Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van Statewordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meerinstemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactioneleaard
bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
Op 28 juni 2013 is een ministeriële regeling ex artikel 20, eerste lid, van de Wet
publieke gezondheid (Wpg) vastgesteld. Deze is op 2 juli 2013 in de Staatscourant
geplaatst (Stcrt. 2013, 18082) en op 3 juli 2013 in werking getreden. In deze regeling is het Middle East respiratory
syndrome coronavirus (MERS-CoV) aangemerkt als behorende tot groep A van de Wpg en
zijn alle bepalingen van de Wpg die gelden voor infectieziekten behorende tot groep
A van toepassing verklaard op de bestrijding van dit virus. Volgens artikel 20, vierde
lid, van de Wet publieke gezondheid wordt binnen acht weken na het tot stand komen
van een ministeriële regeling ex artikel 20, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid
een voorstel van wet ter incorporatie van die ministeriële regeling aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal gezonden. Dat gebeurt bij dezen.
Met het aanmerken van de infectieziekte MERS-CoV als behorende tot groep A volg ik
een advies van een bestuurlijk afstemmingsoverleg waarin onder meer de VNG en het
veiligheidsberaad waren vertegenwoordigd. Het advies, volgend uit het bestuurlijk
afstemmingsoverleg, was gebaseerd op een advies van het door de directeur van het
RIVM/CIb bijeengeroepen zogeheten «outbreak management team» (OMT). Naast vertegenwoordigers
van de belangrijkste surveillance- en bestrijdingseenheden namen in het OMT gespecialiseerde
deskundigen deel.
De reden voor het aanmerken van de infectieziekte MERS-CoV als behorende tot groep
A is de volgende. In de eerste plaats ontstaat daarmee de wettelijke meldingsplicht
betreffende deze infectieziekte. MERS-CoV wordt door de aard van de aandoening op
dit moment in het buitenland vooral in ziekenhuizen gediagnosticeerd. De meldingsplicht
wordt daarom (vooralsnog) beperkt tot artsen in ziekenhuizen. Indien een dergelijke
arts bij een door hem onderzocht persoon MERS-CoV vermoedt of vaststelt, dient hij
dit onverwijld te melden aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. De gemeentelijke
gezondheidsdienst meldt dit dan weer onverwijld aan het RIVM/Centrum Infectieziektebestrijding.
Dit is noodzakelijk om tijdig op te kunnen treden en patiënten en hun omgeving te
behandelen opdat het virus zich niet verder verspreidt. De beperking van de meldingsplicht
wordt overigens geregeld door een aanpassing, op grond van artikel 22, vierde lid,
van de Wpg, van artikel 2, tweede lid, van de Regeling publieke gezondheid.
In de tweede plaats zijn hiermee alle bestrijdingsbevoegdheden uit de Wpg geactiveerd.
Van belang hierbij is vooralsnog vooral de bevoegdheid tot isolatie van geïnfecteerde
(of vermoedelijk geïnfecteerde) personen. Deze maatregel wordt zo nodig toegepast
door de voorzitter van de veiligheidsregio. Deze dient dit te doen in samenwerking
met de GGD. De inzet van deze maatregel kan zijn vereist om te voorkomen dat het virus
zich verder verspreidt.
In de derde plaats ben ik als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met het
aanmerken van deze infectieziekte als behorende tot groep A, verantwoordelijk geworden
voor de leiding van de bestrijding van deze ziekte. Hierbij geef ik leiding aan de
door de voorzitter van de veiligheidsregio (in samenwerking met de GGD) toe te passen
bestrijdingsmaatregelen (zoals isolatie). Aldus kan de eventueel noodzakelijke landelijke
uniforme aanpak makkelijker worden gerealiseerd. De voorzitter van de veiligheidsregio
blijft samen met de gemeentelijke gezondheidsdienst verantwoordelijk voor de uitvoering
van de daadwerkelijke bestrijding en heeft ook de eindverantwoordelijkheid over individuele
gevallen.
Op moment van schrijven van deze toelichting is nog niet duidelijk hoe MERS-CoV zich
(mondiaal) gaat ontwikkelen en in hoeverre de inzet van bovengenoemde bevoegdheden
in ons land ook werkelijk nodig zal blijken te zijn.
Administratieve lasten
De administratieve lasten van de hierboven aangehaalde meldingsplicht voor ziekenhuisartsen
zijn verwaarloosbaar. Dit vanwege de eenvoud van de uitvoering in combinatie met de
te verwachten beperkte totale omvang ervan.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers