Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2013
Op 25 november jl. heb ik in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 692, nr. 51) een reactie gegeven op de amendementen en gewijzigde moties die zijn ingediend in
verband met het voorstel voor een Wijziging van de Wet op de dierproeven in verband
met implementatie van richtlijn 2010/63/EU (hierna: het wetsvoorstel). Nadien heeft
het lid Van Gerven amendement 33 692, nummer 50 ingediend, een nader gewijzigd amendement ter vervanging van 33 692, nummer 45, en heeft het lid Ouwehand motie 33 692, nummer 35 gewijzigd. Met deze brief reageer ik op dit amendement en deze motie.
Amendement 33692, nummer 50 van het lid Van Gerven (SP) over aanscherping van de voorwaarden voor verlenging
van een instellingsvergunning voor fokkers
In mijn eerdere brief (Kamerstuk 33 692, nr. 51) heb ik uiteengezet waarom ik dit amendement ontraad.
Het amendement is nadien aangevuld door voor het verkrijgen van een instellingsvergunning
voor fokkers de voorwaarde te verbinden dat fokkers niet alleen moeten voldoen aan
de in amendement nummer 45 voorgestelde minimalisering van het fokoverschot, maar
daarnaast ook aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen
aan dierenwelzijn. Ook de in amendement nummer 45 voorgestelde verplichting om bij
de aanvraag informatie aan te leveren is aangevuld met informatie over de wijze waarop
aan dierenwelzijnseisen wordt voldaan.
Deze toevoegingen maken mijn oordeel over dit amendement niet anders. Op grond van
artikel 5 van de Wet op de dierproeven (hierna: de wet), dat volgens artikel 11a,
derde lid, ook van toepassing is op instellingsvergunningen voor fokkers, moet al
worden getoetst op voorschriften voor fokkers bij of krachtens de wet. Op grond van
artikel 13f van de wet moeten fokkers voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur te regelen voorschriften over de verzorging en voeding van de dieren en
eisen aan de afmeting, constructie, hygiëne en temperatuur van de onderkomens waarin
de dieren worden gehuisvest. Dit wordt uitgewerkt in het Dierproevenbesluit. Daarin
wordt bepaald dat alle fokkers, leveranciers en gebruikers aan bijlage III bij de
richtlijn moeten voldoen. Daar staan al deze dierenwelzijnseisen uitgebreid beschreven.
Fokkers die een instellingsvergunning aanvragen worden met een inspectie ter plaatse
op deze dierenwelzijnseisen getoetst. Als het daarnaast nodig is dat hierover gegevens worden aangeleverd kan ik dat op grond van artikel
3 van de wet al bij ministeriële regeling voorschrijven. Ook na verlening van de instellingsvergunning
wordt regelmatig ter plaatse gecontroleerd of fokkers zich aan deze regels houden.
Als de fokker bij deze controle niet aan de dierenwelzijnseisen voldoet kan zijn instellingsvergunning
op grond van artikel 7 van de wet worden ingetrokken.
Gewijzigde motie Ouwehand (PvdD) over het opnemen van onderwijs over systematic review
in de cursus proefdierkunde (ter vervanging van die gedrukt onder 33692, nummer 35)
Het onderwijs voor personen die met proefdieren werken is door de gewijzigde richtlijn
aan verandering onderhevig. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid als hiermee
beoogd wordt in het onderwijs voor personen die dierproeven opzetten (de onderzoekers)
aandacht wordt besteed aan systematic review.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma