Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2015
In uw brief van 21 mei jl. heeft u mij verzocht te duiden waarom niet eerder is gemeld
dat het aangenomen amendement Leijten/Van Gerven (Kamerstuk 33 683, nr. 41) nader moet worden onderzocht op juridische houdbaarheid en andere consequenties.
Tevens heeft u mij gevraagd binnen welke termijn de behandeling van het wetsvoorstel
in de Eerste Kamer kan worden hervat.
Ik breng u in herinnering dat ik in mijn brief van 27 mei 2014 (Kamerstuk 33 683, nr. 27) uitvoerig ben ingegaan op de tijdens de behandeling van het wetsvoorstel begin maart
2014 ingediende amendementen.
Ter zake van het aangenomen amendement Leijten/Van Gerven, in de Kamerstukken toen
nog aangeduid met volgnummer 18, heb ik uw Kamer geadviseerd dit amendement ontoelaatbaar
te laten verklaren, omdat er geen enkel verband bestond tussen het wetsvoorstel en
dit amendement. Ik heb daarbij ter adstructie verwezen naar artikel 97 van het Reglement
van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In de genoemde brief ben ik ook inhoudelijk ingegaan op het amendement. Ik heb daarover
het volgende opgemerkt: «Inhoudelijk merk ik op dat het amendement ertoe kan leiden
dat de zorgverzekeraars een procedure aan zullen spannen, bijvoorbeeld op grond van
artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Diegenen onder hen, die de reserves
hebben meegekregen, verwachten per 1 januari 2016 winst te kunnen gaan beogen, en
het amendement leidt ertoe dat dit niet en zelfs nooit zal kunnen. Hiermee zou de
overheid zich onbetrouwbaar tonen. Indien de Kamer het amendement wel toelaatbaar
acht ontraad ik dit amendement dan ook ten stelligste.»
Voorts verwijs ik u naar de schriftelijke antwoorden van 20 november 2014 (Handelingen
II 2014/15, nr. 21, item 14) op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Volksgezondheid,
Welzijn en Sport 2015. In antwoord op de vraag van het Kamerlid Bruins Slot (CDA)
over het uitkeren van winst vanaf 2016 (p. 33), heb ik daarover onder meer het volgende
geschreven: «Toen de Ziekenfondswet per 1-1-2006 werd opgeheven, is afgesproken dat
de ziekenfondsen hun wettelijke reserves voorwaardelijk mochten meenemen naar hun
rechtsopvolger in de Zorgverzekeringswet. De voorwaarde daarbij was dat zorgverzekeraars
gedurende tien jaar geen winst mogen uitkeren, anders moesten zorgverzekeraars deze
meegekregen reserves terug betalen. Zorgverzekeraars (voormalige ziekenfondsen en
voormalige particuliere zorgverzekeraars) konden door dit besluit zoveel mogelijk
in een gelijke uitgangspositie starten met de uitvoering van de Zorgverzekeringswet.
Ik vind dit nog steeds een logisch besluit. De meegegeven reserves van de voormalige
ziekenfondsen vormen nu onderdeel van de reserves (solvabiliteit) van private zorgverzekeraars.
Ik kan dit geld niet zo maar weg halen bij de zorgverzekeraars. Op dit moment zien
we tevens dat de reserves worden ingezet om te komen tot een gematigde premie-ontwikkeling.
Reserves komen dus ten goede aan de verzekerden.»
Ik meen dat ik uw Kamer met deze brieven van mei en november 2014 heb gewezen op de
consequenties van dit amendement.
Nu uw Kamer dit amendement heeft aangenomen is een verdergaande analyse van de in
mei 2014 vervatte boodschap geboden en wordt thans onderzocht welke consequenties
uitvoering van dit amendement met zich kan brengen.
Ik streef er naar de Eerste Kamer voor het zomerreces op de hoogte te stellen van
mijn bevindingen en zal uw Kamer in afschrift mijn reactie doen toekomen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers