringsreserve geheel of gedeeltelijk aan de winst toegevoegd op het tijdstip waarop de aandelen geheel of voor een deel niet meer behoren tot het vermogen van de belastingplichtige. Het belang zal geheel of gedeeltelijk uit het vermogen verdwijnen ingeval bijvoorbeeld de aandelen worden vervreemd. Ingeval er sprake is van een belaste compartimenteringsreserve zal deze dan, voor zover betrekking hebbend op die aandelen, vrijvallen ten bate van de belastbare winst. Met andere woorden: alsdan zal de heffing over het vrij te vallen deel van de compartimenteringsreserve plaatsvinden. Het vrijvallen van de compartimenteringsreserve staat overigens los van de omvang van het gerealiseerde (vervreemdings)resultaat. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:

Voorbeeld belaste compartimenteringsreserve

Een belang in een lichaam is verkregen voor 100 en staat eveneens voor 100 te boek. Op dit belang is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing. Op enig moment doet zich een sfeerovergang voor. De aandelen zijn op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang 130 waard. Na de sfeerovergang is de deelnemingsvrijstelling wel van toepassing. Op het tijdstip van de sfeerovergang wordt een belaste compartimenteringsreserve gevormd ter grootte van 30.

Ingeval de aandelen op een later tijdstip worden verkocht voor 150, zal de compartimenteringsreserve belast vrijvallen voor 30 en zal 20 ingevolge de deelnemingsvrijstelling onbelast kunnen worden genoten.

Ingeval in de hiervoor beschreven situatie het belang niet wordt vervreemd voor 150 maar voor 90, zal op het moment van vervreemding van het belang, de compartimenteringsreserve belast vrijvallen met 30 en wordt een niet-aftrekbaar deelnemingsverlies van 40 geleden.

Indien sprake is van een onbelaste compartimenteringsreserve zal deze bij vervreemding van de aandelen eveneens geheel of gedeeltelijk vrijvallen. In dat geval zal dat leiden tot een onbelaste vrijval.

Voorbeeld onbelaste compartimenteringsreserve

Een belang waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, is verkregen voor 100. Voor dit bedrag staat het belang eveneens te boek. Op enig moment doet zich een sfeerovergang voor en gaan de aandelen over naar de belaste sfeer. Op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang bedraagt de waarde van het belang 130. Voor een bedrag ter hoogte van 30 wordt alsdan een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd. Een jaar later wordt het pakket verkocht voor 150.

In die situatie zal de onbelaste compartimenteringsreserve onbelast vrijvallen. Vervolgens zal 20 in de heffing worden betrokken. Deze waardestijging heeft immers betrekking op de belaste periode.

Net als in de voorgaande situatie, maar nu wordt het pakket niet voor 150 maar voor 120 verkocht. Alsdan zal de onbelaste compartimenteringsreserve vrijvallen en realiseert belastingplichtige een aftrekbaar verlies van 10.

Het verdwijnen van het belang uit het vermogen van de belastingplichtige vindt niet alleen plaats bij vervreemding van de aandelen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de aandelen als gevolg van een fusie van het lichaam waarin de aandelen worden gehouden, onder algemene titel overgaan naar een ander dan de belastingplichtige (vierde lid, onderdeel a). Ook dan zal de reserve vrijvallen voor zover deze betrekking heeft op die aandelen. Mocht dit leiden tot een belaste vrijval, dan kan de compartimenteringsreserve door gebruik te maken van artikel 14b, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 onder omstandigheden worden doorgeschoven naar de aandelen die in het kader van de fusie worden verkregen. Ook ingeval de belastingplichtige verdwijnt, bijvoorbeeld in het kader van een fusie, zal de belaste compartimenteringsreserve geheel of gedeeltelijk aan de winst moeten worden toegevoegd (vierde lid, onderdeel b). Indien aan de daartoe geldende voorwaarden is voldaan, kan de claim ingevolge artikel 14b, tweede lid, van de wet Vpb 1969 worden doorgeschoven naar de verkrijgende vennootschap.

Het is eveneens denkbaar dat de aandelen niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoren omdat het lichaam waarin de aandelen worden gehouden, ophoudt te bestaan. Ook in die situatie wordt de compartimenteringsreserve aan de winst toegevoegd. In deze situatie kan, net als in de huidige situatie dat er sprake is van een claim die op de aandelen in het verdwijnende lichaam rust, in beginsel niet worden doorgeschoven omdat de claim in die situatie niet kan worden veiliggesteld.

Voorts zal de belaste compartimenteringsreserve geheel of gedeeltelijk aan de winst moeten worden toegevoegd indien de belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, deel gaan uitmaken van dezelfde fiscale eenheid (vierde lid, onderdeel c). In deze situatie kan de claim niet worden doorgeschoven omdat de aandelenband als gevolg van het aangaan van de fiscale eenheid fiscaal niet meer zichtbaar is. Het lichaam waarin door de belastingplichtige de aandelen worden gehouden waarop de compartimenteringclaim betrekking heeft, gaat immers op in de fiscale eenheid. Alsdan zal moeten worden afgerekend.

Ook een onbelaste compartimenteringsreserve wordt (al dan niet gedeeltelijk) onbelast afgewikkeld in de in het vierde lid genoemde situaties. Wel kan het zo zijn dat onder omstandigheden, bijvoorbeeld bij de vervreemding van de aandelen, een verlies uit de belaste periode wordt geconstateerd. Hiertoe wordt verwezen naar het voorbeeld met betrekking tot de vrijval van de onbelaste compartimenteringsreserve hiervoor.

Het vijfde lid ziet op de situatie waarin er een belaste compartimenteringsreserve is gevormd en de belastingplichtige dividenden op de aandelen ontvangt. Ingeval de dividenden daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken en daardoor hebben geleid tot een onbelaste vermindering van de belaste compartimenteringsreserve mag het ter zake van de aandelen opgeofferde bedrag in de zin van artikel 13d, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 worden verhoogd met die vermindering. Overigens kan het zo zijn dat bij een liquidatie deze dividenden ingevolgde artikel 13d, derde lid, van de Wet Vpb 1969 tot de liquidatie-uitkering moeten worden gerekend. In dat geval wordt het mogelijk te nemen liquidatieverlies verminderd.

De compartimentering kan zich eveneens voordoen bij de zogeheten niet-kwalificerende beleggingsdeelneming (artikel 13aa van de Wet Vpb 1969 juncto artikel 23c van de Wet Vpb 1969). Alsdan kan er sprake zijn van een sfeerovergang van de deelnemingsverrekeningsfeer naar de onbelaste sfeer (deelnemingsvrijstelling) of vice versa, maar ook van de deelnemingsverrekeningssfeer naar de normaal belaste sfeer of vice versa. Gebleken is dat dergelijke sfeerovergangen zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoen. Desondanks is in het zesde lid de mogelijkheid geopend om, in het geval zich een dergelijke sfeerovergang mocht voordoen, bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Deze regels zullen alsdan in de lijn van het voorgestelde artikel 28c van de Wet Vpb 1969 liggen. Dit houdt onder andere in dat wanneer een sfeerovergang van de deelnemingsvrijstelling naar deelnemingsverrekening plaatsvindt, een onbelaste compartimenteringsreserve moet worden gevormd. Vindt de sfeerovergang plaats van deelnemingsverrekening naar deelnemingsvrijstelling, dan zal een belaste compartimenteringsreserve moeten worden gevormd.

Artikel I, onderdeel B (artikel 34b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

In het voorgestelde artikel 34b van de Wet Vpb 1969 wordt het overgangsrecht opgenomen. Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven werken de voorgestelde wijzigingen terug tot en met 14 juni 2013. Indien zich voor die datum al een sfeerovergang heeft voorgedaan, dient ter zake alsnog een compartimenteringsreserve te worden gevormd. Deze reserve moet ingevolge het eerste lid worden gevormd op het tijdstip dat direct voorafgaat aan het moment waarop een voordeel op het belang wordt gerealiseerd, dan wel het belang geheel of gedeeltelijk uit het vermogen van belastingplichtige verdwijnt. De omvang van de compartimenteringsreserve wordt gesteld op een bedrag ter grootte van het verschil tussen de werkelijke waarde van de aandelen op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang en de boekwaarde daarvan. Ingevolge het tweede lid wordt dit bedrag onder omstandigheden verminderd met de voordelen die vóór 14 juni 2013 zijn gerealiseerd. Deze vermindering vindt plaats voor zover is voldaan aan de in artikel 28c, derde lid, van de Wet Vpb 1969 daartoe gestelde voorwaarden. Omdat de belastingplichtige onder de huidige – door de Hoge Raad ontwikkelde – compartimenteringsleer al bij moet houden hoe hoog de eventueel te compartimenteren resultaten zijn, zal de belastingplichtige over de benodigde gegevens beschikken om de reserve te kunnen vormen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 14 juni 2013, zijnde de dag waarop het persbericht, waarin deze wet is aangekondigd, is uitgebracht. Hierdoor wordt anticipatiegedrag vanwege de voorgestelde wijzigingen voorkomen. Belastingplichtigen zouden er anders toe over kunnen gaan de aandelen waarop de voordelen die ingevolge de Wet werken aan winst moeten worden gecompartimenteerd, voor het van kracht worden van het onderhavige wetsvoorstel te vervreemden waardoor de voordelen ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 niet behoeven te worden gecompartimenteerd. Daarnaast zou er een onevenwichtigheid kunnen ontstaan doordat belastingplichtigen al naar gelang de meest wenselijke uitkomst zich zouden kunnen beroepen op de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst waarin wordt gesteld dat moet worden gecompartimenteerd, dan wel op het arrest van de Hoge Raad op basis waarvan niet behoeft te worden gecompartimenteerd. De hieruit voortvloeiende budgettaire derving wordt met de terugwerkende kracht voorkomen.

Artikel III (citeertitel)

In dit artikel is de citeertitel van deze wet vastgelegd.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Zie o.a. HR 22 januari 1997, nr. 31 748, BNB 1997/101.

X Noot
2

Stb. 2006, 631.

X Noot
3

Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 8, blz. 39–40.

X Noot
4

Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (herschikking) (PbEU 2011, L 345/8).

Naar boven