Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 juni 2013, kenmerk 128362-106084-PG, ex artikel 20 van de Wet publieke gezondheid, alsmede houdende wijziging van de Regeling publieke gezondheid (Regeling MERS-CoV)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 20, eerste en derde lid, en artikel 22, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid;

Besluit:

Artikel 1

Het Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV) wordt aangemerkt als behorende tot groep A, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 2

Alle bepalingen van de Wet publieke gezondheid die gelden voor infectieziekten behorende tot groep A zijn van toepassing op het Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV).

Artikel 3

Artikel 2, tweede lid, van de Regeling publieke gezondheid komt te luiden:

  • 2. Voor de meldingsplicht van de arts op grond van artikel 22, eerste lid, van de wet, geldt voor het Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV) het volgende: de meldingsplicht wordt beperkt tot de vaststelling van een infectie bij een persoon, die op grond van de ernst van dit ziektebeeld is opgenomen in een ziekenhuis, door de behandelend arts van het ziekenhuis.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling MERS-CoV.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Deze ministeriële regeling is gebaseerd op artikel 20 van de Wet publieke gezondheid en dient ertoe het nieuwe in het Midden-Oosten ontstane coronavirus aan te merken als behorende tot groep A, zoals bedoeld in de Wet publieke gezondheid. Het virus wordt conform de aanduiding van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de regeling aangeduid als: Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV).

De Wet publieke gezondheid is het wettelijke instrument voor de bestrijding van infectieziekten. De aanmerking als behorende tot groep A van het MERS-CoV is nodig om een aantal wettelijke mechanismen in werking te krijgen. Alle bepalingen betreffende infectieziektebestrijding uit de wet die gelden voor infectieziekten behorende tot groep A, dus inclusief rechtsbescherming, handhaving en financiën, zijn van toepassing verklaard op de bestrijding van het MERS-CoV.

Ten eerste is aldus de meldingsplicht voor deze specifieke infectieziekte geactiveerd. MERS-CoV wordt door de aard van de aandoening op dit moment in het buitenland vooral in ziekenhuizen gediagnosiceerd. De meldingsplicht wordt daarom (vooralsnog) beperkt tot artsen in ziekenhuizen. Indien een dergelijke arts bij een door hem onderzocht persoon MERS-CoV vermoedt of vaststelt, dient hij dit onverwijld te melden aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. De gemeentelijke gezondheidsdienst meldt dit dan weer onverwijld aan het RIVM. De beperking van de meldingsplicht wordt via artikel 3 van onderhavige regeling geregeld door artikel 2, tweede lid, van de Regeling publieke gezondheid te vervangen (dat lid bevatte een beperking van de meldingsplicht van het H1N1 virus dat achterhaald was omdat H1N1 niet meer tot groep A behoort). De grondslag voor de beperking van de meldingsplicht is artikel 22, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid.

Ten tweede wordt het hiermee mogelijk om de in de Wet publieke gezondheid opgenomen bestrijdingsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld isolatie van (vermoedelijk) geïnfecteerde personen, toe te passen. Deze worden toegepast door de gemeentelijke gezondheidsdienst onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van de veiligheidsregio.

Ten derde houdt dit in dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verantwoordelijk wordt voor de leiding van de bestrijding van deze ziekte. Dit betekent dat de minister de maatregelen ter bestrijding vaststelt. De voorzitter van de veiligheidsregio blijft samen met de gemeentelijke gezondheidsdiensten verantwoordelijk voor de uitvoering van deze maatregelen voor de bestrijding. Het voordeel hiervan is dat aldus een landelijke uniforme aanpak makkelijker kan worden gerealiseerd.

Aangezien het hier om een noodregeling gaat, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.

Conform artikel 20, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid wordt binnen acht weken na dagtekening van deze regeling een voorstel van wet tot incorporatie van deze regeling – met uitzondering van artikel 3 van onderhavige regeling – in de Wet publieke gezondheid aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven